Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties 64 tot en met 74, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2024;
- het verweerschrift in hoger beroep, ingekomen ter griffie op 8 januari 2025;
- het V6-formulier van [de werknemer] van 21 januari 2025, met daarbij productie 75, ingekomen ter griffie op 22 januari 2025;
- een brief van [de werkgever] met producties 59 tot en met 61, ingekomen ter griffie op 3 juli 2025.
3.De beoordeling
"(…) een persoonsgericht feitenonderzoek te verrichten naar [de werknemer] dat is
Is er sprake van verwijtbaar handelen van [de werknemer] , zodanig dat van [de werkgever] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren?
geen sprake is van verwijtbaar handelenvan [de werknemer] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW: het beroep van [de werkgever] op de e-grond gaat niet op. Het hof zal hierna motiveren op grond waarvan het tot dit oordeel komt.
“enkelen onder jullie hebben ook recent verontrustende signalen aan mij gestuurd die noodzaken verder onderzoek te doen”kan niet worden afgeleid dat de bestuursvoorzitter de tekst van [de werknemer] e-mailbericht heeft beschouwd als een melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
“Het directe doel van de opdracht werd gedefinieerd als “de geuite onvrede en signalen analyseren en het College van Bestuur aanbevelingen te geven hoe gewerkt kan worden naar een professionele en plezierige werkomgeving voor eenieder”. Enige verwijzing naar een aantijging van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij het formuleren van de onderzoeksopdracht kan hierin niet worden gelezen. Het ging, zo stelt het hof vast, om een “cultuuronderzoek”.
Is er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [de werkgever] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de g-grond)?
Kan [de werknemer] aanspraak maken op een billijke vergoeding?
geenaanspraak kan maken op een billijke vergoeding ten laste van [de werkgever] en overweegt daarover het volgende.
- Voor zover [de werknemer] heeft betoogd dat hij geen kans meer heeft gekregen en geen verbetertraject en dat het ontbindingsverzoek daarom prematuur was, verwerpt het hof dat betoog. Zoals hiervoor overwogen is door de vele vergaande wederzijdse verwijten er geen reële mogelijkheid meer om de verstoord en beschadigd geraakte arbeidsverhouding te herstellen. Een verbetertraject had/heeft dan ook geen zin.
- Zoals uit het voorgaande blijkt is het hof van oordeel dat [de werknemer] door zijn manier van optreden rondom de benoeming van de hoogleraar MI bij de vakgroep HB en de vele verwijten die hij in dat verband richting [decaan] en [hoogleraar 3] heeft geuit er mede debet aan dat de arbeidsverhouding onherstelbaar verstoord is geraakt. Dat [de werkgever] die manier van optreden op enig moment hoog heeft opgenomen levert geen ernstig verwijtbaar handelen van [de werkgever] op.
- Het hof stelt vast dat een deel van de verwijten van [de werknemer] tegen het optreden van [de werkgever] zich richt tegen het inschakelen van de onderzoekers van [adviseur 2] en [adviseur 1] en [advocatenkantoor] (zie grief 2). Voor wat betreft het inschakelen van de onderzoekers van [adviseur 2] en [adviseur 1] is het hof van oordeel dat [de werkgever] , naar aanleiding van de signalen vanuit de onderzoeksgroep DMRG, als werkgever heeft kunnen beslissen tot het doen verrichten van een cultuuronderzoek. Die signalen over sociale onveiligheid waren immers, ook in de visie van [de werknemer] zelf, serieus te nemen. Met de kantonrechter is het hof verder van oordeel dat het feit dat [adviseur 1] in een eerder stadium al contact had gehad (over een mogelijk coachingstraject tussen de vakgroepen VBW en HB) met decaan [decaan] , niet in de weg hoefde te staan aan het inschakelen van [adviseur 1] voor het verrichten van het cultuuronderzoek. Dat voorafgaand aan het onderzoek door [voorzitter van het College van Bestuur] en/of [decaan] enige duiding aan [adviseur 1] is gegeven betekent niet dat daarmee niet meer sprake kan zijn van onafhankelijk en onpartijdig onderzoek, zoals [de werknemer] stelt. Kortom: van enige verwijtbaarheid, laat staan ernstige verwijtbaarheid, in verband met het inschakelen van het bureau [adviseur 2] en [adviseur 1] is geen sprake. Dat [de werknemer] de uitkomsten en de conclusies van het onderzoek niet onderschrijft, brengt daarin geen verandering.
- Enigszins anders ligt dit ten aanzien van het inschakelen van [advocatenkantoor] voor een persoonsgericht onderzoek. Dat [de werkgever] , gelet op de ontstane situatie na het rapport van [adviseur 2] [adviseur 1] , een persoonsgericht onderzoek wilde laten verrichten is naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk of verwijtbaar. Er was een patstelling ontstaan doordat [de werkgever] er de voorkeur aan gaf om [de werknemer] naar aanleiding van de resultaten van het cultuuronderzoek naar een werkplek elders te begeleiden en dit te faciliteren en [de werknemer] hieraan niet wilde meewerken. [voorzitter van het College van Bestuur] heeft, toen [de werknemer] niet koos voor wat [voorzitter van het College van Bestuur] in het gesprek met [de werknemer] op 13 februari 2023 “scenario 1” noemt, aangegeven dat zij voldoende aanleiding zag om een nader extern en
De proceskosten