9.17.[appellant] verwijt SZH ten slotte dat zij ten onrechte bij de IND heeft gemeld dat [appellant] in het studiejaar 2019-2020 onvoldoende studiepunten heeft behaald. Volgens [appellant] heeft SZH onzorgvuldig gehandeld door [appellant] op dezelfde dag eerst mede te delen dat de IND is bericht dat [appellant] recht heeft op verlenging van zijn studievisum en vervolgens mede te delen dat aan de IND is gemeld dat hij onvoldoende studiepunten heeft gehaald. Daarnaast stelt [appellant] dat SZH in zijn geval heeft nagelaten de vereiste belangenafweging te maken, voordat zij de melding bij de IND deed. [appellant] meent dat de uitkomst van die belangenafweging had moeten zijn dat bij hem sprake was van een verschoonbare studievertraging zoals bedoeld in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs (hierna: de Gedragscode) en de richtlijnen van 22 juli 2020. Hij voert in dat verband aan dat hij in het derde studiejaar zijn werkzaamheden aan het eindproject door COVID-19 niet heeft kunnen voortzetten, enerzijds omdat SZH hem geen passend alternatief onderwijs heeft aangeboden tijdens de lockdownperiodes, zodat hij geen studiepunten meer heeft kunnen behalen, en anderzijds omdat hij tijdens de coronaperiode grote financiële problemen had en daardoor een deel van de lessen niet kon bijwonen.
9.18.1.Bij de beoordeling of dit verwijt terecht is en een schending van de zorgplicht van SZH oplevert, stelt het hof het volgende voorop. Op grond van artikel 5.5 van de destijds geldende Gedragscode moet de onderwijsinstelling jaarlijks de studievoortgang van de internationale student vaststellen. Hierbij wordt als voldoende studievoortgang 50 % (of meer) van de proportionele nominale studielast voor het (gedeelte van het) studiejaar aangemerkt. Bij onvoldoende studievoortgang schrijft artikel 5.5 van de Gedragscode voor dat de onderwijsinstelling de oorzaak daarvan vaststelt. Wanneer blijkt dat de vergunningplichtige student niet voldoende studeert of het niveau niet aankan, moet de onderwijsinstelling de student binnen een maand afmelden bij de IND. Deze verplichting bestaat niet wanneer de onvoldoende studievoortgang het gevolg is van persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7.51 WHW en artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW. Voor internationale studenten die in het studiejaar 2019/2020 onvoldoende studievoortgang hebben gemaakt kan daarnaast de coronacrisis een verschoonbare reden zijn voor de studievertraging. Hiervan is sprake als er voor de student dat studiejaar geen mogelijkheid was om onderwijs te volgen én er onvoldoende alternatieven werden aangeboden om voldoende studiepunten te behalen (zie Richtlijnen met betrekking tot artikel 4.2 en artikel 5.5 van de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs).
9.18.2.Zoals hierboven is vastgesteld, heeft [appellant] zowel in het studiejaar 2017/2018 als in het studiejaar 2018/2019 30 de helft (30) van het totaal aantal te behalen studiepunten per jaar (60) behaald. In beide jaren was daarmee sprake van voldoende studievoortgang in de zin van artikel 5.5 van de Gedragscode. Voor het studiejaar 2019/2020 ligt dit echter anders. [appellant] is dat studiejaar gestart met zijn afstudeerproject. Zoals hiervoor al overwogen, bestond dit afstudeerproject uit een thesis en een anatomisch model, waarmee in totaal ook 60 studiepunten konden worden behaald. Vaststaat dat [appellant] in 2019/2020 geen van beide heeft afgerond, zodat hij dat studiejaar in het geheel geen studiepunten heeft behaald en dus onvoldoende (zelfs geen) studievoortgang heeft geboekt. SZH heeft [appellant] om die reden op of omstreeks 1 oktober 2020 afgemeld bij de IND.
9.18.3.Uit wat hiervoor in r.o. 9.18.1 is overwogen, volgt dat SZH gehouden was om na te gaan of de studievertraging van [appellant] verschoonbaar was, voordat zij overging tot afmelding van [appellant] bij de IND. Anders dan [appellant] meent, kan niet worden gezegd dat SZH deze afweging in zijn geval niet heeft gemaakt. Naar aanleiding van de informatie dat [appellant] in het studiejaar 2019/2020 onvoldoende studievoortgang had geboekt, heeft het International Office van Maastricht University bij e-mail van 30 september 2020 nagevraagd of hiervoor een verschoonbare reden was (zie hiervoor onder 7.1.8). De studentendecaan heeft op diezelfde dag hierop geantwoord dat in het geval van [appellant] geen sprake was van een verschoonbare reden en afmelding bij de IND haar terecht leek (zie hiervoor onder 7.1.9). Hieruit kan worden afgeleid dat SZH wel degelijk is nagegaan of vanwege de persoonlijke omstandigheden van [appellant] kon worden afgezien van de afmelding bij de IND.
9.18.4.Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of SZH in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat er bij [appellant] geen sprake was van verschoonbare studievertraging en daarmee terecht is overgegaan tot afmelding van [appellant] bij de IND. Zoals hiervoor overwogen, meent [appellant] dat deze vraag in de eerste plaats ontkennend moet worden beantwoord vanwege het ontbreken van passend alternatief onderwijs tijdens de lockdownperiodes. Hiertegenover heeft SZH naar voren gebracht dat zij bij aanvang van de eerste lockdown in verband met de COVID-19-pandemie de volgende maatregelen heeft getroffen om het onderwijs doorgang te laten vinden, hetgeen niet, althans onvoldoende door [appellant] is weersproken:
- onderwijs werd digitaal gegeven en contacturen konden op ieder gewenst moment digitaal plaatsvinden, met name via MS Teams. Om alles digitaal te kunnen volgen, werden aan de studenten digitale middelen ter beschikking gesteld;
- docenten en studenten hebben Whatsapp-groepen gevormd, waarin overleg kon plaatsvinden en heeft plaatsgevonden;
- studenten konden ook tijdens de lockdown(s) op ieder moment begeleiding vragen
aan de studiebegeleiders en docenten en iedere vrijdag zonder afspraak, maar dan online:
- SZH heeft in de COVID 19-periode meer ingezet op individuele begeleiding van studenten, desgewenst in de Engelse taal.
9.18.5.Het hof gaat er dan ook van uit dat er in het studiejaar 2019/2020 tijdens de lockdownperiode voldoende mogelijkheden waren om onderwijs te blijven volgen. Daar komt bij dat [appellant] zich inmiddels in een fase van zijn masteropleiding bevond waarin hij al zijn (project)vakken al had gehaald en van hem werd verwacht dat hij zelfstandig werkte aan zijn afstudeerproject. Gelet op het voorgaande bood SZH [appellant] naar het oordeel van het hof tijdens de lockdownperiode ook voldoende gelegenheid om problemen met zijn afstudeerproject aan docenten en begeleiders kenbaar te maken en om hulp en/of ondersteuning daarbij te vragen. Het initiatief daartoe diende in eerste instantie wel uit te gaan van [appellant] zelf. De verantwoordelijkheid voor een goed verloop van de studie lag immers (primair) bij hem zelf. Ook was het zijn eigen verantwoordelijkheid om elk studiejaar voldoende studiepunten te halen om zijn studievisum te kunnen behouden.
9.18.6.[appellant] betwist niet dat hij al vóór de lockdownperiode niet vorderde met zijn afstudeerproject. Dat [appellant] op enig moment aan SZH kenbaar heeft gemaakt dat hij er met zijn afstudeerproject niet uitkwam en om hulp/ondersteuning heeft gevraagd, wordt niet gesteld en blijkt ook nergens uit. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie volgt daarnaast dat er in het studiejaar 2019/2020 zowel vóór als tijdens de coronaperiode op regelmatige basis overleg plaatsvond tussen [appellant] en zijn docenten/begeleiders, maar ook dat [appellant] het zelf meerdere malen heeft laten afweten. Zo heeft [appellant] een aantal keer afspraken afgezegd en is hij in de periode april/mei 2020 zelfs zeven weken afwezig geweest. Voor deze afwezigheid heeft [appellant] in zijn e-mail aan zijn docente [persoon E] van 18 mei 2020 als reden gegeven dat hij kampte met financiële problemen. Ook in dit hoger beroep voert hij financiële problemen aan ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn studievertraging in het studiejaar 2019/2020 verschoonbaar was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof echter niet in waarom de gestelde financiële problemen, die binnen de risicosfeer van [appellant] liggen, een verschoonbare vertraging zouden kunnen opleveren.
9.18.7.Nu evenmin is gesteld of gebleken dat zich in het geval van [appellant] een van de bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in de artikelen 7.51 WHW en artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, heeft voorgedaan, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de oorzaak van de studievertraging van [appellant] was dat [appellant] onvoldoende studeerde (in die zin dat hij onvoldoende werkte aan zijn afstudeerproject). Dit betekent dat er voor SZH geen grond was om af te zien van de afmelding van [appellant] bij de IND. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het ongelukkig is dat hij op 1 oktober 2020 van SZH eerst het bericht heeft ontvangen dat een aanvraag voor de verlenging van het studentenvisum aan de IND is gestuurd en enkele uren later het bericht dat bij de IND is gemeld dat [appellant] onvoldoende studiepunten heeft behaald. Een onrechtmatige daad levert dit evenwel niet op. Daarbij is van belang dat SZH onder bovengenoemde omstandigheden op grond van de Gedragscode verplicht was om [appellant] af te melden bij de IND wegens onvoldoende studievoortgang.
9.18.8.De omstandigheid dat [appellant] in zijn e-mail van 7 september 2020 met een schema en in zijn e-mail van 18 september 2020 met een projectopzet kwam, waarmee de Master alsnog binnen afzienbare tijd kan worden afgerond (althans volgens [appellant] ), maakt het voorgaande niet anders. Niet alleen betwist SZH dat zij hiermee heeft ingestemd, maar het schema en de projectopzet kwamen ook te laat. De onvoldoende studievoortgang van [appellant] in het derde studiejaar kon immers niet meer ongedaan worden gemaakt.