ECLI:NL:GHSHE:2025:2959

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
20-001779-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal met braak en andere diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 4 juli 2024 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met braak. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor een andere diefstal en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van het derde feit. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor het eerste feit, namelijk diefstal met braak, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Voor het tweede feit, een andere diefstal, heeft het hof de verdachte wel schuldig bevonden. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recent positieve veranderingen in zijn leven heeft doorgemaakt, en heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken op te leggen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001779-24
Uitspraak : 21 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-200539-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde en heeft verdachte ter zake van:
-feit 1: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak; en
-feit 2: diefstal;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , bestaande uit materiële schade, toegewezen tot een bedrag van € 1.357,64 en daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2024 tot aan de dag van algehele vergoeding en het aantal dagen gijzeling dat kan worden toegepast wanneer verhaal niet volledig mogelijk blijkt te zijn, bepaald op 8 dagen. De vordering is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij welke tot op heden zijn begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft zich gerefereerd voor wat betreft de bewezenverklaring en heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Niet-ontvankelijkheid ten aanzien van feit 3.
De verdachte is vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de Politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2024 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, in/uit een auto (geparkeerd staande aan [straatnaam] ) sleutels en/of pasjes en/of sportkleding en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2024 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, een hoesje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal spreekt het hof de verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] volgt dat de diefstal uit zijn auto op 22 april 2024 tussen 19:30 uur en 21:00 uur moet hebben plaatsgevonden.
Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden bekeken van de verschillende beveiligingscamera’s die allemaal zicht hadden op het parkeerterrein waar [benadeelde 1] zijn auto had geparkeerd.
Door de verbalisant wordt op die beelden waargenomen dat [benadeelde 1] zijn auto om 19:30 uur parkeert en dat om 19:44 uur de verdachte achter geparkeerde auto’s tevoorschijn komt en direct naar de geparkeerde auto van [benadeelde 1] loopt. Vervolgens wordt door de verbalisant waargenomen dat verdachte in de betreffende auto kijkt, naar de bosjes loopt en daar iets uitpakt. Door de verbalisant wordt echter niet gezien wat door de verdachte wordt gepakt. Vervolgens loopt de verdachte terug naar de auto van [benadeelde 1] en gaat aan de bijrijderszijde staan waardoor de verbalisant niet kan zien wat de verdachte daar doet. De verdachte blijft daar vijftien seconden staan en loopt dan met versnelde pas weg. De verbalisant kan niet zien of de verdachte iets in zijn handen heeft.
Het hof is van oordeel dat uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant] op basis van de door hem bekeken camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk voorwerpen uit de auto van [benadeelde 1] heeft weggenomen. Dit wordt in ieder geval door de verbalisant niet waargenomen op de camerabeelden. Daar komt bij dat de verdachte ook maar gedurende een zeer korte tijd (15 seconden volgens de waarneming door verbalisant [verbalisant] ) bij de auto van aangever heeft gestaan, er volgens de aangifte en de vordering benadeelde partij behoorlijk wat spullen uit de auto zijn weggenomen en het tijdsbestek waarin de voorwerpen uit de auto moeten zijn genomen ruim is (tussen 19:30 uur en 21:00 uur volgens de aangifte). Het hof is van oordeel dat gelet hierop redelijke twijfel open blijft omtrent de vraag of het wel de verdachte is geweest die de voorwerpen uit de auto van aangever heeft gestolen, wat maakt dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Dat de verdachte – gelet op de waarnemingen van verbalisant [verbalisant] – opvallend gedrag vertoonde bij de auto van [benadeelde 1] maakt dit oordeel niet anders.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 22 april 2024 te Bergen op Zoom een hoesje dat aan [bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 20 mei 2025 volgt dat verdachte in het verleden meermaals onherroepelijk is veroordeeld ter zake diefstallen.
Anders dan ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg, lijkt het erop dat verdachte inmiddels een andere, positieve, weg is ingeslagen. Zo is er - sinds verdachte weer over een identiteitskaart kan beschikken - een einde gekomen aan een periode van dakloosheid en heeft verdachte middels tussenkomst van de woningbouwvereniging een woning gekregen. Verdachte woont daar in het kader van begeleid wonen. Verder ontvangt verdachte inmiddels een uitkering en is hij onder bewind gesteld. Naar eigen zeggen heeft verdachte ieder contact met zijn “foute” vrienden verbroken en is hij sinds enkele weken vrij van drugsgebruik.
Gelet op deze voorzichtig positieve ontwikkelingen in de persoonlijke sfeer van verdachte en gelet op de vrijspraak voor feit 1 zal het hof – anders dan de politierechter en de vordering van de advocaat-generaal – volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Nu verdachte deze tijd inmiddels in voorarrest heeft uitgezeten, betekent dit effectief dat verdachte niet meer in detentie zal hoeven terug te keren.
Feit 1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg ter zake feit 1 een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.464,84, bestaande uit materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.357,64.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld en daarbij de vordering verminderd tot het door de politierechter toegewezen bedrag van € 1.357,64.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 21 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.A. van Roosmalen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.