ECLI:NL:GHSHE:2025:29

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
20-000797-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling tijdens voetbalwedstrijd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling tijdens een voetbalwedstrijd, waarbij hij een tegenstander tegen het gezicht sloeg en deze ten val bracht. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 750,- opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.476,58,-. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, maar met een lagere geldboete van € 500,- en een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 1.226,58,-. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een gebroken neus die hij tijdens de wedstrijd opliep en een schorsing van twee jaar door de KNVB.

Uiteindelijk heeft het hof de geldboete verlaagd naar € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.219,65,-, bestaande uit € 719,65 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf 2 december 2023 toegewezen en de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000797-24
Uitspraak : 7 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-320379-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1995,
wonende te [woonplaats] , [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de politierechter beslist dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.476,58,-, bestaande uit € 726,58 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 2 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van beroep zal bevestigen, behoudens wat betreft de door de politierechter opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 1.226,58,-, bestaande uit een bedrag van € 726,58 ter zake van de materiële schade en een bedrag van € 500,- ter zake van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Bewijsmiddelen
Het hof zal, indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken, aanvullen en waar nodig verbeteren in een aanvulling op het verkorte arrest, welke aanvulling dan aan het verkorte arrest wordt gehecht.
Verbetering bewijsoverweging
Het hof overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever een klap heeft gegeven en ten val heeft gebracht, waarna de aangever met een ambulance van het veld is afgevoerd. Het hof constateert dat dit is gebeurd tijdens een voetbalwedstrijd, waarbij de aangever en de verdachte elkaar – in de bewoordingen van de scheidsrechter – met name in de tweede helft, continu aan het treiteren waren en waarbij er zo nu en dan ook een duw werd gegeven. Uit de bewijsmiddelen kan voorts worden opgemaakt dat de verdachte, kort voordat hij aangever de klap gaf, op de grond terecht is gekomen als gevolg van een overtreding van de aangever, dat hij is opgestaan en op een drafje naar de aangever is toegelopen en de aangever een klap heeft gegeven, dat na het geven van de klap ook anderen zich richting de verdachte hebben gekeerd en dat (later) op het politiebureau is gebleken dat verdachtes neus was gebroken. Hoewel het hof niet kan uitsluiten dat de verdachte, zoals hij stelt, de gebroken neus heeft opgelopen door het duel met de aangever kort voorafgaand aan de klap die de verdachte aan de aangever heeft uitgedeeld en er – ook voor de verdachte – op het veld een vervelende situatie was ontstaan, is naar het oordeel van het hof van een noodweersituatie geen sprake, nu de aangever reeds van de verdachte was weggelopen en er voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging (meer) was. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de aangever.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een voetbalwedstrijd schuldig gemaakt aan mishandeling door een speler van de tegenpartij tegen het gezicht te slaan en hem daarbij ten val te brengen, waardoor deze met een ambulance van het veld moest worden afgevoerd en een hersenschudding heeft opgelopen. De verdachte heeft zich buitensporig agressief gedragen en daardoor niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden, maar ook het genoegen van de sportbeoefening voor de aanwezigen weggenomen en de openbare orde geschonden.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van mishandeling met lichamelijk letsel ten gevolg. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf, een geldboete ter hoogte van € 750,-.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. De verdachte heeft in de wedstrijd zelf ook letsel, te weten een gebroken neus, opgelopen. Ook heeft de verdachte aangegeven dat hij vanwege dit incident een schorsing van twee jaar door de KNVB heeft opgelegd gekregen.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder rekening houdend met de schorsing door de KNVB en het door de verdachte opgelopen letsel, aanleiding om in het voordeel van de verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken en te volstaan met een matiging van de op te leggen geldboete ten opzichte van het vonnis van de politierechter en de eis van de advocaat-generaal. Derhalve acht het hof, alles afwegende, een geldboete ter hoogte van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg ten aanzien van het tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.726,58 aan schade. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 70,00
- contributie voetbalclub € 38,33
- aanschaf nieuwe voetbalkousen € 10,00
- verlies van arbeidsvermogen € 475,00
- reiskosten € 58,28 (€ 6,93 politiebureau en € 51,35 ziekenhuis)
- contributie sportschool
€ 74,97 +totaal materiële schade € 726,58
immateriële schade
€ 1.000,00 +
totale schade € 1.726,58
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.476,58,-, bestaande uit € 726,58 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 1.226,58, bestaande uit € 726,58 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor het overige dient de vordering
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van uit € 719,65 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van alle hiervoor genoemde posten, met uitzondering van de reiskosten naar het politiebureau (€ 6,93). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal ten aanzien van de reiskosten naar het politiebureau worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat door het bewezenverklaarde handelen een grove inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en het hof acht het voldoende aannemelijk dat het bewezenverklaarde een psychische impact op het slachtoffer heeft gehad. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de vordering ten aanzien van de overige immateriële schade afgewezen dient te worden.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.219,65. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.219,65 (duizend tweehonderdnegentien euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 719,65 (zevenhonderdnegentien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.219,65 (duizend tweehonderdnegentien euro en vijfenzestig cent) bestaande uit
€ 719,65 (zevenhonderdnegentien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 december 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. drs. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 7 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.