ECLI:NL:GHSHE:2025:2807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
000757-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep tegen bevel tot gevangenhouding in verband met ernstige verdenking van gewelddadige overval en drugshandel

Op 25 september 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch het hoger beroep van de verdachte tegen het bevel tot gevangenhouding afgewezen. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij een gewelddadige overval en de handel in cocaïne. Het hof oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, onderbouwd door bewijs uit het dossier, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte had kort voor de overval contact gehad met personen die betrokken waren bij de uitvoering van de overval, wat zijn rol in het geheel versterkte. Ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid, vond het hof dat de verdachte niet volledig openheid van zaken gaf, wat de verdenking versterkte.

Het hof benadrukte dat de aard van de beschuldigingen, die een gevangenisstraf van 12 jaar of meer met zich meebrachten, en de ernst van de feiten, waaronder het gebruik van geweld en een vuurwapen, een vrijlating onverenigbaar met de rechtsorde zou maken. Bovendien was er acuut gevaar voor herhaling, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd eveneens afgewezen, omdat het hof onvoldoende zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de verdachte zag die een schorsing zouden rechtvaardigen. Het hof bevestigde de beschikking van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Raadkamerappelnummer: AVNR. 000757-25
Parketnummer 1e aanleg: 03-225279-25
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 september 2025, waarbij namens:

[Naam verdachte]

geboren [datum] 1997 te [plaats]
wonende te [adres]
thans verblijvende in [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 4 september 2025, bij welke beschikking de gevangenhouding van
[verdachte] werd bevolen.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman
mr. B.H.S. Brinkman.
Het hof heeft kennisgenomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt dat verdachte – kort verwoord – wordt verweten diefstal in vereniging met geweld, dan wel medeplichtig bij en/of tot diefstal met geweld gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en de handel van, dan wel het aanwezig hebben van ongeveer 60,6 gram cocaïne.
Tijdens het onderzoek in raadkamer en uit het procesdossier is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof tot de slotsom is gekomen dat het dossier voldoende ernstige bezwaren bevat jegens verdachte ter zake hetgeen hem wordt verweten. De rechter-commissaris heeft de ernstige bezwaren jegens verdachte in het bevel tot bewaring benoemd, welke de raadkamer in het bevel tot gevangenhouding heeft aangevuld.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de aan hem verweten feiten en dat hij evenmin wetenschap had van de gepleegde overval. Volgens verdachte betrof het contact dat hij had met de personen die die nacht in zijn omgeving aanwezig waren, enkel potentiële huurders die belangstelling zouden hebben gehad voor kamers in zijn pand. In de branche waarin verdachte werkzaam is, zo stelt hij, is het niet ongebruikelijk dat aspirant-huurders zich in de avonduren oriënteren op de buurt waarin zij mogelijk willen verblijven.
De rechtbank heeft de verklaring van verdachte vooralsnog niet aannemelijk geacht. Naar het oordeel van het hof biedt het dossier, en in het bijzonder de beschikbare camerabeelden, op dit moment voldoende grond voor het aannemen van ernstige bezwaren tegen verdachte ten aanzien van feit 1.
Uit het dossier blijkt dat verdachte kort voor de overval aantoonbaar contact heeft gehad met personen die naar sterke aanwijzingen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de overval. Het tijdstip van dit contact – kort voor het plegen van het feit –, alsmede de aard en intensiteit daarvan, roepen serieuze vragen op over de werkelijke rol van verdachte. Voorts wordt dit versterkt door het feit dat er eveneens contact is geweest tussen verdachte en de latere aangeefster, hetgeen de verdenking onderbouwt dat verdachte geen toevallige omstander was, maar mogelijk op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming van het strafbare feit.
Het hof betrekt in zijn oordeel ook dat verdachte, hoewel hij verklaart onschuldig te zijn, in dit stadium van de procedure niet volledig openheid van zaken lijkt te geven. De indruk ontstaat dat verdachte zijn verklaring afstemt op de thans beschikbare informatie en daarmee geen helder of verifieerbaar alternatief scenario biedt dat tot uitsluiting van zijn betrokkenheid zou kunnen leiden.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat er nog steeds sprake is van voldoende ernstige bezwaren jegens verdachte die de voortduring van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.
Hetgeen verdachte wordt verweten, genoemd onder feit 1 in de vordering tot inbewaringstelling, is een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving 12 jaar of meer gevangenisstraf op staat en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
Het hof overweegt in dit kader dat bij deze gewelddadige woningoverval door één of meer medeverdachten gebruik is gemaakt van een vuurwapen en aanzienlijk fysiek geweld is toegepast tegen de aangeefster. Verdachte wordt ervan verdacht daarbij een faciliterende of uitvoerende rol te hebben gespeeld.
Het betreft een feit van zeer ernstige aard, niet alleen gelet op de wettelijke kwalificatie, maar in het bijzonder ook gelet op de wijze waarop het is uitgevoerd. De overval vond plaats in de beslotenheid van een woning, tijdens de nachtelijke uren, waarbij de aangeefster zich juist in haar eigen woonruimte veilig had moeten kunnen voelen. De inzet van een vuurwapen en het toegebrachte geweld moeten voor haar buitengewoon traumatisch zijn geweest.
Het hof acht het, mede gelet op de mate van verdenking en de aard en de ernst van het feit, onverenigbaar met de rechtsorde indien een verdachte ten aanzien van wie dergelijke ernstige bezwaren bestaan – en dat bovendien op zeer korte termijn na zijn aanhouding – in vrijheid zou worden gesteld om het verdere strafproces in vrijheid te kunnen afwachten. Dergelijke vrijlating zou naar het oordeel van het hof leiden tot brede maatschappelijke verontwaardiging en onbegrip, hetgeen een ernstige aantasting van het vertrouwen van de samenleving in de rechtshandhaving tot gevolg zou hebben.
Voorts is het hof van oordeel dat sprake is van acuut gevaar voor herhaling.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte is op dit moment nog in afwachting van de inhoudelijke behandeling van een andere strafzaak waarin hem een strafbaar feit als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht – te weten een diefstal met geweld – ten laste is gelegd. Dit gegeven duidt erop dat verdachte zich, zelfs terwijl hij reeds onder justitiële aandacht stond, wederom schuldig heeft gemaakt aan ernstig strafbaar gedrag.
Voorts blijkt uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister dat ten laste van verdachte is opgesteld dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, alsmede voor overtredingen van de Opiumwet. Deze recidiverende gedragingen illustreren een patroon van structurele normoverschrijding en gedrag dat zich over een langere periode uitstrekt en niet incidenteel van aard is.
In samenhang bezien met de aard en ernst van de huidige verdenking – te weten een gewelddadige overval, gepleegd in georganiseerd verband, mogelijk met een link naar de handel in of het gebruik van harddrugs – is het hof van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte, indien hij op dit moment in vrijheid zou worden gesteld, wederom strafbare feiten zal plegen.
Alles overwegende wijst het hof af het hoger beroep.
Ter zitting in raadkamer is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. In dat verband is door en namens verdachte aangevoerd dat verdachte met ingang van 17 oktober 2025 weer beschikking heeft over zijn huurwoning en herenigd wenst te worden met zijn partner en minderjarig kind.
Het hof merkt allereerst op dat verdachte in beginsel het recht heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten.
Echter, schorsing van de voorlopig hechtenis bij een verwijt van een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving 12 jaar of meer gevangenisstraf op staat is in beginsel slechts aan de orde wanneer er sprake is van bijzondere zwaarwichtige de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden op grond waarvan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis dient te wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte. In hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd ziet het hof onvoldoende rechtvaardiging om thans tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan. Voorts ziet het hof niet welke voorwaarden aan een schorsing moeten worden verbonden om de kans op herhaling terug te brengen tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau.
Het hof wijst derhalve af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst af het hoger beroep.
Bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan op 25 september 2025
door mr. R. Lonterman, voorzitter, mr. L. Feraaune en mr. P. Jeeninga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B. Yazi, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 25 september 2025
Gezien d.d.
De directeur van [detentieplaats]