ECLI:NL:GHSHE:2025:2551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
20-003330-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar is nu in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft de eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, met name het vervoeren en verkopen van 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en 3-Methylmethcathinon (3-MMC). De verdachte heeft samen met een medeverdachte verdovende middelen vanuit Nederland naar Spanje vervoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de drugshandel, onder andere door de medeverdachte te ondersteunen met geld en logistiek. De verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, omdat niet kon worden vastgesteld dat het in beslag genomen geldbedrag van criminele oorsprong was. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en gelast de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003330-24
Uitspraak : 15 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 13 december 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-189596-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
volgens eigen opgave thans wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten en is ter zake
(1)
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de

Opiumwet gegeven verbod,

in eendaadse samenloop begaan met:
(2)
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de

Opiumwet gegeven verbod,

en
(5) witwassen,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd verklaard.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis, de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2 en 5 betreft. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld voor zover het de vrijspraak van de tenlastegelegde feiten onder 3 en 4 betreft.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal zal bevestigen, inclusief de beslissing tot vrijspraak van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- ongeveer 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en/of
- ongeveer 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),
zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en/of
- ongeveer 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),
zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode 12 tot 17 juni 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 9629 gram 3-methylmethcathinon (3-MMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-methylmethcathinon (3-MMC), zijnde 3-methylmethcathinon (3-MMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode 12 tot 17 juni te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9629 gram 3-methylmethcathinon (3-MMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-methylmethcathinon (3-MMC) zijnde 3-methylmethcathinon (3-MMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 26 juni 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, (van) enig geldbedrag (totaal ongeveer 10.030 euro), althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Feiten 3 en 4
Met de rechtbank, de verdediging en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat, hoewel de verdachte ook blijkens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep betrokken is geweest bij het vervoer en de uitvoer van verdovende middelen vanuit Nederland naar Barcelona in de periode van 12 tot 17 juni 2024, het tenlastegelegde onder 3 en 4 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft onder meer ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in juni 2024 verdovende middelen heeft besteld, te weten 3-MMC, maar dat hij bij het testen na ontvangst van de middelen heeft bemerkt dat de uitwerking daarvan anders was dan verwacht mag worden van 3-MMC en het 2-MMC bleek te zijn. Desondanks heeft hij de substantie vervolgens als zijnde 3-MMC doorverkocht en uitgevoerd naar het buitenland. De koper van de verdovende middelen voelde zich echter door de verdachte bedonderd omdat het geen 3-MMC zou zijn, hetgeen kan worden afgeleid uit de chatgesprekken die de verdachte en de koper hebben gevoerd over de geleverde lading. Nu vervolgens de betreffende substantie niet in beslag is genomen en derhalve niet is onderzocht, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte bestelde, ontvangen en uitgevoerde tien kilo van een substantie daadwerkelijk het verboden middel 3-MMC betrof, zodat de verdachte van het onder 3 en 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 5
De verdediging heeft aangevoerd dat ook voor het tenlastegelegde onder 5 vrijspraak dient te volgen. Aan de hand van de door het casino te Barcelona verstrekte gegevens kan allerminst worden uitgesloten dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag een legale herkomst (te weten uit casinowinsten) heeft. Het casino kan immers bevestigen noch ontkennen dat de verdachte het in beslag genomen geldbedrag in het casino heeft gewonnen en verschuilt de gebrekkige financiële administratie achter vage nietszeggende criteria als 'winsten van enige betekenis' en 'speler met een relevant spelniveau" om te verbloemen dat ze zelf niet aan de geldende wettelijke regelgeving voldoen. Om deze reden dient de verdachte op basis van stap 6 van het 6-stappenarrest te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 10.030.00 afkomstig is uit enig misdrijf.
Het hof is overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de verdachte is bij zijn aanhouding op 26 juni 2024 in een envelop een geldbedrag van in totaal € 10.030,00 aangetroffen. Volgens de rechtbank en de advocaat-generaal kan het niet anders dan dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, gelet op de ontvangen informatie van het casino Barcelona, als niet aannemelijk terzijde geschoven.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg
van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de
verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een
dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden
uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst
heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof zal het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen (op 26 juni 2024 bij zijn aanhouding in de buurt van vliegveld Eindhoven in een envelop in een weekendtas: dossierpagina’s 195, 207 e.v.), maken dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het (op deze wijze) voorhanden hebben van zoveel contant geld hoogst ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen, mede omdat het een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Verder was de verdachte op dat moment aangehouden in verband met een verdenking van betrokkenheid bij een (verlengde) uitvoer van verdovende middelen. Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft over het bij hem aangetroffen geldbedrag van € 10.030 verklaard dat hij bij het casino in Barcelona een bedrag van € 10.000 en een bedrag van € 20.000 had gewonnen en dat het bij hem aangetroffen cashgeld daar het restant van was. De verdachte heeft gedetailleerd verklaard over zijn bezoeken aan het casino, over de wijze van uitbetaling van de winsten door het casino en heeft concreet twee spelmachines genoemd (met de nummers 1962 en 1966) waarmee hij voornoemde bedragen heeft gewonnen. Om zijn verklaring te kunnen onderbouwen heeft de verdachte kort na zijn aanhouding in juni 2024 aantoonbaar diverse keren getracht om in contact te treden met het casino in Barcelona om zodoende bewijzen voor zijn stelling te ontvangen, hetgeen niet is gelukt. De verdachte heeft meerdere keren berichten gestuurd naar het casino en is diverse keren bij het casino in Barcelona langs geweest, maar een inhoudelijke reactie van het casino op de vragen van de verdachte bleef uit. Het casino is ook niet ingegaan op het gespecificeerde verzoek van de verdachte om kwitanties/ontvangstbewijzen te ontvangen van de gokautomaten met de nummers 1966 en 1962, met welke machines hij naar eigen zeggen € 10.000 en € 20.000 heeft gewonnen.
Eerst na het uitvaardigen van een Europees Opsporingsbevel heeft het casino gereageerd op vragen van het Openbaar Ministerie. Door het casino is op 15 oktober 2024 per
e-mailbericht bericht dat de verdachte klant was van het casino, maar dat hij geen “klant was met een relevant spelniveau” en dat hij “geen van belang zijnde winsten” heeft verkregen. Desgevraagd is een dag later door het casino bericht dat de verdachte op 3 en 7 juni 2024 in het casino is geweest en dat door het casino verkregen prijzen contant of via een bankoverschrijving aan een klant worden betaald. Door het casino is echter niet nader uitgelegd wat onder “van belang zijnde winsten” of onder “een speler met een relevant spelniveau” moet worden verstaan, ook niet na een verzoek om nadere toelichting. Het aanvullende bericht daarover van 16 oktober 2024 blijft dermate vaag, dat het hof met de verdediging van oordeel is dat uit de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie niet kan blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft, nu de berichten van het casino de stelling van de verdachte niet ontkrachten.
Alles overziende is het hof, anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, van oordeel dat de verklaring van de verdachte over zijn in het casino te Barcelona gewonnen geldbedragen niet op voorhand hoogst onaannemelijk is te achten en dat de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichtte nadere onderzoek onvoldoende zijn, om mede op basis daarvan te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. In het voordeel van de verdachte zal het hof de verdachte derhalve vrijspreken van het tenlastegelegde onder 5.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 mei 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
- ongeveer 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en
- ongeveer 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),
zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 29 mei 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd
- ongeveer 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en
- ongeveer 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),
zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in een bijlage die aan dit arrest wordt gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking gevoerde verweren feiten 1 en 2
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 omdat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de verdovende middelen die de medeverdachte [medeverdachte] in zijn koffer wilde uitvoeren naar Spanje. Uit het dossier blijkt evident dat verdachte de ten laste gelegde bestanddelen niet zelfstandig als pleger heeft vervuld. Maar ook van enige betrokkenheid daarbij blijkt niets uit het dossier. Het gedrag van de verdachte is louter passief, hij doet niets, hij zegt niets, hij neemt niets aan. Hij overhandigt niets en is slechts op de luchthaven aanwezig, omdat hij de medeverdachte heeft weggebracht en ook zelf naar Barcelona ging omdat zijn vriendin daar woonde en omdat hij daar voor werk moest zijn.
Maar zelfs in het geval vastgesteld zou worden dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de medeverdachte verdovende middelen in zijn koffer had en voornemens was deze uit te voeren naar Spanje, dan levert dit nog niet de voor een bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking op. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de feiten l en 2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 wordt weersproken door de bewijsmiddelen die door het hof in de bijlage zijn weergegeven, een en ander in onderlinge samenhang en verband bezien. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen blijken de volgende feiten en omstandigheden.
  • De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] kennen elkaar vanuit Spanje.
  • De medeverdachte reist vaak tussen Spanje en Nederland heen en weer en verblijft dan meestal maar 1 nacht in Nederland.
  • De medeverdachte komt op 28 mei 2024 met het vliegtuig vanuit Barcelona naar Nederland, vliegveld Schiphol. en reist dan verder met de trein naar Tilburg.
  • In Tilburg wordt hij door de verdachte opgehaald in de avond van 28 mei 2024. Samen rijden ze naar het chalet van de verdachte in België, alwaar (ook) de medeverdachte de nacht doorbrengt.
  • De volgende dag op 29 mei 2024 brengt de verdachte de medeverdachte naar het vliegveld in Eindhoven. Zijn terugvlucht naar Barcelona vertrekt om 18.20 uur. De medeverdachte heeft een koffer bij zich en hij checkt deze in.
  • De verdachte vliegt ook naar Barcelona met dezelfde vlucht, maar hebben geen contact met elkaar.
  • De medeverdachte wordt later op het vliegveld Eindhoven aangehouden omdat in de door hem ingecheckte koffer in kattengrind verpakte verdovende middelen zijn aangetroffen, hetgeen na onderzoek -naast 2-MMC- een grote hoeveelheid ( 3-CMC blijkt te betreffen.
Voorts leidt het hof uit de bewijsmiddelen het volgende af.
  • De verdachte en de medeverdachte hebben op 26 mei 2024 met elkaar contact gehad over de komst van de medeverdachte naar Nederland, waarbij de verdachte aandringt op de komst van medeverdachte op 28 mei 2024 en zijn terugvlucht op 29 mei 2024. Zo heeft de verdachte geschreven in de chat “You come on Tuesday, back Wednesday”, de medeverdachte heeft daarop gereageerd met “OK”.
  • De medeverdachte heeft vervolgens aan de verdachte gevraagd of de verdachte hem geld kon sturen want het is beter om nu te kopen (“If you send me the money better to buy right now”). Later die dag vraagt de verdachte aan de medeverdachte of hij de tickets heeft, waarop de medeverdachte een screenshot van de terugvlucht op 29 mei 2024 stuurt.
  • De verdachte heeft via de chat veelvuldig vragen gesteld aan de medeverdachte over zijn aankomst in Nederland en wanneer hij met de trein in Tilburg verwacht aan te komen.
  • Op 29 mei 2024 heeft de verdachte aan de medeverdachte gevraagd via de chat of hij al is ingecheckt.
Ten aanzien van de verdovende middelen stelt het hof het volgende vast.
  • De verdovende middelen die zijn aangetroffen in de koffer van de medeverdachte waren verpakt in een zak kattengrind.
  • Bij de doorzoeking van het chalet van de verdachte in België wordt op het terras onder de tafel een Actiontas aangetroffen met daarin een hoeveelheid kattengrind, terwijl de verdachte geen katten heeft.
  • Onder in de tas wordt een plastic zak aangetroffen met daarin, na onderzoek, hoeveelheden verdovende middelen, te weten ketamine, 2-MMC en 3-CMC.
  • De verdachte heeft een dag na de aanhouding van de medeverdachte een nieuwe telefoon geactiveerd, waarmee hij in de weken daarna met diverse contacten chatgesprekken voert over onder meer 3-CMC (“jij nog niiwue 3cmc nodig?”) en waarbij hij gebruik maakt van een andere naam, te weten [naam 1] .
  • In de periode van 12 tot 17 juni 2024 heeft de verdachte een hoeveelheid verdovende middelen gekocht en doorverkocht. Hierover heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd, maar zoals hiervoor bij de vrijspraak van het tenlastegelegde onder 3 en 4 is overwogen, wordt de verdachte van deze feiten vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdovende middelen daadwerkelijk het middel 3-MMC betrof.
  • Bij voornoemde transactie is eveneens sprake van zakken kattengrind zoals blijkt uit de chatberichten met ene “ [naam 2] ”, die deze kattengrindzakken uit het appartement van de verdachte in Barcelona heeft opgehaald.
  • Na de aanhouding van de medeverdachte heeft de verdachte chatcontact met de vriendin van de medeverdachte waarin hij haar bericht dat de advocaat goed nieuws had, want de helft bleek legaal te zijn. Het hof begrijpt hieruit dat er wordt gesproken over de verdovende middelen die bij de medeverdachte zijn aangetroffen, die voor een deel ook het middel 2-MMC bleken te zijn en dus niet illegaal.
Alles overziende, daarbij de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte wel degelijk als medepleger betrokken is geweest bij het vervoer en de (verlengde) uitvoer van de verdovende middelen 3-CMC.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Naar het oordeel van het hof was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Zo heeft de verdachte zich actief met de reis van de medeverdachte (de “pakezel”) bemoeid. Niet alleen in financiële zin door aan de medeverdachte geld over te maken ten behoeve van de vliegtickets maar ook feitelijk door hem op 28 mei 2024 op te halen van het treinstation in Tilburg, hem bij hem thuis te laten overnachten en een dag later op 29 mei 2024 weer weg te brengen naar het vliegveld in Eindhoven. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof bij de reis een sturende rol gehad gezien de inhoud van de chatberichten (“you come on Tuesday and back Wednesday” dossierpagina 74). Maar ook heeft hij betrokkenheid gehad bij het verpakken van de verdovende middelen in de zakken kattengrind. Bij hem thuis is op het terras onder de tafel kattengrind aangetroffen en ook bij een latere drugstransactie waarbij de verdachte betrokken is en waarbij sprake is van het middel 3-MMC, wordt gebruik gemaakt van zakken kattengrind, gezien de chatberichten en de foto’s. De stelling van de verdediging dat iedereen de Actiontas met kattengrind op het terras van de verdachte heeft kunnen achterlaten, wordt als volslagen onaannemelijk derhalve verworpen.
De raadsman van de verdachte heeft voorts aangevoerd dat ook in andere strafzaken zakken kattengrind zijn gebruikt als verpakkingsmiddel om aan te geven dat deze modus operandi niet onderscheidend is. De raadsman heeft daarvoor slechts enkele andere strafzaken aangehaald. Dat zulks een veel of regelmatig voorkomend fenomeen zou zijn en geen onderscheidende factor, is echter niet aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

De eendaadse samenloop van:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod in eendaadse samenloop begaan met het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep achter deze strafoplegging geschaard.
Door de verdediging is vanwege de bepleite vrijspraak geen inhoudelijk verweer ten aanzien van de opgelegde straf gevoerd. De verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor hem destructief zal zijn. Hij heeft een moeilijk jaar achter de rug en hij worstelt met levensvragen waarvoor hij recent psychologische hulp heeft gezocht. Daar gaat hij nu mee aan de slag. De verdachte stelt verslaafd te zijn aan verdovende middelen en gokverslaafd, maar dat hij afstand heeft genomen van de drugshandel en niet meer gokt.
Het hof overweegt als volgt.
Nu het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 5 tenlastegelegde komt het hof reeds tot een andere strafoplegging dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer en het vervoer, in eendaadse samenloop gepleegd, van bijna 10 kilogram van de stof 3-CMC.
Harddrugs kunnen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Daarbij komt dat het hier gaat om een handelshoeveelheid en de handel in dergelijke drugs vaak leidt tot zeer ernstige vormen van criminaliteit.
Bovendien worden door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden, en wordt het beeld versterkt dat Nederland leverancier is van harddrugs, hetgeen schadelijk is voor de reputatie van Nederland en de buitenlandse betrekkingen.
Verdachte heeft bij de drugshandel een sturende rol gehad en heeft met zijn gedragingen aan al deze negatieve gevolgen bijgedragen en heeft hier geen oog voor gehad, maar is kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hiermee sluit het hof aan bij de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken voor de rechtspraak
is het uitgangspunt bij de uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid tussen de 9.000 en
10.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 46 en 48 maanden.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof ook rekening met de omstandigheid dat de feiten in eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, zijn begaan en daarom zal het hof maar één strafbepaling toepassen, te weten die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof acht het stappen in de goede richting dat de verdachte in het bijzijn van zijn vader ter zitting heeft bekend dat hij zich in het verleden heeft beziggehouden met drugshandel, heeft onderkend dat hij moet werken aan zijn problemen, zoals zijn drugsverslaving, en dat hij daarvoor recentelijk hulp heeft gezocht.
Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde feit (witwassen) zal het hof de teruggave aan de verdachte, zijnde de eigenaar van de geldbedragen, gelasten van de onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
- 1080 EUR (omschrijving: PL2700-24-048416-8);
- 8050 EUR (omschrijving: PL2700-24-048416-9) en
- 900 EUR (omschrijving: PL2700-24-048416-10.
Aldus gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. M. J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 15 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.