ECLI:NL:GHSHE:2025:2924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.646_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de rechtbank en toekenning van eenhoofdig gezag aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2010. De moeder had verzocht om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen, wat eerder door de rechtbank was afgewezen. Het hof oordeelde dat de wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk was. De ouders, die sinds 2013 uit elkaar zijn, hebben moeite om samen beslissingen te nemen over het gezag, wat leidt tot onduidelijkheid en stress voor de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en dat de vader zijn gezag als machtsmiddel inzet, wat schadelijk is voor het kind. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ouders in staat waren om samen gezagsbeslissingen te nemen, maar het hof kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het ouderlijk gezag aan de moeder alleen toegekend, met de hoop dat dit in het belang van de minderjarige zal zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 oktober 2025
Zaaknummer: 200.354.646/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/402349 / FA RK 24-949
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
zonder advocaat.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren op
[geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2025, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2025.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Erkens;
-de vader;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. Hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling, buiten aanwezigheid van partijen en de belanghebbende, gehoord. Bij dit gesprek was, op verzoek van [minderjarige] , ook zijn vertrouwenspersoon [vertrouwenspersoon] , aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 april 2024;
- de brief met bijlage van de raad d.d. 4 juni 2025.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze (inmiddels verbroken) relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Partijen spraken aanvankelijk af dat [minderjarige] één keer in de twee weken een weekend van vrijdagvond tot zondagavond bij de vader zou doorbrengen.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juni 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 20 maart 2024 is de ondertoezichtstelling voor het laatst verlengd tot 24 september 2024
.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023 heeft de rechtbank op een verzoek van [minderjarige] via de informele rechtsingang aan de vader een verbod tot contact met [minderjarige] opgelegd tot aan het gesprek tussen [minderjarige] en de vader in juni 2023. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedtaken gewijzigd in die zin dat [minderjarige] met ingang van 1 september 2023 ten minste gedurende één uur per twee weken bij de vader verblijft, waarbij de GI regie voert over een eventuele uitbreiding van deze regeling in duur en frequentie.
3.6.
Bij beschikking van 11 januari 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant op een verzoek van [minderjarige] via de informele rechtsingang de hiervoor genoemde beschikking van 30 mei 2023 gewijzigd en bepaald dat het contact(herstel) tussen [minderjarige] en de vader onder regie van de GI plaatsvindt, waarbij de GI in overleg met de ouders de frequentie, duur, plaats en vorm van het contact bepaalt. Verder is bij die beschikking [minderjarige] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek via de informele rechtsingang om te bepalen dat alleen de moeder het gezag over hem heeft.
3.7.
Bij beschikking van 11 januari 2024 is het verzoek van de moeder tot beëindiging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
3.8.
Bij beschikking van 24 september 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen, afgewezen. In deze procedure voerde de moeder verweer en deed zij een zelfstandig verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader. De rechtbank heeft dit verzoek van de moeder een apart zaaknummer (C/01/402349 / FA RK 24-949) gegeven en bepaald dat dat verzoek op een ander moment zou worden behandeld.
3.9.
Bij beschikking van 1 mei 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant de beslissing over het gezag pro forma aangehouden met het verzoek aan de raad om een onderzoek in te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert in haar beroepschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank acht de ouders ten onrechte in staat om samen gezagsbeslissingen te nemen. Dit oordeel is innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk. Zij licht aan de hand van concrete voorbeelden onderbouwd met stukken toe dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve en onbelaste wijze gezagsbeslissingen te nemen. Er is geen samenwerking of overleg tussen de ouders. Wel veel strijd. De vader denkt vaak lang na over beslissingen en geeft niet altijd tijdig toestemming. Een enkele keer trekt hij zijn toestemming in. Verder stelt hij de rol van de moeder ter discussie wat een gevoel van onveiligheid bij [minderjarige] veroorzaakt.
Hoewel de rechtbank overweegt dat de vader geen toestemming weigert en wel toestemming verleent voor hulpverlening, deed zich recent opnieuw een situatie voor waar de vader de moeder tegengewerkte en geen genoegen nam met de informatie die zij hem gaf.
Pas na een lang tijdsverloop gaf de vader de toestemming. Omdat de vader voorwaarden stelde aan deze toestemming blijft het voor de moeder onduidelijk welke consequenties dit heeft
.Voor haar gevoel wordt zij gestraft door de vader omdat zij een verzoek tot eenhoofdig gezag heeft gedaan. Zij ervaart dat de vader gezag als een machtsmiddel inzet.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte meegewogen dat de mogelijkheid op contactherstel in de toekomst kleiner zal worden dan wel dat [minderjarige] en de vader nog verder verwijderd zullen raken als de moeder alleen het gezag uitoefent. Juist het behoud van het ouderlijk gezag van de vader leidt tot verwijdering van de vader en [minderjarige] . De moeder ziet dat [minderjarige] last heeft van het gedoe met de vader rondom gezagsbeslissingen. Het geeft hem stress, frustratie en nachtmerries. Dit creëert afstand tussen de vader en [minderjarige] . Wanneer er geen gedoe meer is, zal er ruimte ontstaan voor toenadering. De moeder benadrukt dat zij het eens is met het contact tussen de vader en [minderjarige] .
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de vader bij een gezagsbeëindiging niet meer automatisch wordt geïnformeerd door school of professionals. De moeder benadrukt dat de vader na een gezagsbeëindiging nog steeds recht op informatie heeft van school of professionals over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van [minderjarige] of diens verzorging en opvoeding betreffen, ex artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De moeder informeert de vader. Het is de vader die aangeeft dat hij geen prijs stelt op gestructureerde en gedetailleerde informatievoorziening. Hij wil alleen informatie indien dit 'relevant' is, 'desnoods periodiek'.
Wat de moeder betreft staat het vast dat [minderjarige] klem of verloren is. Dit blijkt uit hetgeen [minderjarige] aan de raad en de rechtbank heeft verteld. Ook [instantie 1] en de GI maken zich zorgen dat [minderjarige] klem zit. Verder is de gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige] omdat hij er last van heeft, hij ervaart stress en slaapt slecht. Hij krijgt hierdoor meer weerstand tegen de vader, de hulpverlening komt lastiger op gang en andere zaken, zoals een ID-bewijs of een vakantie, leveren problemen en gedoe op.
5.2.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat er geen enkele juridische basis bestaat om hem het gezag te ontnemen. De huidige omstandigheden zijn ten opzichte van de bestreden beschikking niet veranderd. Hij betwist dat er geen communicatie is en benadrukt dat hij zich actief opstelt. Hij acht zich betrokken bij [minderjarige] , dit blijkt ook uit zijn bezoek onlangs van een ouderavond op de school van [minderjarige] . De vader is ook bereid om te overleggen met de moeder. Zoals hij al eerder voorstelde wil hij dit doen, mits dit gebeurt in het bijzijn van een derde. Hij wil alles doen om [minderjarige] te kunnen zien.
5.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het advies in eerste aanleg gehandhaafd.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Het wettelijk kader
5.5.1.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.2.
Het hof dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] geregeld toen zij nog een relatie met elkaar hadden. Deze relatie is sinds 2013 verbroken. Van meet af aan verloopt de communicatie tussen partijen moeizaam. De tussen [minderjarige] en de vader bestaande zorgregeling is sinds 2022 teruggebracht naar één uur onder begeleiding van de GI en nadien op verzoek van [minderjarige] stop gezet.
Dit maakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder in hoger beroep toekomt.
De inhoudelijke beoordeling
5.5.3.
Het hof is op grond van de stukken en wat besproken is op de mondelinge behandeling van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat partijen niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] en dat wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5.4.
Gebleken is dat het de ouders niet lukt om tot een constructieve samenwerking te komen en voortvarend gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen. Partijen zijn sinds 2013 uit elkaar. Eerdere hulpverleningstrajecten in het kader van de ondertoezichtstelling die (onder meer) gericht waren op de verbetering van de oudercommunicatie (onder andere vanuit [instantie 2] , [instantie 3] , [instantie 1] en [instantie 4] ) hebben onvoldoende resultaat gehad. De ouders kunnen niet met elkaar overleggen anders dan via de e-mail. Tussen hen bestaat veel wantrouwen en moeder ervaart dat de vader vanwege zijn manier van handelen zijn gezag als machtsmiddel inzet.
De vader trekt de informatie die de moeder over de te nemen beslissingen verstrekt geregeld in twijfel met als gevolg dat de gevraagde toestemming later/(te) laat wordt gegeven.
De vader neemt de tijd voor een reactie. Hij wint eerst informatie bij derden, gaat zelf op zoek naar alternatieven of stelt voorwaarden. Hoewel het begrijpelijk is dat de vader zich goed wil laten voorlichten en weloverwogen wil besluiten, is het onbegrijpelijk dat de vader niet inziet dat zijn handelwijze leidt tot onzekerheid en soms onnodige vertragingen die belastend zijn voor [minderjarige] en de verstandhouding tussen de ouders geen goed doet. De handelwijze van vader heeft onder meer ertoe geleid dat de moeder bepaalde keuzes maakt om maar geen toestemming te hoeven vragen aan de vader. Zo heeft zij in overleg met [minderjarige] besloten dat hij naar school fietst om te voorkomen, dat zij de vader om toestemming voor een taxibusje dient te vragen. Om diezelfde reden gaat zij niet meer met [minderjarige] op vakantie naar het buitenland.
Het hof heeft, gelet op het tijdsverloop, niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Voor een goede uitoefening van gezamenlijk gezag over [minderjarige] is dit wel noodzakelijk.
[minderjarige] is een jongen die sociaal-emotioneel jonger is dan zijn kalenderleeftijd. Hij is vanwege zijn kindeigen problematiek extra kwetsbaar. Hij is bezig met de mensen en de wereld om hem heen en hoe eigen woorden en vertaling te geven aan alle informatie en signalen die hij hierin tegenkomt. [minderjarige] lijkt in het beleven van de wereld om hem heen een constant aanwezig klankbord te vragen, dat uitleg en betekenis aan hem kan geven; ondertiteling te geven aan (lastigere) situaties. Het geven van ondertiteling aan situaties, bedoelingen en vragen is handig voor [minderjarige] , omdat hij zonder ondertiteling meer stuurloos lijkt en er dan meer spanning door hem wordt ervaren. Vanwege zijn problematiek heeft [minderjarige] meer dan gebruikelijk voor een kind van zijn leeftijd, duidelijkheid en voorspelbaarheid nodig.
Gebleken is dat [minderjarige] erg last heeft (gehad) van die onduidelijkheid en dit leidt ertoe dat hij zich erg veel zorgen maakt en vast blijft zitten in zijn gedachten. Dit maakt dat hij bijvoorbeeld minder goed op school functioneert. Hij voelt het ook dat het ouders niet lukt om gezamenlijk het gezag goed uit te voeren. Hoewel een dergelijke situatie voor alle kinderen moeilijk is in een scheidingssituatie is het voor [minderjarige] , vanwege zijn kindeigen problematiek, nog moeilijker om situaties te interpreteren. Het hof begrijpt uit de raadsrapportage, en dan specifiek uit hetgeen de kinderpsycholoog heeft benoemd, dat dit ertoe kan leiden dat hij vanwege zijn kindeigen problematiek voor hem negatieve situaties niet kan relativeren of anders uit kan leggen. Daardoor kunnen het voor hem trauma's worden. [minderjarige] heeft door dit alles al veel te verduren verkregen in de afgelopen jaren.
Dit alles maakt dat het hof, anders dan de rechtbank, een wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk acht.
5.5.5.
Het hof begrijpt dat [minderjarige] nog wordt begeleid door een kinderpsycholoog (mevrouw [kinderpsycholoog] ) en vanuit [instantie 1] . Het hof gunt het [minderjarige] dat deze betrokkenheid en begeleiding wordt voortgezet. De begeleiding en hulp van de kinderpsycholoog acht het hof met name van belang omdat zij hem heeft begeleid bij de EMDR-therapie. Zij helpt [minderjarige] bij het wegnemen van lading bij voor hem traumatische, dan wel ingrijpende levensgebeurtenissen
(ook in relatie tot vader). Beide ouders worden betrokken bij de behandeling en zij fungeert als een “brug” tussen [minderjarige] en de vader. Zij heeft de vader ook geadviseerd om een traject aan te gaan om [minderjarige] beter te begrijpen. Het hof hoopt dat langs deze weg op termijn, en rekening houdend met de behoeftes van [minderjarige] , (een) contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] op gang komt.
5.5.6.
Het hof gaat er tot slot vanuit dat de moeder de vader blijft informeren over [minderjarige] .
5.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de moeder om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen is afgewezen en wijst dit verzoek van de moeder alsnog toe.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2025, voor zover daarbij het verzoek van de moeder om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen, is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij, en is op 23 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.