ECLI:NL:GHSHE:2025:3130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
20-000843-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep in verband met schadeafwikkeling na ongeval attractie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ongeval met een attractie op de kermis in Wijchen, waarbij de verdachte, een rechtspersoon, was veroordeeld voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel en het overtreden van de Warenwet. De rechtbank had de verdachte een geldboete opgelegd van € 15.000, waarvan € 7.500 voorwaardelijk, en goederen verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar heeft later aangegeven dat zij met de verzekeraars van de slachtoffers een schadeafwikkeling heeft bereikt. Zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie hebben verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat er geen belang meer is bij een inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen de intrekking van het hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet meer kan worden ingetrokken, maar dat er geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. Gelet op de omstandigheden heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat er geen belang meer is bij de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000843-22
Uitspraak : 7 november 2025

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 5 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-997051-19 tegen:

[verdachte] ,

statutair gevestigd te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de meervoudige economische kamer van de rechtbank de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard, dit gekwalificeerd als:
 aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, begaan door een rechtspersoon (feit 1);
 overtreding van de voorschriften gesteld krachtens artikel 4 van de Warenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon (feit 2),
en de verdachte veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van € 15.000,00, waarvan
€ 7.500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de onder de verdachte in beslag genomen goederen, te weten 8 gondelarmen en 4 kruizen, verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Met de behandeling van de onderhavige strafzaak is op de pro forma-zitting van 9 augustus 2024 een aanvang genomen, met een nadere pro forma-zitting op 11 juli 2025. Op geen van deze terechtzittingen heeft echter een inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep.
Het hof heeft (onder meer) kennisgenomen van:
 hetgeen schriftelijk door de verdediging naar voren is gebracht in de e-mailberichten van 12 juni 2025, 29 augustus 2025 en 23 oktober 2025 van de raadsman van de verdachte;
 het schriftelijke standpunt van de advocaat-generaal bij e-mailbericht van 9 september 2025 en haar vordering ter terechtzitting van 24 oktober 2025.
De raadsman van de verdachte heeft in voornoemde e-mailberichten van 12 juni 2025 en 29 augustus 2025 naar voren gebracht dat de verdachte met de verzekeraars van de slachtoffers een schadeafwikkeling is overeengekomen (welke schriftelijke vaststellingsovereenkomst aan het hof is toegestuurd), dat de eerste termijnbetaling inmiddels is voldaan, dat de verdachte het hoger beroep derhalve wenst in te trekken en dat wordt verzocht de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft op 9 september 2025 bericht dat – gelet op voornoemde omstandigheden en voorts omdat door het Openbaar Ministerie zelf geen hoger beroep is ingesteld en er geen zwaarwegende algemene belangen zijn die in de weg staan aan het intrekken van het hoger beroep door de verdachte – het Openbaar Ministerie zich niet verzet tegen intrekking van het hoger beroep.
De raadsman heeft daarop op 23 oktober 2025 bericht dat de zaak buiten aanwezigheid van (de wettelijk vertegenwoordiger van) de verdachte en de raadsman kan worden afgedaan, zoals voorgenomen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 24 oktober 2025 gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, wegens gebrek aan belang daarbij.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit hetgeen door de verdediging in de e-mailberichten van 12 juni 2025 en 29 augustus 2025 naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat de verdachte geen belang meer hecht aan een inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Het hof overweegt dat het onderzoek ter terechtzitting formeel op 9 augustus 2024 reeds is aangevangen, zodat het ingestelde hoger beroep niet meer kan worden ingetrokken. Echter, het hof is van oordeel dat op die terechtzitting noch op de daarop volgende zitting op 11 juli 2025 sprake was van een behandeling van de zaak ten gronde. In aanmerking genomen voorts dat:
 alleen de verdachte tegen het vonnis hoger beroep heeft ingesteld en dat de verdachte, blijkens hetgeen naar voren is gebracht, geen belang meer heeft bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep;
 het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep;
zal het hof, nu het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling van het hoger beroep, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en zal het hof het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. M.M. Koevoets en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 7 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.