ECLI:NL:GHSHE:2025:3026

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
20-000585-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep

Op 31 oktober 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder poging tot afpersing en brandstichting. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, maar had hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal het hof verzocht het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen bezwaren meer had tegen het vonnis in eerste aanleg, maar heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk is toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade, met wettelijke rente, en de duur van de gijzeling is bepaald. Het hof heeft de aanvangsdatum van de wettelijke rente vastgesteld op 20 november 2021 voor de schade aan de ruit en op 15 oktober 2021 voor de schade aan de Mercedes Vito.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000585-24
Uitspraak : 31 oktober 2025
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 13 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-332796-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. De rechtbank heeft de onder 1, 3 primair en 4 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en die respectievelijk gekwalificeerd als ‘poging tot afpersing’, ‘opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, medeplegen’ en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’. De verdachte is voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 692,92, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil. Ten aanzien van de meer gevorderde schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht, waarbij de verdediging heeft aangegeven dat er van de zijde van de verdachte geen bezwaren meer bestaan tegen het vonnis in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] . De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] tot een bedrag van
€ 4.301,72 voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd bedrag.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 27 februari 2024 is het van de zijde van de verdachte ingestelde hoger beroep onbeperkt ingesteld en daarmee mede gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Al hetgeen wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust en zal het vonnis derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. In zoverre zal het vonnis van de rechtbank worden vernietigd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] / [benadeelde partij rechtspersoon] .
De benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] heeft in eerste aanleg, mede namens [benadeelde partij rechtspersoon] . een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.612,72 ter zake materiële schade. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten ruit woonhuis, ad € 692,92;
  • aankoop Mercedes Vito, ad € 3.850,00;
  • schorsing kenteken, ad € 69,80.
De rechtbank heeft de vordering van [benadeelde partij natuurlijk persoon] toegewezen tot een bedrag van € 692,92 (kosten ruit woonhuis), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de overige posten (aankoop Mercedes Vito en schorsen kenteken) is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat dit deel van de vordering van [benadeelde partij natuurlijk persoon] namens de rechtspersoon [benadeelde partij rechtspersoon] . is ingediend, maar dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [benadeelde partij natuurlijk persoon] daartoe bevoegd was.
[benadeelde partij natuurlijk persoon] , mede namens [benadeelde partij rechtspersoon] ., heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de gehele oorspronkelijke vordering, alsmede dus het niet toegewezen gedeelte van de vordering. [benadeelde partij natuurlijk persoon] heeft hiertoe aanvullend een uittreksel van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [benadeelde partij rechtspersoon] . in het geding gebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] en [benadeelde partij rechtspersoon] . als gevolg van verdachtes onder 3 primair en 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. Bij het onder 3 primair bewezenverklaarde gaat het om de geleden schade ten gevolge van brandstichting op 15 oktober 2021 aan een Mercedes Vito (€ 3.850,00 minus de restwaarde ten bedrage van € 311,00 en de kosten in verband met het schorsen van het kenteken, ad € 69,80) aan de zijde van [benadeelde partij rechtspersoon] . en bij het onder 4 bewezenverklaarde gaat het om schade aan de ruit van de woning van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] op 20 november 2021 (€ 692,92). De verdachte is tot vergoeding van voormelde schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is. Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente bepalen op:
  • 15 oktober 2021 over een bedrag van € 3.608,80 ter zake van het aankoopbedrag van de Mercedes Vito (minus restwaarde) en de kosten in verband met het schorsen van het kenteken;
  • 20 november 2021 over een bedrag van € 692,92 in verband met de schade aan de ruit van de woning.
Met betrekking tot de schade aan de Mercedes Vito merkt het hof op dat bij de vordering tot schadevergoeding een verkoopfactuur is gevoegd, die is gericht aan [benadeelde partij rechtspersoon] . In hoger beroep is van de zijde van de benadeelde partij een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel in het geding gebracht. Uit dit uittreksel blijkt dat [benadeelde partij natuurlijk persoon] per 6 april 2017 bestuurder is van [benadeelde partij rechtspersoon] . Gelet hierop stelt het hof vast dat [benadeelde partij natuurlijk persoon] bevoegd is om namens voornoemde onderneming de gevorderde schade (het aankoopbedrag van de Mercedes Vito en de kosten wegens het schorsen van het kenteken) te vorderen.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij natuurlijk persoon] / [benadeelde partij rechtspersoon] .
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij natuurlijk persoon] is toegebracht tot een bedrag van € 692,92. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Voorts heeft het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft in rechte vastgesteld dat door het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij rechtspersoon] . is toegebracht tot een bedrag van
€ 3.608,80. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis van de rechtbank, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij natuurlijk persoon] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 692,92 (zeshonderdtweeënnegentig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij natuurlijk persoon] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 692,92 (zeshonderdtweeënnegentig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 november 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij rechtspersoon] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij rechtspersoon] . ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.608,80 (drieduizend zeshonderdacht euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij rechtspersoon] ., ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.608,80 (drieduizend zeshonderdacht euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 46 (zesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 oktober 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. M.M. Koevoets en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 31 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit en mr. W.F. Koolen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.