ECLI:NL:GHSHE:2025:289

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
200.328.811_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake gezag en voorlopige omgangsregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een familiezakenprocedure over de minderjarige [minderjarige], geboren in 2013. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de moeder, verweerster in principaal hoger beroep, dit verzet. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft geadviseerd over de omgangsregeling en de communicatie tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2025 is de moeder niet verschenen, maar de vader en de Raad waren aanwezig. De Raad heeft zorgen geuit over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is om te werken aan de communicatie, terwijl de moeder dit niet ziet zitten. Het hof heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn mening te uiten, wat heeft geleid tot zorgen over zijn welzijn en de omgang met de vader. Het hof heeft besloten om de verzoeken van de vader af te wijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De omgangsregeling is voorlopig vastgesteld op één keer per acht weken, totdat de hulpverlening kan starten. De zaak is aangehouden tot 13 mei 2025 voor verdere beoordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 februari 2025
Zaaknummer : 200.328.811/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/373624 / FA RK 20-3197
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof,
tegen
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. L.A.E. Timmer, voorheen mr. G. Kartal.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

7.De beschikking van 28 december 2023

Bij (tussen)beschikking van 28 december 2023 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen conform hetgeen in rechtsoverweging 5.4.3. van die beschikking overwogen. De raad is verzocht tijdig vóór de pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot pro forma 28 juni 2024.

8.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

8.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Planthof;
-mr. Timmer namens de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
8.1.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
8.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 6 januari 2025, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
8.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van 3 januari 2024 van de raad, ingekomen op 5 januari 2024;
- de brief van 21 mei 2024 van de raad, ingekomen op 23 mei 2024;
- het raadsrapport van 17 juli 2024, ingekomen op 18 juli 2024;
- het V8-formulier met bijlage d.d. 1 augustus 2024 namens de vader;
- het V6-formulier met bijlagen van 23 december 2024 namens de moeder, ingekomen op 24 december 2024;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 24 december 2024 namens de vader.

9.De verdere beoordeling

9.1.
De raad heeft in het raadsrapport – samengevat – het volgende geadviseerd. Er is al langere tijd geen communicatie meer tussen de ouders, behalve een maandelijkse e-mail van de moeder aan de vader. De relatie tussen de ouders is ernstig verstoord. De moeder staat er niet meer voor open om te werken aan de communicatie tussen de ouders vanwege hetgeen zij in het verleden heeft meegemaakt. De vader is wel bereid om te werken aan communicatie. Het is de ouders met hulpverlening niet gelukt om de communicatie te verbeteren. De raad heeft ook niet de verwachting dat er op korte termijn verandering in de communicatie is te bewerkstelligen en dat de ouders in de toekomst in staat zijn om invulling te geven aan gezamenlijk gezag op een wijze die niet belastend is voor [minderjarige] . Daardoor bestaat de mogelijkheid dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders. De raad adviseert om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen.
Met betrekking tot de omgang verwacht de raad van de ouders dat zij de geadviseerde hulpverlening accepteren en daarvan profiteren zodat zij hun strijd kunnen staken in het belang van [minderjarige] . De raad acht hulpverlening noodzakelijk om zicht te krijgen op de opvoedingssituatie en het opvoedershandelen van de vader, zodat toegewerkt kan worden naar onbegeleide omgang. De raad denkt hierbij aan inzet van [instantie 2] , die gecombineerde hulp kan bieden (verschillende fases van begeleide omgang, psycho-educatie, opvoedingsondersteuning zowel bij moeder als bij vader, het geven van emotionele toestemming en het niet belasten van [minderjarige] ten aanzien van contact met de vader). De raad adviseert het verzoek ten aanzien van de definitieve omgangsregeling aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. Daarbij zou een voorlopige omgangsregeling dienen te gelden van één keer in de drie weken begeleid door [instantie 1] (hierna: [instantie 1] ), totdat de hulpverlening van [instantie 2] kan starten. Vervolgens kan [instantie 2] in het belang van [minderjarige] mogelijk invulling geven aan de frequentie, duur, locatie en begeleiding van de omgangsmomenten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad opgemerkt dat hoewel partijen inmiddels op de wachtlijst staan voor [instantie 2] , er feitelijk nog niets is gebeurd met het raadsadvies. In het verslag van [instantie 1] komt weer naar voren dat [minderjarige] spanning heeft en de raad maakt zich hier zorgen om. De raad vindt het belangrijk dat er zo nodig opnieuw diagnostiek plaatsvindt bij [minderjarige] om te onderzoeken waar dit vandaan komt. Op die manier wordt het voor iedereen duidelijk waar de specifieke behoeften van [minderjarige] liggen en wat hij van beide ouders nodig heeft. De angst die [minderjarige] aangeeft te voelen, maakt het lastig om contact met de vader aan te gaan. Omdat met het raadsadvies niets is gedaan, zijn de spanningen van [minderjarige] verder opgelopen. Enerzijds heeft de raad nu zorgen over hoe de vader aansluit bij [minderjarige] , anderzijds ontbreekt er aan de zijde van de moeder mogelijk emotionele toestemming voor [minderjarige] om het contact met de vader aan te gaan. De raad acht het niet in het belang van [minderjarige] om, zoals de moeder nu verzoekt, het verzoek van de vader volledig af te wijzen. Er heeft eerder een contactbreuk plaatsgevonden en bij afwijzing van het verzoek van de vader tot contact zal het lastig zijn om het contact daarna te herstellen. De raad handhaaft het advies uit het raadsrapport maar adviseert daarbij, in zoverre in afwijking van het raadsrapport, een andere omgangsfrequentie namelijk een voorlopige omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] en de vader elkaar één keer per acht weken onder begeleiding zien tot het moment dat de hulpverlening bij [instantie 2] kan starten. Op die manier blijft er een lijntje met de vader om een contactbreuk te voorkomen, zal er hopelijk wat meer rust bij [minderjarige] komen en zal zijn weerstand mogelijk afnemen. Als de hulpverlening start, kan er gekeken worden of er ruimte is om de omgang verder op te bouwen.
9.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De ouders dienen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te worden belast. Subsidiair, indien het hof van oordeel is dat het verzoek van de vader thans niet voor toewijzing gereed is, moet het verzoek worden aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. De vader heeft vaak geprobeerd in contact te komen met de moeder, maar de moeder gaat hier niet op in.
Ten aanzien van de omgangsregeling verzoekt de vader op dit moment de definitieve beslissing aan te houden en een voorlopige omgangsregeling te bepalen waarbij de vader één keer per twee weken begeleide omgang heeft met [minderjarige] , om de band tussen [minderjarige] en de vader verder op te bouwen en te versterken. Het is nog steeds onduidelijk waarom de moeder in 2019 heeft bepaald dat de omgang begeleid moest plaatsvinden. De vader is met de raad van mening dat zo spoedig mogelijk nieuwe diagnostiek bij [minderjarige] noodzakelijk is. De moeder en de school geven aan dat zij kenmerken van ASS en ADHD bij [minderjarige] zien. Volgens de raad kunnen deze kenmerken ook te herleiden zijn naar het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt. De moeder weigert naar haar eigen aandeel in de situatie te kijken. De moeder en de stiefvader beïnvloeden [minderjarige] al dan niet bewust en dit moet stoppen. Met de raad en [instantie 1] is de vader van mening dat de moeder hulpverlening nodig heeft bij het verwerken van eventuele trauma’s en het stimuleren van [minderjarige] in het contact met de vader. Uit het rapport van de raad volgt dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt; dit wordt bevestigd door [instantie 3] en [instantie 1] . De vader kan goed aansluiten bij [minderjarige] en [minderjarige] ervaart de omgang met de vader als prettig. Er is geen reden om te twijfelen aan de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Ten aanzien van de incidentmelding met betrekking tot het omgangsmoment op 4 december 2024 merkt de vader op dat [minderjarige] heeft aangegeven dat hij bang is voor de reactie van de vader, niet dat hij de vader eng vindt. Na deze incidentmelding is er nog geen nieuw omgangsmoment gepland.
Gelet op het gewijzigde advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep merkt de vader op dat een omgangsregeling waarbij de vader [minderjarige] slechts één keer per acht weken ziet, veel te weinig is. De vader verzoekt het hof een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij de frequentie in ieder geval niet minder is dan het eerdere schriftelijke raadsadvies van één keer per drie weken.
9.3.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige] is een speciale jongen, hij heeft een gebruiksaanwijzing voor de manier waarop hij communiceert en zijn weerbaarheid. Uit het verslag van school wordt duidelijk dat er geen reden is om te twijfelen aan de diagnose. De moeder heeft altijd opengestaan voor omgang tussen [minderjarige] en de vader omdat de moeder het belangrijk vindt dat [minderjarige] een vader heeft. Daarbij moet wel gekeken worden naar wat goed is voor [minderjarige] en volgens de moeder gaat de omgang nu niet goed. De evaluatie van [instantie 1] is duidelijk. [minderjarige] vindt het moeilijk en wil niet naar de omgang. Uit de evaluatie en het raadsrapport volgt dat de vader niet goed kan aansluiten bij [minderjarige] en de signalen die hij geeft. [minderjarige] was na het laatste omgangsmoment op 4 december 2024 erg overstuur. Hij wil geen omgang meer met de vader; hij vindt het eng. Daarom is de moeder van mening dat er geen omgang moet zijn. Partijen staan op de wachtlijst voor hulpverlening bij [instantie 2] . Wellicht kan er in de toekomst weer gewerkt worden naar een regeling maar op dit moment wil [minderjarige] niet.
9.4.
Het hof overweegt als volgt.
Gezag
9.4.1.
In artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
9.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders op het moment dat de vader mede met het gezag wordt belast, en dat niet te verwachten is dat daar binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen.
9.4.3.
De verstandhouding tussen partijen is nog steeds ernstig verstoord. Met de raad ziet het hof dat vanwege deze verstoorde verstandhouding tussen de ouders adequate oudercommunicatie niet mogelijk is. Het is de ouders met professionele hulp niet gelukt om de communicatie over [minderjarige] op welke manier dan ook te verbeteren. Er is al lange tijd geen contact tussen de vader en de moeder behalve de maandelijkse e-mail van de moeder aan de vader. Evenals de raad heeft het hof niet de verwachting dat de ouders op korte termijn wel een verandering in de communicatie kunnen bewerkstelligen zodat zij in de toekomst in staat zijn om invulling te geven aan gezamenlijk gezag op een wijze die niet belastend is voor [minderjarige] . De noodzakelijke minimale basis voor samenwerking tussen partijen is er niet. Derhalve verwacht het hof niet dat partijen in staat zijn gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] te nemen. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vader om mede belast te worden met het gezag over [minderjarige] is afgewezen, bekrachtigen.
Omgang
9.4.4.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en andersom dat de ouders in beginsel recht hebben op en de verplichting hebben tot omgang met hun kind. De rechter kan op verzoek van de ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vaststellen.
9.4.5.
Partijen hebben sinds de bestreden beschikking het traject voor begeleide omgang in het vrijwillige kader vormgegeven en dit traject loopt nog steeds. Na het raadsrapport is de omgang uitgebreid van één keer per vier weken, naar één keer per drie weken. Partijen hebben zich naar aanleiding van het raadsrapport aangemeld voor hulpverlening bij [instantie 2] . Zij staan op de wachtlijst maar het is nog onduidelijk wanneer dit kan starten. In dit traject wordt beoogd zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van beide partijen en het opvoedershandelen van de vader. Vervolgens kan worden bezien of en hoe toegewerkt kan worden naar onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] . Omdat deze hulpverlening nog niet van start is gegaan, acht het hof zich op dit moment nog onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven over een definitieve omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Het hof acht het noodzakelijk dat partijen de hulpverlening bij [instantie 2] aangaan en zich inzetten voor een onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] .
9.4.6.
Tegelijkertijd ziet het hof dat er recent zorgen zijn ontstaan over de manier waarop de begeleide omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader verlopen en hoe [minderjarige] hierop reageert. Het laatste omgangsmoment op 4 december 2024 is voortijdig beëindigd nadat [minderjarige] aan de omgangsbegeleider heeft aangegeven bang te zijn voor de vader en het vervelend te vinden hoe de vader hem fysiek benadert. [minderjarige] heeft herhaaldelijk, ook in het kindgesprek bij het hof, aangegeven angstig te zijn voor de vader en niet langer omgang te willen met hem. De moeder verzoekt naar aanleiding van deze ontwikkelingen de omgang tussen [minderjarige] en de vader stop te zetten. De recente, toenemende zorgen hebben geleid tot een aangepast raadsadvies tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voor de voorlopige omgangsregeling.
9.4.7.
Het hof stelt voorop dat de zorgen die [minderjarige] uit serieus moeten worden genomen. Het is op dit moment echter niet helemaal duidelijk waar de angst van [minderjarige] met betrekking tot de omgang vandaan komt en of dit mogelijk te maken heeft met trauma’s, kindeigen problematiek of loyaliteit. Het hof is het met de raad eens dat de hulp door [instantie 2] door inzet van onder meer psycho-educatie, opvoedingsondersteuning zowel bij moeder als bij vader, het geven van emotionele toestemming en het niet belasten van [minderjarige] ten aanzien van contact met de vader noodzakelijk is. Tijdens dat traject kan mogelijk zicht komen op de problematiek van [minderjarige] door zo nodig nieuw diagnostisch onderzoek. Het is van belang dat duidelijk wordt wat de specifieke behoeften van [minderjarige] zijn ten aanzien van de omgangsregeling en wat hij nodig heeft voor een onbelast contact met de vader. Ondanks het vorenstaande acht het hof, evenals de raad, het volledig stopzetten van de omgang op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht, zoals eerder het geval is geweest, er weer een contactbreuk komt. Tegelijkertijd ziet het hof dat de huidige regeling voor [minderjarige] op dit moment vanwege zijn angst niet haalbaar is. Het hof zal het advies van de raad daarom volgen en een voorlopige omgangsregeling bepalen waarbij de vader en [minderjarige] één keer per acht weken drie uur contact met elkaar hebben tot het moment dat de hulpverlening bij [instantie 2] kan starten, zodat er meer rust zal ontstaan voor [minderjarige] .
9.4.8.
Gelet op de ontwikkelingen en het feit dat partijen nog niet zijn gestart met de hulpverlening bij [instantie 2] zal het hof de definitieve beslissing over de omgangsregeling aanhouden. Het hof wil geïnformeerd blijven worden over de ontwikkelingen rondom de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader én over de voortgang rondom het hulpverleningstraject bij [instantie 2] . Gelet op de lang lopende procedure en de toenemende zorgen over [minderjarige] , zal het hof de zaak voor een periode van drie maanden aanhouden, aldus tot 13 mei 2025. Het hof wil
uiterlijk 1 mei 2025door de meest gerede partij, onder gelijktijdige vermelding aan de overige partijen in dezen, geïnformeerd worden over:
  • de stand van zaken met betrekking tot de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader;
  • de stand van zaken met betrekking tot het hulpverleningstraject bij [instantie 2] , waarbij het hof
  • anderszins belangrijke (tussentijdse) ontwikkelingen die van belang zijn voor het onderhavige hoger beroep, zoals indien er een beschermingsonderzoek door de raad wordt gestart.
9.5.
Derhalve wordt beslist als volgt.

10.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 28 maart 2023 (hersteld bij beschikking van 22 juni 2023) voor zover daarin is beslist over het gezag;
bepaalt dat [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat het hof anders beslist of de ouders anders overeenkomen, recht hebben op begeleide omgang met elkaar gedurende één keer per acht weken drie uur;
verzoekt partijen om het hof uiterlijk
vóór 1 mei 2025schriftelijk te informeren over:
  • de stand van zaken met betrekking tot de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader;
  • de stand van zaken met betrekking tot het hulpverleningstraject bij [instantie 2] , waarbij het hof
  • anderszins belangrijke (tussentijdse) ontwikkelingen die van belang zijn voor het onderhavige hoger beroep, zoals indien er een beschermingsonderzoek door de raad wordt gestart.
zoals overwogen in rov. 9.4.8, met gelijktijdige verzending van de informatie aan de overige partijen;
houdt iedere verdere beslissing
PRO FORMAaan tot 13 mei 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.