ECLI:NL:GHSHE:2025:2528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
20-002619-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1996, was ten tijde van de zitting gedetineerd en werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met een verbod op grond van artikel 2 van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleitte en subsidiair een strafmaatverweer voerde. Het hof heeft het beroep op vrijspraak van de verdachte niet gehonoreerd, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van de drugs in de auto. De verdachte had verklaard dat hij de auto had geleend en dat hij niet op de hoogte was van de drugs. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet zonder meer ongeloofwaardig was en dat het bewijs voor opzettelijk handelen tekortschiet. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, het vervoeren van 72 kilogram 4-CMC, werd wel bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een hechtenis van zes maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002619-24
Uitspraak : 10 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 26 september 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-117941-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1996,
ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep (d.d. 27 augustus 2025) gedetineerd in de [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van ‘
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft – naar het hof begrijpt – gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – al dan niet onder aanvulling van de bewijsmiddelen, te weten de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep – zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 72.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-CMC, zijnde 4-CMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich bij requisitoir aangesloten bij de bewezenverklaring van de rechtbank, alsmede de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen – al dan niet door het hof aan te vullen – en gevorderd dat het hof de bewezenverklaring van de rechtbank, kort gezegd inhoudende, dat de verdachte de in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid drugs opzettelijk heeft vervoerd, zal bevestigen. Ter nadere onderbouwing van dat standpunt heeft de advocaat-generaal gewezen op de feiten dat de verdovende middelen in de kofferbak van de door de verdachte bestuurde auto zijn aangetroffen. Dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs leidt de advocaat-generaal af uit de feiten dat de verdachte de dag(en) ervoor gesprekken heeft gevoerd over de verkoop van en handel in soortgelijke drugs en dat hij daarnaast foto’s van (soortgelijke) drugs (kristallen) heeft verstuurd. Voorts kan verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van de drugs worden afgeleid uit getapte telefoongesprekken, door de verdachte gevoerd vanuit het Huis van Bewaring, waarin hij zegt dat hij schrok van de aangetroffen hoeveelheid, hetgeen wijst op wetenschap, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde verweten dat hij op 6 april 2024 te Eindhoven opzettelijk een hoeveelheid van 72 kilogram 4-CMC heeft vervoerd, dan wel voorhanden heeft gehad. Op grond van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld – hetgeen overigens ter zitting niet ter discussie heeft gestaan – dat de verdachte toen en aldaar de in de tenlastelegging vermelde drugs in de kofferbak van de door hem bestuurde auto heeft vervoerd. Het komt dan ook aan op de vraag of het dossier voldoende bewijs bevat om in rechte vast te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de auto, dan wel of hij minst genomen de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting bij de rechtbank betwist dat hij wist dat er drugs in de kofferbak van de auto zat en verklaard dat hij door een kennis naar het vliegveld in Eindhoven was gestuurd om een andere kennis uit Polen, met de bijnaam [medeverdachte 1] , op te halen (dossierpagina 280). Daartoe had de verdachte de desbetreffende auto geleend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring herhaald, met de toevoeging dat hij bekent dat hij omstreeks de tenlastegelegde periode voor korte tijd actief is geweest in de handel in verdovende middelen, doch dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij
onderhavige partijdrugs. De in verdachtes telefoon aangetroffen chatberichten en gesprekken zien weliswaar op de handel in verdovende middelen, doch zij hebben geen betrekking op 4 CMC maar op 4 MMC. De verdachte heeft verder verklaard dat de chatgesprekken gaan over het ophalen van [medeverdachte 1] (bijnaam [medeverdachte 1] ) van het vliegveld in Eindhoven en dat [medeverdachte 2] , met wie hij heeft gecommuniceerd over de handel in drugs, een andere persoon is dan die [medeverdachte 1] .
Het hof overweegt met betrekking tot verdachtes verklaring als volgt.
De politie heeft onderzoek verricht naar de inhoud van verdachtes telefoon en daarin zijn diverse SMS-berichten , alsmede whatsapp- en Telegramconversaties (tekst en spraak) aangetroffen. Uit die communicatie komt naar voren dat de verdachte in de periode van 3 april 2024 tot en met 5 april 2024 via Telegram gecommuniceerd heeft met [medeverdachte 2] over de handel in verdovende middelen, hetgeen de verdachte ter zitting van het hof heeft toegegeven. Zo stuurt [medeverdachte 2] op 3 april 2024, 20:50 uur naar de verdachte “
kristal 1,5 kg”. De verdachte antwoordt: “
In het algemeen kan alles geregeld worden, alles wat je zou willen, hoe meer hoe beter, jongens nemen 100-200 blokjes.” en “
het hangt vanaf welke, op voorraad zijn 3 soort, 2 mc, 3 mc en 4 mc.
(…)en om 21:02 uur:
Dat is volgens me een goede prijs. Zoals ik al eerder zei het schommelt tussen 800-1000”.
Wat het kristal betreft, dan zou je eerst moeten weten welke je interesseert, er zijn 2 mc, 3 mc of 4(dossierpagina 90-91).
Op 4 april 2024 ontvangt de verdachte om 09:00 uur het volgende ingesproken bericht van [medeverdachte 2] en hij vraagt de verdachte: “
Ken je misschien de prijs”. De verdachte antwoordt: “
Momenteel op voorraad 3mmc en 4mmc. Bruin dat is 3. 4 is doorzichtig, direct uit Indië, zeer gewild product, heeft weinig bijwerkingen als voor een kristal.
“De 3 voor 1,7 en de 4 voor 2,2.”(dossierpagina 91).
Op 5 april 2024 om 19:22 uur ontvangt de verdachte het volgende bericht van [medeverdachte 2] : “
Weet je hoe laat we kunnen afspreken.” De verdachte antwoordt om 22:46 uur: “
Morgenochtend zal de info bevestigd worden om hoe laat het opgehaald kan worden” (dossierpagina 92).
Zes uur later, op 6 april 2024 om 04:25 uur, ontvangt de verdachte via Signal van de gebruiker met de naam “ [medeverdachte 3] ” volgende bericht: “
Ik geef jouw nummer aan [medeverdachte 1] , jij zal hem van het vliegveld ophalen omdat ik misschien niet wakker zal zijn.” De verdachte antwoordt om 07:54 uur met ‘Ok” (Dossierpagina 88).
Op 6 april 2024 om 04:56 uur ontvangt de verdachte het volgende SMS-bericht van het telefoonnummer [telefoonnummer] : “
Hoi, hier [medeverdachte 1] om 8.55 daar, ergens bij de ingang, ja?
De verdachte antwoordt op 6 april 2024 om 07:03 uur: “
Hoi, hoe gaat ie? Ja, ik ben daar om 8.55, dan ga ik bellen. Tot ziens.”De andere persoon schrijft terug om 08:27 uur:

Ok, in orde, tot ziens. Moet ik ergens op een concrete plek staan, of treffen wij elkaar zo
Wij zijn hier bij de ingangen, naast MAK, bij de taxi” De verdachte antwoordt om 09:08 uur: “
Ik in de MAK”. Omstreeks 09:10 uur die dag wordt de verdachte aangetroffen als bestuurder van een stilstaande auto op de inrit van het busstation aan de Luchthavenweg te Eindhoven (dossierpagina’s 17-18).
Het hof constateert in de eerste plaats dat de naam van de persoon die de verdachte op verzoek van ‘ [medeverdachte 3] ’ in de vroege ochtend van 6 april 2024 moest ophalen van het vliegveld in Eindhoven, te weten [medeverdachte 1] , overeen lijkt te komen met de door de verdachte genoemde “ [medeverdachte 1] ” die hij naar eigen zeggen moest ophalen en verschilt van de naam van de persoon waarmee de verdachte in bovengenoemde berichten en gesprekken de dagen voor 6 april 2024 heeft gecommuniceerd over de handel in verdovende middelen, namelijk: [medeverdachte 2] . Voorts stelt het hof vast dat in bovenstaande communicatie met die andere persoon en de verdachte is gesproken over “2 mc, 3 mc en 4 mc en 3 mmc” alsmede over “4 mmc”, terwijl in de kofferbak van de door de verdachte bestuurde auto 72 kilogram 4-CMC is aangetroffen. Dit betreft aldus een ander soort drugs, dan waarover de verdachte eerder heeft gecommuniceerd. In dat verband constateert het hof dat het in het dossier geen berichten of gesprekken heeft aangetroffen, waarin gesproken wordt over de in de auto aangetroffen soort drugs 4-CMC. Evenmin heeft het hof in het dossier berichten of gesprekken aangetroffen, waarvan – gelet op de bewoordingen en de context daarvan – gezegd moet worden dat zij betrekking hebben op specifiek (de voorbereiding van) de aanschaf, het vervoer of de verkoop van de aangetroffen partij drugs.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid en de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs heeft het hof tot slot nog in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de auto had geleend. Het hof volgt deze verklaring, mede omdat de auto op naam van een ander geregistreerd stond en er anderszins geen aanwijzingen zijn dat de auto aan de verdachte toebehoorde. De geleende auto betrof een luxe personenauto van het merk Audi, type A4. In de woorden van de verdachte: een sportauto. Het betrof derhalve een in het oog springend voertuig. Uit de processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee volgt dat de verdachte op het vliegveld met de auto opvallend rijgedrag heeft vertoond, zulks bovendien op klaarlichte dag. Zo reed de verdachte op het vliegveld van P2, naar P1 en heeft hij ondertussen de McDonalds aangedaan, waarna hij de auto, in strijd met de aldaar geldende verkeersvoorschriften heeft geparkeerd op de inrit van het overdekte busstation van het vliegveld – hetgeen (mede) aanleiding voor Koninklijke Marechaussee heeft gevormd om de verdachte te controleren – en hij aldaar de alarmlichten heeft aangezet. Daar komt bij dat door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee is gerelateerd dat de verdachte bij het eerste contact tijdens de controle rustig oogde en dat hij ontspannen antwoord gaf op hun vragen. Eerst nadat een verbalisant een grote zwarte sporttas in de kofferbak had geopend, waarin een groot aantal gesealde zilveren pakketten, zat, veranderde de houding van de verdachte en begon hij druk te bellen (dossierpagina 18). Ervan uitgaande dat de verdachte inderdaad wetenschap had van de aanwezigheid van de waardevolle en streng verboden lading van 72 kilogram 4-CMC in de kofferbak van de door hem bestuurde auto, dan ligt dit gedrag van de verdachte niet voor de hand. Naar het oordeel van het hof vormt dit alles derhalve een contra-indicatie voor wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Het hof komt de volgende slotsom.
Voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, maken dat het hof de verklaring van de verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde kan stellen. Dit leidt tot het oordeel dat het hof niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de achterbak van de door hem bestuurde auto. Bij die stand van zaken schiet het bewijs voor het impliciet primair tenlastegelegde, het opzettelijk handelen, tekort en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 april 2024 te Eindhoven heeft vervoerd ongeveer 72.000 gram van een materiaal bevattende 4-CMC, zijnde 4-CMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 72 kilogram 4-CMC, zijnde een synthetische (designer) harddrug, hetgeen in de Opiumwet strafbaar is gesteld als een overtreding.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 maart 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan gedurende het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met de oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Nu het hof, in afwijking van het eerdere oordeel van de rechtbank en anders dan de advocaat-generaal, slechts de overtreding bewezen acht, zal een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd. Krachtens het bepaalde in artikel 10, eerste lid, onder a, van de Opiumwet kan ter zake van het bewezenverklaarde aan de verdachte worden opgelegd een hechtenis van ten hoogste zes maanden. Gelet op de bewezenverklaarde grote hoeveelheid drugs acht het hof de oplegging van die straf, met aftrek van voorarrest, passend en geboden, zodat die straf aan de verdachte wordt opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 10 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.