4.5.Het hof overweegt als volgt.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.5.1.Gelet op het feit dat de moeder de Duitse en Poolse nationaliteit, heeft deze zaak een internationaal karakter en dient het hof ambtshalve de internationale bevoegdheid te onderzoeken.
4.5.2.Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter.Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op het moment van de procesinleiding, te weten 25 augustus 2025 in Nederland was, is de Nederlandse rechter bevoegd.
4.5.3.Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht.
4.5.4.Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek of verzoek van de raad, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.5.5.Op grond van artikel 800 lid 3 Rv kunnen beschikkingen tot machtiging tot uithuisplaatsing alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
in de zaak met zaaknummer 200.358.685/01 (spoed machtiging tot uithuisplaatsing):
4.5.6.Met verbazing heeft het hof kennisgenomen van hetgeen er in de periode voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank heeft plaatsgevonden. Op 22 juli 2025, ruim een maand voordat het spoedverzoek aan de kinderrechter is voorgelegd, zijn de ouders onder invloed van drugs (amfetaminen, methamfetamine en mogelijk GHB) door de politie aangetroffen, terwijl zij op dat moment de zorg over [minderjarige] hadden. Hoewel dit – zoals ook niet wordt betwist namens de ouders – een zorgelijke situatie betreft en er reden was voor hulpverlening, blijkt uit informatie van de raad dat ASH en Veilig Thuis op dat moment op het politiebureau hebben geprobeerd om met de ouders tot samenwerking te komen. Het doel hiervan zou zijn geweest om te onderzoeken wanneer en op welke manier [minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders kon terugkeren. Er is geprobeerd om afspraken met de ouders te maken over een uithuisplaatsing van hun kind terwijl zij op dat moment al enkele uren op het politiebureau verbleven, mogelijk nog onder de invloed waren en geen rechtsbijstand hadden. Veilig Thuis is er die dag klaarblijkelijk van uitgegaan dat de ouders op dat moment welbewust hebben ingestemd met een (geheime) uithuisplaatsing van hun dochter. Als gevolg hiervan is [minderjarige] uit huis geplaatst op een voor de ouders geheime locatie, heeft zij in een periode van één maand op drie verschillende plekken verbleven, hebben de ouders en [minderjarige] elkaar slechts drie keer gezien en hebben zij de eerste verjaardag van [minderjarige] niet samen kunnen vieren.
4.5.7.Het enkele feit dat er sprake was van een geheime plaatsing, roept bij het hof grote vragen op over de vrijwilligheid van deze plaatsing. Het is voor het hof op dit moment niet te controleren of de ouders op 22 juli 2025 begrepen wat aan hen werd gevraagd en of zij daadwerkelijk hebben ingestemd met deze uithuisplaatsing, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken alsmede het e-mailbericht van de moeder van 28 juli 2025 aan Veilig Thuis en het transcript van de ouders van het gesprek op het politiebureau. Het hof vindt dit zeer zorgelijk en is verontrust over het feit dat de situatie pas een maand later, na uitdrukkelijke bemoeienis van de advocaat van de ouders, aan de raad en vervolgens de kinderrechter is voorgelegd terwijl de ouders al die tijd zorgen hebben geuit over de uithuisplaatsing. Het hof hoopt dat deze werkwijze door Veilig Thuis uitvoerig geëvalueerd zal worden.
Daarbij acht het hof het zeer verontrustend dat het bericht van de advocaat van de ouders van 21 augustus 2025 waarin werd aangegeven dat de ouders niet (langer) instemmen met de uithuisplaatsing, pas op 25 augustus 2025 door Veilig Thuis aan de raad is doorgegeven. Het was in ieder geval op donderdagmiddag bekend dat de ouders niet meer achter de plaatsing stonden en pas op maandagavond is hierop gehandeld. Dit betekent immers dat [minderjarige] in ieder geval van donderdagmiddag tot maandagavond zonder toestemming van de ouders én zonder toestemming van de kinderrechter uit huis geplaatst is geweest.
4.5.8.Deze periode voorafgaande aan de procedure bij de rechtbank ligt echter niet ter beoordeling voor aan het hof. De vraag die in hoger beroep allereerst aan het hof voorligt is of er op 25 augustus 2025 sprake was van een situatie waarbij de behandeling van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor haar. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing werd voldaan.
4.5.9.De kinderrechter is blijkens de beschikking op 25 augustus 2025 ervan uitgegaan dat er tot 21 augustus 2025 sprake was van een vrijwillige uithuisplaatsing van [minderjarige] en dat de ouders hun toestemming inmiddels hadden ingetrokken. Daarbij waren er op dat moment nog zorgen over het middelengebruik van de ouders en de staat van hun woning. Over de gang van zaken rondom de voorafgaande uithuisplaatsing, zoals hiervoor uiteengezet, is de kinderrechter blijkens het op schrift gestelde verzoek van 26 augustus 2025 mogelijk niet op de hoogte geweest. Onder de omstandigheid dat de kinderrechter is gebeld met de mededeling dat de ouders de toestemming voor de uithuisplaatsing van hun net éénjarige dochter hadden ingetrokken, terwijl het volgens Veilig Thuis en de raad voor haar niet veilig was om terug naar huis te keren, begrijpt het hof dat de kinderrechter direct heeft beslist, zonder het horen van belanghebbenden. Gelet op de zorgen over de ouders gelegen in het drugsgebruik (met een ernstig en zorgelijk incident op 22 juli 2025), een voor een kind onveilig huis en het uitblijven van hulpverlening, was een machtiging tot uithuisplaatsing tevens passend en noodzakelijk in het belang van [minderjarige] vanwege haar leeftijd, daarmee haar kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de volwassenen om haar heen.
Of de kinderrechter op maandagavond 25 augustus 2025 heeft geweten dat de – al dan niet vrijwillige – uithuisplaatsing van [minderjarige] op dat moment al een maand duurde, [minderjarige] al twee keer was overgeplaatst, de ouders open stonden voor hulpverlening en zij bijstand hadden van een advocaat is niet bekend. Het kan immers niet worden vastgesteld of hetgeen telefonisch aan de kinderrechter is medegedeeld omtrent het spoedverzoek, volledig in overeenstemming is met hetgeen in de schriftelijke weergave van dit verzoek van 26 augustus 2025 is opgenomen, in het bijzonder over hoe de uithuisplaatsing tot dat moment is verlopen, hoe de ouders zich tot dan toe hadden opgesteld en dat de ouders werden bijgestaan door een advocaat. Het hof kan niet uitsluiten dat als de kinderrechter op maandagavond 25 augustus 2025 alle feiten en omstandigheden hieromtrent had gekend, ook dat het ging om een plaatsing op een geheim adres, ervoor was gekozen om een mondelinge behandeling (op zeer korte termijn, bijvoorbeeld binnen één of twee dagen) af te wachten alvorens te beslissen op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing. Gelet echter op het feit dat de kinderrechter is uitgegaan van voornoemde feiten, is de beslissing van de kinderrechter, naar het oordeel van het hof, begrijpelijk en terecht.
4.5.10.Dan is de vraag aan de orde of de ouders tijdig na de spoedbeslissing zijn gehoord. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Na de spoedbeslissing van 25 augustus 2025 zijn de belanghebbenden tijdens de mondelinge behandeling van 5 september 2025 gehoord. De advocaat van de ouders heeft opgemerkt dat dit niet tijdig is gebeurd, gelet op de rechtspraak van het EHRM en het conceptwetvoorstel ‘Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming’. Het hof merkt op dat hoewel uit rechtspraak van het EHRM duidelijk wordt dat ouders zo snel mogelijk betrokken moeten worden bij spoedmaatregelen, het EHRM zich niet heeft uitgelaten over de exacte termijn waarbinnen de ouders moeten worden gehoord. De ouders zijn binnen de in artikel 800 lid 3 Rv genoemde termijn van twee weken gehoord, en dus tijdig.
Dat dit een beduidend langere periode betreft dan de periode voor de toetsing van een crisismaatregel in de Wvggzof WZD, dan wel van een vrijheidsbenemende sanctie in het strafrecht klopt en is wellicht opmerkelijk, maar doet niet af aan het feit dat de mondelinge behandeling gelet op de op dit moment geldende wetgeving tijdig is gehouden.
4.5.11.Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking van 25 augustus 2025, op schrift gesteld op 26 augustus 2025, bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
4.5.12.Namens de ouders is tijdens de mondelinge behandeling het verzoek om schadevergoeding ingetrokken. Gelet hierop zal het hof de ouders ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
in de zaak met zaaknummers 200.359.146/01 (machtiging tot uithuisplaatsing) en 200.359.146/02 (schorsing):
4.5.13.Het hof is van oordeel dat ook de beschikking van 12 september 2024, hersteld op 16 september 2025, in beginsel op juiste gronden is gegeven. Ook na de mondelinge behandeling op 5 september 2025 bestond er een noodzaak om [minderjarige] (langer) uit huis te plaatsen. De zorgen over de ouders, het drugsgebruik, de woning en het uitblijven van hulpverlening, waren op dat moment nog niet weggenomen. De kinderrechter heeft terecht overwogen dat het voor de jonge, kwetsbare en afhankelijke [minderjarige] van het grootste belang was dat deze zorgen werden weggenomen, alvorens een thuisplaatsing zou volgen.
4.5.14.Doordat [minderjarige] inmiddels thuis is geplaatst, is echter duidelijk geworden dat het kennelijk niet nodig was om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de volledige duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Doordat dit wel is gebeurd, is mogelijk niet onmiddellijk druk ontstaan bij de GI om te gaan handelen naar een thuisplaatsing van [minderjarige] . Het hof kan inmiddels vaststellen dat slechts enkele weken na het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing een thuisplaatsing heeft kunnen plaatsvinden, ruim voor het einde van de machtiging. Het hof sluit niet uit dat dit is gebeurd door de inzet van de advocaat en de nauwe samenwerking tussen de advocaat en de raad, die zich actief heeft ingezet voor deze zaak. Niet uit te sluiten is dat een kortere termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing er voor zou hebben gezorgd dat er eerder stappen hadden kunnen worden gezet. Het hof zal overgaan tot het bepalen van een kortere termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing omdat [minderjarige] inmiddels thuis is.
4.5.15.Voldoende duidelijk is geworden dat een machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment vanwege de ingezette hulpverlening, het feit dat niet meer is gebleken van middelengebruik van de ouders en het huis op orde is gebracht, niet meer noodzakelijk is. Het hof zal daarom de bestreden beschikking van 12 september 2025, hersteld op 16 september 2025, vernietigen met ingang van de datum van deze beschikking en het inleidende verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] vanaf die datum alsnog afwijzen. De bestreden beschikking wordt voor het overige bekrachtigd.
4.5.16.Namens de ouders is tijdens de mondelinge behandeling het verzoek om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking van 12 september 2025, hersteld op 16 september 2025, ingetrokken. Gelet hierop zal het hof de ouders ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.