ECLI:NL:GHSHE:2025:2676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
20-001840-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van buren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1987, werd eerder veroordeeld voor mishandeling van twee buren, met een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De politierechter had ook contactverboden opgelegd en schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, maar met een aanpassing van de straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit op basis van noodweer, wat door het hof werd verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de mishandeling heeft gepleegd en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn schadevergoedingen aan de benadeelde partijen toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte een grote inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en dat dergelijk geweld ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001840-24
Uitspraak : 30 september 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats, van 28 juni 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-290395-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte voor ‘mishandeling’ (feit 1) en ‘mishandeling’ (feit 2 subsidiair) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan voorwaardelijk 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zijn, naast de gebruikelijke algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden verbonden bestaande uit een contactverbod met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . De politierechter heeft aan de reclassering de opdracht gegeven toezicht te houden op naleving hiervan. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde [benadeelde partij 1] integraal toegewezen tot een bedrag van € 1.321,91, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de politierechter de vordering van de benadeelde [benadeelde partij 2] toegewezen tot een bedrag van € 641,86, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het meergevorderde is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan voorwaardelijk 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht zal opleggen, inhoudende een contactverbod met aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , met 3 dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden). De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van het gehele gevorderde bedrag van € 1.321,91, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van het gehele gevorderde bedrag van € 841,86, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging van het tenlastegelegde bepleit omdat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en, gelet daarop, niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen tot schadevergoeding. Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de raadsman het hof verzocht geen hoger bedrag toe te wijzen dan door de politierechter in eerste aanleg is gedaan.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2023 te Oploo, gemeente Land van Cuijk, [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door haar te duwen, meermaals te schoppen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 3 november 2023 te Oploo, gemeente Land van Cuijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [benadeelde partij 2] heeft geduwd,
- voornoemde [benadeelde partij 2] meermaals heeft geslagen en/of
- voornoemde [benadeelde partij 2] meermaals heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 november 2023 te Oploo, gemeente Land van Cuijk [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem te duwen, meermaals te slaan en/of te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en/of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte geen poging tot zware mishandeling oplevert als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 november 2023 te Oploo, gemeente Land van Cuijk, [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door haar te duwen, meermaals te schoppen en te slaan.
2. subsidiair
hij op 3 november 2023 te Oploo, gemeente Land van Cuijk, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem te duwen, meermaals te slaan en te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren in hoger beroep
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte bij het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft bepleit dat de gebeurtenissen in een context moeten worden geplaatst van een conflict dat al jaren loopt tussen de verdachte en zijn overburen.
Incident tussen verdachte en [benadeelde partij 1]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij het incident met mevrouw [benadeelde partij 1] heeft gehandeld uit noodweer. Hiertoe heeft hij het volgende verklaard.
De verdachte werd in paniek gebeld door zijn vrouw. Zijn vrouw vertelde hem dat de buurvrouw bij hen voor de voordeur stond. Toen de verdachte thuiskwam, zag hij inderdaad dat de buurvrouw voor zijn voordeur stond. Omdat de buurman tijdens een eerder treffen onverwachts in de woning stond vroeg de verdachte “waar is jouw man?”. De verdachte kreeg geen antwoord. Vervolgens kreeg de verdachte een duw van de buurvrouw. De verdachte heeft teruggeduwd waarna de verdachte en de buurvrouw beiden zijn gevallen.
Met betrekking tot het door de verdediging gedane beroep op noodweer van het onder feit 1 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Uit de camerabeelden volgt dat mevrouw [benadeelde partij 1] naar het huis van de verdachte loopt. Er is vervolgens te horen dat zij aanbelt. De verdachte is op dat moment niet thuis. Even later is de verdachte te horen, die op luide toon aan mevrouw [benadeelde partij 1] vraagt: ‘waar is jouw man?’
De stelling van de verdachte dat mevrouw [benadeelde partij 1] vervolgens een duw zou hebben gegeven aan de verdachte acht het hof niet aannemelijk geworden. Deze stelling vindt ook geen steun in het dossier. Uit de camerabeelden blijkt op geen enkele manier, gelet op de houding en het gedrag van mevrouw [benadeelde partij 1] , dat zij voornemens was om de verdachte te duwen of agressief gedrag te vertonen. Voorts blijkt uit de aangifte van mevrouw [benadeelde partij 1] dat niet zij maar juist de verdachte de agressor is geweest. Mevrouw [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de verdachte de bril van haar hoofd heeft getrokken en dat zij vervolgens door hem is geduwd. De verklaring van mevrouw [benadeelde partij 1] vindt steun in de verklaring van de heer [benadeelde partij 2] . Hij heeft verklaard dat hij de verdachte zag komen aanrennen richting zijn eigen woning waar mevrouw [benadeelde partij 1] op dat moment stond. Hij zag dat de verdachte naar mevrouw [benadeelde partij 1] liep, haar met beide handen vastpakte en haar bij de buurvrouw in de tuin duwde. Ook uit deze verklaring komt het beeld naar voren dat niet aangeefster maar juist de verdachte de agressor is geweest.
Het hof acht het, gelet op het hiervoor overwogene feiten niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die een verdediging noodzakelijk maakte. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Incident tussen verdachte en [benadeelde partij 2]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij het incident met de heer [benadeelde partij 2] heeft gehandeld uit noodweer. Hiertoe heeft hij verklaard dat toen de buurman vanuit zijn eigen woning naar de woning van de verdachte kwam gelopen, hij de verdachte twee keer heeft geslagen. Dit zou in minder dan twee seconden zijn gebeurd. Dat de verdachte is geslagen door de heer [benadeelde partij 2] wordt ondersteund door de verklaring van mevrouw [getuige] , de vrouw van de verdachte.
Met betrekking tot het door de verdediging gedane beroep op noodweer van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Uit de camerabeelden volgt dat de heer [benadeelde partij 2] zijn voordeur opent en uit zijn woning stapt. Hij loopt vervolgens door zijn voortuin richting de straat. De heer [benadeelde partij 2] maakt vervolgens met een vinger van zijn linkerhand een diagonaal gebaar naar de verdachte en roept ‘ga weg joh’, waarna de heer [benadeelde partij 2] buiten beeld verdwijnt. Twee seconden later is op de camerabeelden te zien dat de verdachte de heer [benadeelde partij 2] tegen de grond slaat.
De stelling van de verdachte dat de heer [benadeelde partij 2] de verdachte twee keer heeft geslagen acht het hof niet aannemelijk geworden. De heer [benadeelde partij 2] is slechts twee seconden buiten beeld van de beveiligingscamera geweest. Het hof acht het niet plausibel dat de heer [benadeelde partij 2] de verdachte in dit korte tijdsbestek twee keer heeft geslagen.
Het hof acht het, gelet op het hiervoor overwogene, niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die een verdediging noodzakelijk maakte. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Zoals hierboven weergegeven is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan voorwaardelijk 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Verdachte heeft zich op 3 november 2023 schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn
overbuurman en overbuurvrouw. Daarbij heeft verdachte grof geweld gebruikt. Verdachte
duwde de buurman naar de grond en sloeg en schopte hem vervolgens. Vervolgens schopte
hij de buurvrouw. Wanneer de buurvrouw naar haar eigen huis loopt, duwt verdachte haar in
de voortuin tegen de grond en schopt haar nogmaals. Mede gelet op de leeftijd van de
slachtoffers gaat het om een laffe daad.
Door zijn handelen heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld heeft blijkens de toelichting bij de vorderingen tot schadevergoeding grote indruk op hen gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2025. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, doch niet recentelijk. Het hof zal dit niet in strafverzwarende zin bij het bepalen van de strafmaat meewegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij werkt als bezorger bij Post NL, geen schulden heeft, geen verslavingen heeft en samen met zijn vrouw en kinderen woont.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf en deze proeftijd van 3 jaren wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen, te weten een contactverbod met aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , met 3 dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden).
Door de raadsman is bepleit dat een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in de praktijk niet uitvoerbaar is, nu zij en de verdachte overburen van elkaar zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht biedt de mogelijkheid om een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals een contactverbod, op te leggen aan de verdachte. In deze zaak betreft het echter buren die tegenover elkaar wonen. Het naleven van een contactverbod is naar het oordeel van het hof praktisch onmogelijk, nu het voor de verdachte ondoenbaar is om zijn straat op een normale manier te gebruiken zonder [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] daarbij mogelijk te ontmoeten. Het hof zal daarom niet tot het opleggen van een contactverbod overgaan.
In het verlengde daarvan doet het hof een dringend beroep op alle betrokkenen om in de toekomst verdere escalaties te vermijden. Het is aan een ieder om zich te beheersen en elkaar te respecteren zodat samenleven tegenover elkaar op een vreedzame manier mogelijk is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.321,91 (bestaande uit € 621,91 aan materiële schade, onderverdeeld in diverse posten, en € 700 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- eigen risico, ten bedrage van € 328,75;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding, ten bedrage van € 140;
- bril, ten bedrage van € 153,14.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade bestaande uit het eigen risico, de ziekenhuisdaggeldvergoeding en de bril is voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde [benadeelde partij 1] door het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde feit letsel is toegebracht. Dit rechtvaardigt op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek de toekenning van een immateriële schadevergoeding. De immateriële schade zal door het hof naar billijkheid worden begroot op het gevorderde bedrag van € 700.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde schade vaststellen op een bedrag van € 1.321,91. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 7 december 2023, voor de immateriële schade vanaf 3 november 2023, tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.321,91. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 841,86 (bestaande uit € 141,86 aan materiële schade voor een bril en € 700 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 641,86 (bestaande uit € 141,86 aan materiële schade voor een bril en € 500 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Voor dat gedeelte is bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van het gehele bedrag van
€ 841,86, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft het hof verzocht geen hoger bedrag toe te wijzen, dan door de politierechter in eerste aanleg is gedaan.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade van € 141,86 bestaande uit kosten voor een bril is voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde [benadeelde partij 2] door het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde feit letsel is toegebracht. Dit rechtvaardigt op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek de toekenning van een immateriële schadevergoeding. De immateriële schade zal door het hof naar billijkheid worden begroot op het gevorderde bedrag van € 700.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde schade vaststellen op een bedrag van € 841,86. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 841,86. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.321,91 (duizend driehonderdeenentwintig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 621,91 (zeshonderdeenentwintig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.321,91 (duizend driehonderdeenentwintig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 621,91 (zeshonderdeenentwintig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
7 december 2023 en van de immateriële schade op 3 november 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 841,86 (achthonderdeenenveertig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 141,86 (honderdeenenveertig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 841,86 (achthonderdeenenveertig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 141,86 (honderdeenenveertig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 november 2023.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Vrieler, griffier,
en op 30 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.