ECLI:NL:GHSHE:2025:2879

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
20-000329-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor weigering bloedonderzoek op basis van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek, wat een overtreding is van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de raadsman pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering. Na onderzoek op de zitting heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 21 januari 2023 in Tilburg geen gevolg heeft gegeven aan een bevel tot bloedonderzoek, wat leidde tot de conclusie dat hij het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000329-25
Uitspraak : 15 oktober 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 december 2024 in de strafzaak met parketnummer 96-207636-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest en met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Tilburg in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 januari 2023 te Tilburg, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, zaakregistratienummer PL2000-2023017946, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , brigadier, gesloten d.d. 27 juni 2024, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde digitale dossierpagina’s 1-20.
1.
Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 27 juni 2024, proces-verbaalnummer PL2000-2023017946-1, digitale dossierpagina’s 2-4, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] :

Aanleiding

Ik kwam ter plaatse naar aanleiding van een melding van een verkeersongeval. Uit het onderzoek ter plaatse bleek dat verdachte [verdachte] de bestuurder betrof ten tijde van het ongeval. De verdachte werd overgebracht naar het ziekenhuis.

Medewerking voorlopig onderzoek uitgeademde lucht

Met medewerking van de bestuurder heb ik hem het voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen ademtestapparaat. Als resultaat van deze test zag ik dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: G/F. Het resultaat van de ademtest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.

Medewerking speekseltest

Met medewerking van de bestuurder heb ik hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cannabis (tetrahydrocannabinol). Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.

Waarneming drugs en/of andere stof

Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder: moeizaam uit auto komen, onvast ter been.

Identiteitsgegevens van de verdachte

De verdachte gaf mij op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] .

Vermoeden van andere stof in combinatie met alcohol

Ik vermoedde dat de verdachte naast alcoholhoudende drank, tevens onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 1 of 5 Wegenverkeerswet 1994 verkeerde.
Dit bleek uit:
  • de positieve uitslag van het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht;
  • de positieve uitslag van de afgenomen speekseltest;
  • de eerder bij ‘Waarneming drugs en/of andere stof’ vermelde kenmerken.

Bevel bloedonderzoek

Op 21 januari 2023 om 03:59 uur, [adres 2] te Tilburg, heb ik, daartoe bij de regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Aangekomen in het ziekenhuis weigerde hij de medewerking volledig. De verdachte is uitgelegd wat de gevolgen waren met betrekking tot de weigering. De verdachte bleef bij zijn standpunt.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, nu de verdachte wel heeft willen meewerken aan het bloedonderzoek maar aan die medewerking voorwaarden heeft gesteld. De verdachte zou volgens de politieagent voor het bloedonderzoek naar het politiebureau moeten gaan, terwijl de verdachte het bloedonderzoek in het ziekenhuis wilde afnemen.
Het hof overweegt dat het verweer van de verdediging zijn weerlegging vindt in het hierboven uitgewerkte proces-verbaal van rijden onder invloed. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan het aan hem door verbalisant [verbalisant] bevolen bloedonderzoek. Voor zover de verdachte voorwaarden heeft gesteld aan een medewerking, maakt dat die weigering niet anders.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en het gebezigde bewijsmiddel, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren zal opleggen.
De raadsman heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzocht de straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd op te leggen en de verdachte derhalve niet te veroordelen tot een geldboete.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij als bestuurder van een personenauto heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was gerezen dat hij zou hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het handelen van de verdachte betreft een obstructie van de wettelijke mogelijkheden na te gaan of en zo ja, in welke mate een bestuurder van een motorrijtuig de door de wetgever gestelde norm betreffende verdovende middelen in het verkeer heeft overschreden, en daarmee van de mate waarin de veiligheid van overige verkeersdeelnemers in gevaar is gebracht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf allereerst acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In deze oriëntatiepunten wordt bij de weigering van een bloedonderzoek zoals strafbaar gesteld in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel aangesloten bij schaal IX van de tabel ‘rijden onder invloed auto’s en motoren’. Daarin wordt als uitgangspunt een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden genomen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich tevens een veroordeling ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, doch niet recent. Uit voornoemd uittreksel blijkt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte bij zijn ouders woont, dat hij weinig inkomsten geniet en dat hij schulden heeft.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de gestelde financiële situatie van de verdachte, de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof acht de oplegging van een geldboete in het onderhavige geval passender dan de oplegging van een taakstraf.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis, conform het oriëntatiepunt van de LOVS, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof zal bepalen dat de verdachte de geldboete mag voldoen in vijf maandelijkse termijnen van € 200,00.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht het hof het passend en geboden om tevens een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 9 maanden. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat het totaal van de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 200,00 (tweehonderd euro);
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.S. Yap en mr. N. van Abeelen, griffiers,
en op 15 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit, mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. N. van Abeelen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.