ECLI:NL:GHSHE:2025:2809

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.911_02, 200.354.917_02, 200.354.919_02, 200.354.922_02, 200.354.926_02, 200.354.930_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot jeugdbescherming en onpartijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waaronder de voorzitter mr. J.I.M.W. Bartelds, en de raadsheren mr. B.E.L.J.C. Verbunt en mr. F.M.T. Quaadvliet. Verzoeker stelt dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters, onder andere vanwege eerdere betrokkenheid van de voorzitter bij zijn zaken en de wijze waarop de zittingen zijn gepland. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens een mondelinge behandeling op 8 oktober 2025, waarbij verzoeker niet door zijn advocaat werd bijgestaan. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de door verzoeker aangevoerde gronden onvoldoende zijn om te vrezen dat de rechters niet onpartijdig zijn. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikt en heeft het verzoek ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummers: 200.354.911/02, 200.354.917/02, 200.354.919/02, 200.354.922/02, 200.354.926/02, 200.354.930/02
datum beslissing: 10 oktober 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaken met nummers 200.354.911/01, 200.354.917/01, 200.354.919/01, 200354.922/01,
200.354.926/01 en 200.354.354.930/01
[verzoeker] ,
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.
strekkende tot wraking van mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter en mr. B.E.L.J.C. Verbunt en mr. F.M.T. Quaadvliet, raadsheren in het team handelsrecht van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch (hierna: de voorzitter respectievelijk tezamen: de raadsheren).

1.Het procesverloop

Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 8 oktober 2025 is om 8.13 uur voorafgaand aan de om 10.00 uur geplande mondelinge behandeling een e-mailbericht ontvangen van mr. Van Buuren, de advocaat van verzoeker (hierna: de advocaat), waarin zij onder andere meedeelt dat zij op uitdrukkelijk verzoek van verzoeker niet op de zitting aanwezig zal zijn en dat haar cliënt op de zitting een wrakingsverzoek wil indienen.
Het wrakingsverzoek is mondeling gedaan ter terechtzitting van 8 oktober 2025. Blijkens het proces-verbaal heeft de voorzitter de aanwezige belanghebbenden gehoord, daarna de mondelinge behandeling geschorst en aangegeven de wrakingskamer op de hoogte te stellen.
Verzoeker, de aanwezige belanghebbenden en de raadsheren zijn door de coördinator van de wrakingskamer geïnformeerd dat het verzoek in behandeling is genomen.
De raadsheren hebben de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.
De wrakingskamer heeft het verzoek heden behandeld in raadkamer. De wrakingskamer heeft bepaald dat als volgt zal worden beslist op het verzoek.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft als wrakingsgronden aangevoerd:
De zitting is gepland op een tijdstip vóór 11.00 uur en op een woensdag, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de advocaat niet op woensdag en niet op een tijdstip vóór 11.00 uur aanwezig kan zijn.
In strijd met de regels heb ik pas vanmorgen de samenstelling van het hof doorgekregen.
Gisteren ontving ik een paniekmail van de griffier van het hof waarin werd aangegeven dat bepaalde stukken zouden ontbreken. Het hof had natuurlijk veel eerder dit kunnen zien en dit geeft aan dat het hof deze zaken en mij niet serieus neemt. Bovendien was het verzoekschrift al overgelegd.
De eerdere betrokkenheid van de voorzitter bij één van mijn zaken maakt dat zijn betrokkenheid bij de onderhavige zaken in strijd is met de Leidraad Onpartijdigheid. Ik wijs op aanbeveling nr. 16. Ik neem het de andere leden van het hof kwalijk dat zij met de betrokkenheid van de voorzitter akkoord zijn gegaan.
Uit de uitspraak uit 2023 waarbij de voorzitter was betrokken, blijkt dat hij er helemaal niets van begrepen heeft. De voorzitter is van 1961 en is denk ik al bezig met zijn pensioen. Ik wantrouw deze generatie van rechters. Er is sprake van onrechtmatig handelen en onrechtmatige rechtspraak. Ik verwijs hierbij naar het Jan Luyken-arrest. Uit de uitspraak blijkt dat de voorzitter niet weet dat hij beslissingen controleerbaar moet motiveren en op feiten moet baseren. Er was overduidelijk sprake van geheime procedures en onrechtmatige jeugdbescherrmingsmaatregelen en in die uitspraak uit 2023 wordt daar gewoon overheen gestapt. Niet gezien wordt dat er sprake is van 20 jaar onrecht dat mij wordt aangedaan en van 20 jaar onrechtmatige jeugdbeschermingsmaatregelen. Er zijn nul getuigen gehoord, nul deskundigen geraadpleegd en er zijn nul plannen van aanpak en nul indicatiebesluiten getoetst. Ik heb nul plannen van aanpak mogen zien in de zaak van mijn zoontje. Er zijn nul plannen van aanpak en nul indicatiebesluiten. Nooit heb ik iets kunnen toetsen bij de rechterlijke macht. Uit de zaak van 2023 blijkt gewoon dat er sprake is van grof plichtsverzuim.
Mijn zoon is geïndoctrineerd. Dat staat in rechte vast. Hij werd op een religieuze basisschool geplaatst zonder dat ik als ouder die het gezag had daarbij betrokken ben of toestemming daarvoor heb gegeven. Het is in strijd met het arrest Venema van het Europese Hof. Ook is mijn zoontje meermalen met de pleegouders naar het buitenland op vakantie gegaan zonder dat ik daarvoor toestemming heb gegeven. Er is dus gewoon sprake geweest van meerdere nationale en internationale kinderontvoeringen in de tijd dat ik het gezag had. De pleegouders zijn gewoon twee criminelen.
Ik weet natuurlijk dat ik rechters niet rechtstreeks kan aanspreken op hun onrechtmatig handelen. Er is wel een regresrecht van de Staat (artikel 42 Wrra) op grond waarvan de staat rechters voor onrechtmatig handelen kan aanspreken. In die uitspraak in 2023 werd echter gezegd dat ik aangevoerd zou hebben dat ik de rechters rechtstreeks wilde aanspreken. Dat is gewoon valsheid in geschrifte van de voorzitter. Hij wordt natuurlijk niet strafrechtelijk vervolgd, maar het maakt hem wel een crimineel.
Het is niet juist dat er sprake is van verjaring van vorderingen op de staat. Verjaring is relatief. Zo heb ik nog steeds niet kunnen vaststellen wie nu voor welk deel van de schade aansprakelijk is. Maar ook dat weet de voorzitter kennelijk niet.
De eerdere betrokkenheid van de voorzitter is in strijd met het recht op een eerlijk proces. Er is sprake van een failliet anti-rechtstatelijk systeem. Naar een tijdige kinderbeschermingspraktijk is nooit serieus gekeken, dus dan moeten ze mij maar betalen. Het jeugdbeschermingsrecht moet worden herzien. Ik verwijs hierbij naar een rapport van Dijsselbloem.
Ik heb mijn zoon voor het laatst in 2011 gezien. Ik weet niet eens of hij nog leeft. Ik hoor helemaal niets meer van de autoriteiten. Hopelijk grijpt de politiek in bij deze fascistische organisaties en die Adolf Eichmannetjes (m/v).
De verzoeker heeft ook de volgende twee voorwaardelijke wrakingsgronden aangevoerd:
  • Ik wil vóór de behandeling door de wrakingskamer de namen van de leden van de wrakingskamer hebben.
  • Ik heb recht op een mondelinge behandeling van mijn wrakingsverzoek en recht op
een hybride zitting, waarbij ik word bijgestaan door mijn advocaat.

3.Het standpunt van de raadsheren

3.1.
De raadsheren hebben verklaard dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en stellen zich klaarblijkelijk op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (artikel 36 Rv).
4.2
De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek de volgende overwegingen uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:87 tot uitgangspunt.
"3.4 Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Er is geen algemene regel aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden zoals hiervoor vermeld. (…)
3.5
De beoordeling van wrakingsgronden dient mede plaats te vinden tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM (…). Over de onpartijdigheid van de rechter en de vraag wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, en aldus sprake is van een schending van art. 6 lid 1 EVRM, blijkt uit de rechtspraak van het EHRM onder meer het volgende.
De beoordeling van wrakingsgronden in het kader van art. 6 lid 1 EVRM is beperkt tot het vereiste van onpartijdigheid van de rechter (‘impartial tribunal’). Deze onpartijdigheid behelst de afwezigheid van bevooroordeeldheid en vooringenomenheid. Het al dan niet bestaan daarvan kan op verschillende manieren worden getoetst. Het EHRM maakt onderscheid tussen een subjectieve toets en een objectieve toets. Bij de subjectieve toets wordt rekening gehouden met de persoonlijke overtuiging, het persoonlijke belang en het gedrag van een bepaalde rechter, dat wil zeggen of de rechter in een bepaalde zaak persoonlijke bevooroordeeldheid of vooringenomenheid koestert. Bij de objectieve toets wordt nagegaan of het gerecht zelf en onder meer de samenstelling van het gerecht, voldoende waarborgen bieden om gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid van het gerecht uit te sluiten.
Bij de objectieve toets moet worden nagegaan of er, afgezien van het gedrag van de rechter, feiten kunnen worden vastgesteld die twijfel over zijn onpartijdigheid kunnen doen rijzen. Dit betekent dat het standpunt van degene die stelt dat die onpartijdigheid ontbreekt belangrijk is, maar niet doorslaggevend bij de beoordeling of er in een bepaalde zaak een gegronde reden is om te vrezen dat een bepaalde rechter of het rechterlijk college partijdig is. Beslissend is of deze vrees als objectief gerechtvaardigd kan worden beschouwd. De objectieve toets heeft meestal betrekking op de uitoefening van verschillende functies binnen de gerechtelijke procedure door dezelfde persoon, of hiërarchische of andere banden tussen de rechter en andere actoren in de procedure, die objectief gezien twijfels rechtvaardigen over de onpartijdigheid van het gerecht, en dus op grond van de objectieve toets niet voldoen aan art. 6 lid 1 EVRM. Daarom moet in elk individueel geval worden beslist of de betrokken relatie van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht. In dit opzicht kan zelfs de schijn van vooringenomenheid van een zeker belang zijn."
4.3.
Tegen de achtergrond van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.4.
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker de gronden 1, 2 en 3 tegen alle raadsheren aangevoerd en de gronden 4 en 5 meer specifiek tegen de voorzitter. De door verzoeker aangevoerde stellingen geven geen grond te vrezen dat het de raadsheren aan onpartijdigheid ontbreekt, noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.
4.5.
De tegen de raadsheren opgeworpen gronden 1, 2 en 3 bevatten beweringen die zelfs bij juistheid niet voldoende zijn om de vrees voor hun rechterlijke partijdigheid of de schijn daarvan, objectief te rechtvaardigen.
4.6.1.
De tegen (in het bijzonder) de voorzitter aanvullend nog opgeworpen gronden 4 en 5 kunnen ook tot niets leiden. De omstandigheid dat de voorzitter in zijn rechterlijke hoedanigheid al eerder bemoeienis heeft gehad met een of meer zaken van verzoeker, vormt onvoldoende reden om diens partijdigheid aan te nemen. Dit geldt temeer voor de gesuggereerde partijdigheid van de andere twee raadsheren. Bijkomende omstandigheden kunnen dit alles anders maken, maar zelfs met in achtneming van alle overige aangevoerde omstandigheden zijn die hiertoe onvoldoende.
4.6.2.
Voor zover de voorzitter in zijn rechterlijke hoedanigheid in een of meer eerdere zaken al voor verzoeker nadelige beslissingen heeft gegeven, brengt ook dat nog niet mee dat de hij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dat verzoeker het oneens is met die eerder gegeven beslissing(en), betreft bovendien (een) eerdere rechterlijke beslissing(en) die volgens vaste rechtspraak vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geen grond voor wraking kan opleveren. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. Dit geldt ook voor de motivering van die eerdere rechterlijke beslissing(en), zelfs voor zover het gaat om volgens verzoeker ontbrekende of onjuist geachte motiveringen.
4.6.3.
Dat verzoeker aangeeft een hele generatie rechters te wantrouwen, is geen omstandigheid die specifiek betrekking heeft op de voorzitter en kan niet leiden tot de conclusie dat de voorzitter in zijn rechterlijke hoedanigheid ten aanzien van verzoeker vooringenomen is en ook niet dat daarvoor een gerechtvaardigde vrees bestaat.
4.6.4.
Voor zover verzoeker meent dat hij al jarenlang slachtoffer is van onrechtmatige rechtspraak, onrechtmatige jeugdbeschermingsmaatregelen, onrechtmatige wetgeving en/of incorrecte politieke besluitvorming dan is dat ook geen concrete omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter schade zou kunnen leiden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Ditzelfde geldt voor de door verzoeker onnodig intimiderende en kwetsende uitlatingen over instanties en personen.
4.7.
Op grond van al het voorgaande concludeert de wrakingskamer dat het verzoek tot wraking van de raadsheren kennelijk ongegrond is. Daarbij nog gevoegd de omstandigheid dat verzoeker vooraf reeds nadrukkelijk heeft besloten af te zien van bijstand ter zitting door zijn advocaat en ter zitting al meteen - nog voordat ook maar enige inhoudelijke opmerking is gemaakt - een verzoek tot wraking van de raadsheren heeft ingediend, wijst alles tezamen er op dat de wraking niet echt gericht is op de (beoordeling van de) rechterlijke onpartijdigheid van de raadsheren, maar dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikt. Dit brengt de wrakingskamer er toe om het verzoek tot wraking van de raadsheren zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond te verklaren en te bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen (artikel 39 lid 4 Rv).
4.8.
De twee door verzoeker voor de wrakingskamer geformuleerde voorwaardelijke gronden vormen geen wrakingsverzoek in de zin van de wet, zodat die reeds daarom buiten behandeling kunnen blijven.

5.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling wordt genomen;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, diens advocaat, de raadsheren en de belanghebbenden;
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.W.M. Stienissen (voorzitter), M. van Ham en S.V. Pelsser, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.
de griffier de voorzitter