ECLI:NL:GHSHE:2025:2650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
20-000291-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel binnendringen van een lichaam van een persoon in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon waarvan hij wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 200 uren. De advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding voor de benadeelde partij van € 7.500,00. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding van € 7.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld of deze schade het gevolg was van het bewezenverklaarde feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de gevolgen daarvan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000291-24
Uitspraak : 19 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 januari 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-306296-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van ‘met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren - met dien verstande dat het hof anders dan de rechtbank zal bewezen verklaren dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat zij onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden - en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade van € 7.500,00 dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte is door de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof zal de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvullen met de navolgende bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 8 januari 2025, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] voornoemd:Ik denk dat ik ongeveer 2 à 3 uur op het feestje in het vakantiehuisje in Breda ben geweest. Iedereen had gedronken van onze groep. [slachtoffer] [
toevoeging hof: aangeefster [slachtoffer]] ook. [slachtoffer] werd op een gegeven moment niet lekker. We gingen met zijn drietjes buiten staan om even te luchten. Ik was een beetje tipsy. Wij gingen buiten staan in de hoop dat het een beetje ging zakken. Toen zagen we dat het echt niet ging. Toen zijn we uiteindelijk naar boven gegaan, [getuige 2] , [slachtoffer] en ik. [verdachte] [
hof: verdachte] ook. We hebben [slachtoffer] op bed gelegd. [slachtoffer] kon niet zelf naar boven lopen. Ze had ondersteuning nodig. Wij hebben alle drie ondersteuning geboden. [verdachte] stond bovenaan volgens mij. Hij heeft haar wel vastgehouden. We zagen dat ze niet meer kon staan, dus hebben we haar neergelegd.
Nadat we in het huisje waren aangekomen, gingen we eerst zitten, kregen drankjes aangeboden en deden snel mee met drankspelletjes. Daardoor is het denk ik fout gegaan. Na dat drankspelletje voelde ik mij ook niet goed. Van de ongeveer drie uur dat we in het huisje zijn geweest, heeft [slachtoffer] in mijn beleving maximaal een halfuurtje in bed gelegen. Ik ben drie keer of twee keer bij haar gaan kijken. [verdachte] is ook even naar beneden geweest, en dus niet constant bij haar geweest. Toen we weer naar huis gingen heb ik niets bijzonders gezien aan de kleding van [slachtoffer] . Ze was wel weer een beetje aan het praten en ze liep ook. Ze had nog wel ondersteuning nodig om naar de auto te lopen.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [slachtoffer] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 12 maart 2025, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] voornoemd:Op het feestje van mijn vriendin [betrokkene] heb ik een wijntje gedronken. In de auto onderweg van [betrokkene] naar het vakantiepark in Oosterhout heb ik ook gedronken. Het was een beker die ik deelde met mijn vriendinnen. Ik kan mij vaag herinneren dat toen ik uitstapte bij het vakantiepark ik naar het vakantiehuisje ben gelopen. Ik was toen al tipsy/aangeschoten. Ik kon wel nog zelf naar het vakantiehuisje lopen. Ik herinner mij dat ik toen ik in het huisje was, om fris vroeg, Fanta, maar ik kreeg cola en ik herinner mij dat ik naar [getuige 2] [
toevoeging hof: [getuige 2]] keek waarom ik cola kreeg in plaats van Fanta. Ik heb een paar slokken genomen, maar ik voelde mij niet meer goed en heb het toen neergezet. Ik heb het niet verder opgedronken. Ik heb gehoord dat ik naar boven ben gegaan en dat ik toen ondersteund ben. Van wat boven is gebeurd herinner ik mij dat [getuige 2] naast mij lag en dat ik werd wakker gemaakt om naar huis te gaan en dat mijn gulp open stond. Ik kon niet uit mezelf opstaan en naar buiten lopen, ik werd toen ook ondersteund, dat herinner ik mij vaagjes. Ik zie het niet gebeuren dat ik zelf van de trap af ben gegaan of naar de auto ben gegaan. Ik herinner mij het vaagjes, maar niet echt. Toen ik weer thuis was bij [getuige 2] , ben ik meteen gaan slapen.
Ik kan mij niet herinneren dat ik met [verdachte] boven heb gesproken. Ik kan mij ook niet herinneren of hij iets gevraagd heeft en wat ik zelf gezegd heb.
Ik heb op een gegeven moment een telefoontje gehad van [verdachte] met het bericht dat ik de morning-afterpil moest halen. Dat gesprek heeft [getuige 2] ook gehoord. Zij was er bij. Ik besloot om aangifte te doen na dat gesprek dat ik met hem telefonisch heb gehad via Snapchat. Toen had ik hem gevraagd: ‘heb jij gedronken?’ Hij zei ‘nee’. Ik heb gezegd dat ik dronken was, en het kwam erop neer dat hij dat wist en dan heeft hij mij verkracht en dat ik dan aangifte zou doen. Hij heeft gezegd dat ik die pil moest halen en dat hij mij niet zou helpen als ik zwanger zou zijn. Na dat gesprek geloofde ik het eigenlijk nog steeds niet. Ik was ook nog niet naar het toilet gegaan. Toen ik ben gegaan had ik een branderig gevoel. Dat heb ik ook besproken met [getuige 2] en zij gaf aan dat ik moest bellen. Ik heb toen de politie gebeld. De politie vroeg mij of ik had gedoucht, ik zei dat het niet zo was, en de mevrouw van de politie heeft gezegd dat ik dan moest langskomen zodat ze onderzoek konden doen.
Toen ik die avond in het huisje wakker werd gemaakt hoorde ik alleen dat ze zeiden dat we naar huis gingen. Ik herinner me dat [getuige 2] zei dat mijn gulp open stond en ik zei dat ik moest plassen. Mijn schoenen en jas werden aangedaan. Er is niet echt iets besproken, alleen gezegd dat wij naar huis zouden gaan.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 2] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 12 maart 2025, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] voornoemd:
Op het feest bij [betrokkene] heeft [slachtoffer] een glaasje wijn gedronken. Ik was zelf nog nuchter. Ik heb ook niet gemerkt dat [slachtoffer] aangeschoten was. In de auto naar het vakantiehuis heb ik één halve beker met mixdrank gedronken. [slachtoffer] heeft haar beker opgedronken, maar de hoeveelheid was hetzelfde. Toen we aankwamen bij het vakantiepark was ik niet aangeschoten. [slachtoffer] was niet per se aangeschoten, maar ze was ook niet echt aan het reageren zoals ze doet bij normaal uitgaan. In het huisje hebben we alleen frisdrank gedronken. We hebben geen drugs gebruikt. Nadat [slachtoffer] aangaf dat ze zich niet lekker voelde heb ik aangeboden even naar buiten te gaan. [getuige 1] [
toevoeging hof: [getuige 1]] ging ook mee naar buiten, ook om te roken. Er is een filmpje waarop te zien is dat [slachtoffer] niet bij bewustzijn was, in ieder geval zeker niet zoals ik haar ken. Dat filmpje heb ik ook aan de politie gegeven. We zijn weer naar binnen gegaan. [slachtoffer] gaf nog een keer aan dat ze zich niet goed voelde. We hebben gevraagd aan iemand die bekend is in het huis of we haar even konden laten rusten. Een van de jongens zei dat we naar boven konden. [verdachte] en twee vrienden gingen ook mee naar boven. [slachtoffer] kon niet zonder hulp naar boven. Ze moest worden ondersteund. Ze ging gelijk op bed liggen. Ze was klaar, KO. Ze reageerde niet meer. Wij dachten dat ze gelijk in slaap was gevallen. Ze was gelijk weg, ze reageerde ook niet meer. Ze heeft geen woord meer gezegd. Ik zat eerst te twijfelen om naar beneden te gaan, maar [verdachte] of een vriend van hem, zei dat ze veilig was en toen ben ik met [getuige 1] naar beneden gelopen. Ik denk dat ik ongeveer 3 of 4 keer naar boven ben gegaan om haar te checken, ik denk om de vijftien minuten. Eén keer toen ik ging checken zat [verdachte] naast haar. [slachtoffer] lag in het midden van het bed. [verdachte] was aan het FaceTimen met iemand. Ik kon horen dat hij aan het praten was. Ik beoordeelde de situatie als oké, er was niks geks te zien. Toen ben ik weer naar beneden gegaan. De laatste keer dat ik naar boven ging om te kijken, kwam [verdachte] meteen de deur uit en zag ik dat [slachtoffer] op haar buik lag en dat de dekens boven haar billen lagen. Dat was eerst niet zo. Ik ben toen naast haar gaan liggen slapen. Zoals afgesproken kwam [getuige 1] na een halfuur mij en [slachtoffer] wakker maken. Ik en [slachtoffer] werden wakker. Ik merkte dat [slachtoffer] nog steeds moeizaam wakker werd en ik zei tegen haar dat haar knoop en gulp open stond. We hebben [slachtoffer] geholpen met haar schoenen en jas aan te trekken. Toen zijn we met zijn vijven naar de auto gelopen. [slachtoffer] kon alleen met hulp lopen. We moesten haar wel vasthouden, dat deden [getuige 1] en ik. In de auto terug naar Rotterdam zat ze daar, maar was niet daar. De volgende ochtend kreeg [slachtoffer] een Snapchat van [verdachte] . We waren in de woonkamer. Ze liet het gelijk zien. Ze zei ‘wat is dit?’. Ze zei ‘kijk wat [verdachte] naar mij stuurt’. Wij dachten niet dat het ging om de morning-afterpil. Op een gegeven moment belde [verdachte] op (via Snapchat). [slachtoffer] had de telefoon op luidspreker gezet dus ik kon meeluisteren. Toen [verdachte] zei dat ze seks hadden gehad schreeuwde [slachtoffer] het een beetje uit. In ons hoofd kon het niet gebeuren, omdat we een paar keer gingen checken. Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen [verdachte] zei dat als het echt zo was dat ze seks hadden gehad, dat ze dan eigenlijk verkracht is, omdat ze daarvoor geen toestemming had gegeven en dat ze dan aangifte zou doen. Ze heeft ook tegen [verdachte] gezegd dat ze zich niks kon herinneren dat ze seks hebben gehad en dat ze ook niet zomaar seks met iemand zou hebben.
Aanvulling bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris (proces-verbaal d.d. 12 maart 2025) elementen bevat (zoals: “een glaasje wijn gedronken”, “ [slachtoffer] was niet aangeschoten”, “Ik beoordeelde de situatie als oké”), die er in de visie van de verdediging op duiden dat op het moment van het seksueel binnendringen [slachtoffer] nog in staat was haar wil te bepalen, althans is er in de visie van de verdediging mede gelet op de bedoelde elementen in de verklaring van getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris, teveel twijfel of [slachtoffer] op het moment van het seksueel binnendringen al dan niet haar wil nog kon bepalen en kon duidelijk maken, om tot een veroordeling van de verdachte voor het tenlastegelegde te kunnen komen.
Deze tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in hoger beroep vinden hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen waaronder ook de verklaringen van getuige
[getuige 2] en getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris (processen-verbaal d.d. 8 januari 2025 respectievelijk 12 maart 2025) zoals hierboven in de aanvulling bewijsmiddelen weergegeven. Deze verweren worden mitsdien integraal verworpen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep als verweer aangevoerd dat hij door aangeefster in een set up is gezet vanwege het verbreken van de relatie met haar nicht.
Deze door de verdachte geschetste gang van zaken is door hem niet nader onderbouwd. Voor dit ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte alternatieve scenario van de verdachte, ziet het hof ook overigens geen begin van aannemelijkheid. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft zich subsidiair, voor het geval tot een bewezenverklaring gekomen zou worden, geschaard achter het reclasseringsadvies van 21 augustus 2025 om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] door zijn penis in haar vagina te brengen, terwijl hij wist dat zij door alcoholgebruik in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van [slachtoffer] ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van [slachtoffer] . De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] die zich in het dossier bevindt, de namens haar door haar advocaat gegeven toelichting ter terechtzitting bij het hof en de schriftelijke toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, doch niet ter zake van een soortgelijk feit.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 21 augustus 2025. Daaruit komt onder meer naar voren dat de verdachte in de gesprekken met de reclassering op advies van zijn raadsman niet inhoudelijk heeft willen ingaan op de onderhavige zaak, dat deze proceshouding van de verdachte het verkrijgen van een volledig beeld ten aanzien van het delict, zijn persoonlijke omstandigheden en de eventuele relatie hiertussen heeft bemoeilijkt en dat de risico’s op (seksuele) recidive dan ook niet betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. De reclassering constateert in zijn algemeenheid wel risico’s die gepaard gaan met de beperkte verstandelijke vermogens van de verdachte. Bij een veroordeling wordt door de reclassering
een straf anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij in vaste dienst is bij NS en werkt als servicemedewerker in de fietsenstalling voor 24 uur per week en soms 38 uur per week, dat hij beschermd woont bij Amerpoort, dat hij geen contact meer heeft met zijn zus en zijn nicht naar aanleiding van het gebeurde, dat zijn ouders gescheiden zijn en dat hij zorgt voor zijn moeder die een herseninfarct heeft gehad en in een zorginstelling woont.
Het hof merkt voorts op dat het de verdachte zal veroordelen voor een misdrijf omschreven in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Dit maakt dat het taakstrafverbod van toepassing is en niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt immers dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, als ook bij bepaalde zedenmisdrijven, niet langer een taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Ook overigens kan naar het oordeel van het hof gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof merkt hierbij op dat de op 1 juli 2024 in werking getreden Wet seksuele misdrijven geen gewijzigd inzicht van de wetgever ten gunste van de verdachte in de strafwaardigheid ten aanzien van het seksueel binnendringen met zich brengt (vergelijk artikel 243 Sr (oud) en het huidige artikel 243, eerste lid Sr juncto artikel 244 Sr) en dat het toepasselijke strafmaximum evenmin ten gunste van de verdachte is gewijzigd (vergelijk artikel 243 Sr (oud) met het huidige artikel 243, eerste lid Sr juncto artikel 244 Sr).
Het hof is anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is geschonden, gelet op de ruim twee maanden na verdachtes eerste (politie-)verhoor (14 september 2021) door het Openbaar Ministerie genomen beslissing tot seponering van 30 november 2021, waarna het pas bij beschikking van het hof van 18 april 2023 (inhoudende de gegrondverklaring van het tegen die sepotbeslissing ingediende beklag) voor de verdachte weer duidelijk werd dat tegen hem een strafvervolging zou gaan plaatsvinden, op 6 december 2023 een dagvaarding werd uitgevaardigd en de verdachte op 25 januari 2024 bij vonnis werd veroordeeld.
Desalniettemin acht het hof, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden. Het hof acht termen aanwezig om in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 3 jaren te verbinden.
Met oplegging van deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De door de rechtbank opgelegde taakstraf gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof niet passend. Deze strafafdoening doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de ernst van de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. In het bijzonder in die aard en ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof de redenen voor de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 18.737,50, bestaande uit € 11.237,50 aan materiële schade (kosten studievertraging) en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020 tot aan de dag der voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De overige gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade van € 7.500,00 dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Materiële schade (kosten studievertraging)
Het hof is van oordeel dat thans, in het kader van deze strafrechtelijke procedure, onvoldoende kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde studievertraging het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze schadepost slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om na evenwichtige uitwisseling van standpunten van partijen te beoordelen of de vordering tot schadevergoeding als gevolg van gestelde studievertraging voor toewijzing in aanmerking komt.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat dan om gevallen waarin sprake is van lichamelijk letsel, het geschaad zijn in de eer of goede naam of het op andere wijze in de persoon zijn aangetast.
De verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij door heimelijk misbruik te maken van de staat van verminderd bewustzijn waarin zij naar hij wist verkeerde. De aard en de ernst van de normschending door de verdachte brengen in dit geval mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, zonder meer kan worden aangenomen.
Het psychisch letsel dat de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezenverklaarde heeft opgelopen is daarnaast voldoende onderbouwd. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij en het stuk met betrekking tot het afsluiten van haar behandeling bij [instelling] d.d. 12 mei 2021 dat ter zitting in hoger beroep is overgelegd, volgt dat de benadeelde partij sinds het bewezenverklaarde klachten heeft ontwikkeld, zoals woede- en paniekaanvallen, verstoorde slaap (nachtmerries) en automutilatie, die naar het oordeel van [instelling] passend lijken te zijn bij een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde partij heeft voor deze klachten behandelingen ondergaan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht het hof in deze zaak een vergoeding ter zake van immateriële schade ter hoogte van € 7.500,00 zoals gevorderd billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren op de wijze dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 7.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige, te weten ten aanzien van het gedeelte dat ziet op vergoeding van materiële schade, niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
1 november 2020;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 19 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.