ECLI:NL:GHSHE:2025:3213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
20-002052-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarige in vertrouwensrelatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van jarenlange verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarig slachtoffer, waarbij een vertrouwensrelatie bestond. De verdachte heeft het slachtoffer, dat op zijn kinderen paste, jarenlang misbruikt, ondanks zijn kennis van haar emotionele kwetsbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen tot een bedrag van € 18.617,00. Het hof heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer een zware straf rechtvaardigen. De verdachte heeft geen blijk gegeven van spijt en heeft de aard van de relatie met het slachtoffer geminimaliseerd, wat het hof als zorgwekkend heeft ervaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen en de gevolgen van seksueel misbruik.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002052-21
Uitspraak : 11 november 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 augustus 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-305286-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum en plaats] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van
de eendaadse samenloop van verkrachting meermalen gepleegd(feit 1primair)
en feitelijke aanranding van de eerbaarheid meermalen gepleegd(feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.571, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toegewezen. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 primair en feit 2 primair en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Voorts is gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 38.590,- (€ 23.590 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en om de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daartoe is voorts een strafmaatverweer gevoerd. Tot slot is verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2020 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, in elk geval in Nederland, eenmaal, althans meermalen (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
-
20 jaar ouder was dan die [slachtoffer] , en/of
-
die [slachtoffer] heeft gezegd en/of doen geloven dat, nadat die [slachtoffer] verdachte in vertrouwen had genomen omtrent een negatieve seksuele ervaring, het belangrijk was daar een positieve ervaring tegenover te stellen en hij haar die positieve seksuele ervaring kon geven, en/of
-
de fysieke aanrakingen geleidelijk aan heeft opgevoerd van een arm om die [slachtoffer] heen te slaan en knuffelen naar seksuele handelingen, waarbij verdachte door de opbouw het verzet kon breken bij die [slachtoffer] , en/of
-
die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij verliefdheidsgevoelens voor haar had, en/of
-
als een soort vertrouwenspersoon voor die [slachtoffer] heeft opgetreden, en/of
-
haar in vertrouwen heeft genomen over de huwelijksproblemen met zijn, verdachtes, vrouw, en/of
-
haar complimenten heeft gegeven over haar lichaam, terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] erg onzeker was en zich zelfs sneed, en/of
-
steeds het initiatief heeft genomen voor de seksuele handelingen, door met een hoge frequentie contact te zoeken met die [slachtoffer] en steeds die [slachtoffer] te benaderen via sms-/app berichten, en/of
-
die [slachtoffer] dwong door te geven waar ze was, wat ze deed en wie ze zag, en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of (aldus) geestelijk overwicht op die [slachtoffer] had en/of een afhankelijkheidsrelatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon en/of durfde te onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 2 juli 2019 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op 3 juli 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
2.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2020 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, in elk geval in Nederland, eenmaal, althans meermalen (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer] en/of het zoenen van die [slachtoffer] en/of het naakt op die [slachtoffer] gaan liggen en/of die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
-
20 jaar ouder was dan die [slachtoffer] , en/of
-
die [slachtoffer] heeft gezegd en/of doen geloven dat, nadat die [slachtoffer] verdachte in vertrouwen had genomen omtrent een negatieve seksuele ervaring, het belangrijk was daar een positieve ervaring tegenover te stellen en hij haar die positieve seksuele ervaring kon geven, en/of
-
de fysieke aanrakingen geleidelijk aan heeft opgevoerd van een arm om die [slachtoffer] heen te slaan en knuffelen naar seksuele handelingen, waarbij verdachte door de opbouw het verzet kon breken bij die [slachtoffer] , en/of
-
die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij verliefdheidsgevoelens voor haar had, en/of
-
als een soort vertrouwenspersoon voor die [slachtoffer] heeft opgetreden, en/of
-
haar in vertrouwen heeft genomen over de huwelijksproblemen met zijn, verdachtes, vrouw, en/of
-
haar complimenten heeft gegeven over haar lichaam, terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] erg onzeker was en zich zelfs sneed, en/of
-
steeds het initiatief heeft genomen voor de seksuele handelingen, door met een hoge frequentie contact te zoeken met die [slachtoffer] en steeds die [slachtoffer] te benaderen via sms-/app berichten, en/of
-
die [slachtoffer] dwong door te geven waar ze was, wat ze deed en wie ze zag, en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of (aldus) geestelijk overwicht op die [slachtoffer] had en/of een afhankelijkheidsrelatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon en/of durfde te onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 juli 2019 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op 3 juli 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer] en/of het zoenen van die [slachtoffer] en/of het naakt liggen op die [slachtoffer] en/of het door die [slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op tijdstippen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2020 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, meermalen (telkens) door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
-
20 jaar ouder was dan die [slachtoffer] , en
-
die [slachtoffer] heeft gezegd en doen geloven dat, nadat die [slachtoffer] verdachte in vertrouwen had genomen omtrent een negatieve seksuele ervaring, het belangrijk was daar een positieve ervaring tegenover te stellen en hij haar die positieve seksuele ervaring kon geven, en
-
de fysieke aanrakingen geleidelijk aan heeft opgevoerd van een arm om die [slachtoffer] heen te slaan en knuffelen naar seksuele handelingen, waarbij verdachte door de opbouw het verzet kon breken bij die [slachtoffer] , en
-
die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij verliefdheidsgevoelens voor haar had, en
-
als een soort vertrouwenspersoon voor die [slachtoffer] heeft opgetreden, en
-
haar in vertrouwen heeft genomen over de huwelijksproblemen met zijn, verdachtes, vrouw, en
-
haar complimenten heeft gegeven over haar lichaam, terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] erg onzeker was en zich zelfs sneed, en
(aldus) geestelijk overwicht op die [slachtoffer] had en een afhankelijkheidsrelatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet aan bovengenoemde handelingen kon en durfde te onttrekken;
2.op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2020 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal, meermalen (telkens) door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en billen en vagina van die [slachtoffer] en het zoenen van die [slachtoffer] en het naakt op die [slachtoffer] gaan liggen en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
-
20 jaar ouder was dan die [slachtoffer] , en
-
die [slachtoffer] heeft gezegd en/of doen geloven dat, nadat die [slachtoffer] verdachte in vertrouwen had genomen omtrent een negatieve seksuele ervaring, het belangrijk was daar een positieve ervaring tegenover te stellen en hij haar die positieve seksuele ervaring kon geven, en
-
de fysieke aanrakingen geleidelijk aan heeft opgevoerd van een arm om die [slachtoffer] heen te slaan en knuffelen naar seksuele handelingen, waarbij verdachte door de opbouw het verzet kon breken bij die [slachtoffer] , en
-
die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij verliefdheidsgevoelens voor haar had, en
-
als een soort vertrouwenspersoon voor die [slachtoffer] heeft opgetreden, en
-
haar in vertrouwen heeft genomen over de huwelijksproblemen met zijn, verdachtes, vrouw, en
-
haar complimenten heeft gegeven over haar lichaam, terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] erg onzeker was en zich zelfs sneed, en
(aldus) geestelijk overwicht op die [slachtoffer] had en een afhankelijkheidsrelatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet aan bovengenoemde handelingen kon en durfde te onttrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord is in de kern het volgende aangevoerd.
Door de verdediging is bepleit dat het initiatief tot het seksueel contact voornamelijk vanuit aangeefster kwam. Er was sprake van een wederkerige gewenste seksuele relatie. De verklaringen achteraf van aangeefster zijn naar het oordeel van de verdediging in strijd met de waarheid afgelegd. Volgens de verdachte was aangeefster een gelijkwaardige gesprekspartner, een ‘gebekte meid’, die in bepaalde situaties overheersend was en in bepaalde opzichten ouder en rijper dan gemiddeld. Daarnaast vindt de verdediging het onwaarschijnlijk dat het seksuele contact gedurende de gehele periode ongewild was. Dit door de lange duur van dat contact en het feit dat aangeefster in die tijd een eigen sociaal en professioneel netwerk had.
Volgens de verdediging zitten er in het dossier geen aanwijzingen die duiden op geweld of bedreiging met geweld. Ondanks dat er sprake is van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen aangeefster en de verdachte betwist de verdediging dat de ontuchtige handelingen begonnen toen aangeefster veertien jaar oud was. Volgens de verdachte begon het toen aangeefster vijftien jaar oud was met knuffelen en kussen op de lippen. In september 2018 is het verder gegaan door elkaar boven op de kleding te betasten. Eind oktober 2018 heeft aangeefster de verdachte voor het eerst bij zijn penis aangeraakt. Enkele weken later zou de eerste tongzoen hebben plaatsgevonden. De eerste penetratie vond plaats in augustus 2019, na aangeefsters zestiende verjaardag. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het leeftijdsverschil op zichzelf niet van doorslaggevende betekenis is als het gaat om dwang.
De verdediging betwist niet dat er sprake was van persoonlijke problematiek bij aangeefster, maar betwist wel dat die dusdanig ernstig was dat het voor haar onmogelijk was om het seksuele contact met de verdachte te verbreken of dat zij hierbij zeer werd belemmerd. Ook is er volgens de verdediging geen sprake geweest van een situatie waarbij aangeefster uitsluitend op de verdachte bouwde om met deze psychische problematiek om te gaan. Tevens was er geen sprake van een situatie waarbij aangeefster feitelijk opgroeide bij de verdachte en zijn gezin. Het feit dat aangeefster de relatie met de verdachte op een laag pitje heeft gezet en later geheel heeft verbroken, toont juist aan dat er geen sprake was van een afhankelijkheid. De berichten die in het dossier zitten ontkrachten volgens de verdediging het beeld van iemand die zich niet kritisch durft te uiten. Aangeefster voelde zich vrij om verdachte meermaals te wijzen op de gevolgen van het voortzetten van de relatie voor zijn gezin. Daar komt bij dat de berichten die de verdachte heeft gestuurd onder druk van aangeefster zijn gestuurd.
Er was sprake van een bepaalde vertrouwensband tussen de verdachte en aangeefster, maar daarbij zag de verdachte aangeefster als een gelijkwaardige gesprekspartner. De verdediging bestrijdt dat de vertrouwensband tussen de verdachte en aangeefster bewust manipulatief door de verdachte tot stand is gebracht.
Met betrekking tot de opzet heeft de verdediging bepleit dat verdachte meermaals heeft verklaard dat hij op dat moment verliefd was op aangeefster en dacht dat zij ook verliefd op hem was. Niet bewezen kan worden dat verdachte welbewust de kans heeft aanvaard dat hij aangeefster tegen haar wil dwong tot de seksuele handelingen. Daarbij heeft de verdachte ook voorbeelden van situaties gegeven waarbij hij degene was die de seksuele handelingen stopte of ervan af zag omdat hij merkte dat aangeefster daar niet aan toe was.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Algemene voorafgaande overwegingen
Het hof stelt voorop dat in zedenzaken als deze de situatie zich veelal voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Het is dan het woord van het slachtoffer tegen het woord van de verdachte. In dit geval de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en de verdachte waarbij beiden verklaren dat zij meerdere keren seksuele gemeenschap hebben gehad, volgens aangeefster reeds toen zij 15 jaar was en volgens de verdachte pas na de 16e verjaardag van aangeefster. Als het gaat om de vraag of dat met of zonder dwang was, staan de verklaringen lijnrecht tegenover elkaar. [slachtoffer] heeft verklaard dat de gemeenschap niet vrijwillig was; ze wist niet goed wat normaal was en ze wilde de verdachte graag te vriend houden. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat ze het niet fijn vond en moest huilen en dat de verdachte daarop zei ‘je doet me toch wel een plezier want ik doe ook zoveel voor je’. Door dit alles voelde [slachtoffer] zichzelf verplicht. De verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen inderdaad hebben plaatsgevonden, maar dat hij dacht dat ze verliefd op elkaar waren en dat er sprake was van een gelijkwaardige wederzijdse relatie. Daar komt bij dat volgens de verdachte de seksuele gemeenschap pas heeft plaatsgevonden nadat [slachtoffer] 16 jaar oud is geworden.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, kan volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. In zedenzaken is niet vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar is het afdoende wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
In grote lijnen heeft [slachtoffer] verklaard dat ze bij het gezin van de verdachte begon op te passen. Toen ze 14 jaar oud was begon het allemaal. De verdachte was eerst heel subtiel en legde een arm om haar heen, later gaf hij een zoen op de wang, weer later begon de verdachte haar te tongzoenen. Een lange tijd bleef het bij zoenen en knuffelen. In de meivakantie van 2018, toen de vrouw en kinderen van verdachte op vakantie waren, kwam [slachtoffer] bij de verdachte thuis, lagen ze in bed en ging de verdachte voelen over de kleren van [slachtoffer] en daarna ook eronder. Hij pakte [slachtoffer] ’s hand en ze moest aan hem zitten. Hij deed zijn broek uit en zei dat zij dat ook moest doen. De verdachte heeft haar toen gevingerd en [slachtoffer] heeft hem afgetrokken. Op dat moment moest [slachtoffer] huilen en stopte de verdachte. [slachtoffer] voelde zich verplicht omdat de verdachte haar hielp met praten. In december 2018 stuurde de verdachte via Messenger dat als ze een negatieve seksuele ervaring had ze hier een positieve ervaring tegenover moest zetten en dat het een eer zou zijn als hij haar zou mogen ontmaagden. De verdachte beschreef [slachtoffer] precies wat hij zou doen. Ze heeft nooit gezegd dat hij dit niet mocht doen. In april 2019 is het verder gegaan. De verdachte liet [slachtoffer] de badkamer zien die hij aan het renoveren was terwijl zijn vrouw en kinderen met vakantie waren. Hierna wilde hij knuffelen en lagen ze op het bed van een van de kinderen. De verdachte ging boven op haar liggen en begon haar te strelen. Er werd geknuffeld, gezoend en gevingerd. Daarna gingen de kleren uit en rende de verdachte naar beneden om een condoom te halen. Ze hebben toen gemeenschap gehad. [slachtoffer] was hier dagen van ontdaan. Daarna was het hek van de dam en heeft er meermaals in de loods seksuele gemeenschap plaatsgevonden. Ze hebben ook seks gehad toen [slachtoffer] aan haar beide benen was geopereerd en in het gips zat. De laatste keer was volgens [slachtoffer] in juni 2020. In totaal hebben ze ongeveer 30 keer seks gehad.
De verdediging heeft gewezen op de gedetailleerde en consistente verklaringen van de verdachte die op relevante onderdelen afwijken van de verklaringen van [slachtoffer] . Tevens heeft de verdediging gewezen op het feit dat zij het ondervragingsrecht niet adequaat heeft kunnen uitoefenen. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de rapportage van [deskundige 1] waar door [deskundige 1] is geschreven over innerlijke tegenstrijdigheden in de verklaring van [slachtoffer] . Tevens is geschreven over het feit dat niet uitgesloten kan worden dat er sprake is geweest van externe beïnvloeding van [slachtoffer] . Daarbij heeft de verdediging tevens een voorwaardelijk verzoek tot het horen van aangeefster gedaan.
Naar het oordeel van het hof heeft [slachtoffer] in de kern een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. [slachtoffer] heeft helder verklaard over de volgorde van de gebeurtenissen en heeft gedetailleerd verklaard over de (seksuele) handelingen die de verdachte bij haar zou hebben verricht en waar dit zou hebben plaatsgevonden.
De verklaring van [slachtoffer] over de uitgevoerde handelingen an sich en de plaatsen waar dit zich afspeelden wordt op onderdelen ondersteund door de verklaringen van de verdachte zelf. Enkel ten aanzien van de dwang en het moment waarop voor het eerst seksuele gemeenschap plaatsvond is er door de verdachte anders verklaard.
Van invloed van buitenaf is het hof niet gebleken. Zo heeft de verdediging bepleit dat de WhatsApp berichten in het dossier met behulp van de anderen zijn geschreven, waaronder ook de docenten van [slachtoffer] . Echter, zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben bij de raadsheer-commissaris verklaard geen bemoeienis te hebben gehad met de door [slachtoffer] gestuurde berichten.
Ten aanzien van door [deskundige 1] geconstateerde innerlijke tegenstrijdigheden in de door aangeefster afgelegde verklaring is het hof van oordeel dat dit om verschillen op detailniveau gaat, die geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. De verschillen zijn bovendien goed te verklaren door de ingrijpende aard van de gebeurtenissen.
Het hof concludeert met de rechtbank dat de verklaring van aangeefster als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Voorwaardelijk verzoek
Ten aanzien van het niet uitoefenen van het ondervragingsrecht van de verdediging is in eerste instantie het horen van [slachtoffer] toegewezen, indien in de visie van een deskundige het horen van [slachtoffer] mogelijk zou zijn. Hiertoe is [deskundige 2] aangesteld die onder meer het volgende heeft gerelateerd: ‘
Getuige kampt met een scala aan ernstige en chronische trauma gerelateerde klachten, waaronder herbelevingen in de vorm van nachtmerries maar ook van intrusieve gedachten aan wat er is gebeurd die afschuw en psychische kwelling met zich meebrengen bij blootstelling aan prikkels aan die traumatische ervaringen doen denken’en
‘ Een getuigenverhoor zal vrijwel zeker ertoe leiden dat getuige een terugval krijgt en tenminste meerdere dagen en mogelijk veel langer in heftiger vorm kampt met traumagerelateerde klachten zoals beschreven. De terugval zal leiden tot psychisch lijden, leidt tot meer complexe traumatisering en zal ertoe leiden dat behandeling langer zal duren en moeizamer zal verlopen’.
Gegeven de inhoud van dit rapport heeft de raadsheer-commissaris besloten dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid en/of het welzijn van [slachtoffer] door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht. De verdediging heeft gepersisteerd bij het verzoek tot het horen van [slachtoffer] , waarna het hof op de zitting van 20 februari en 5 maart 2024 heeft besloten [deskundige 2] op de zitting te horen omtrent het door haar opgemaakte rapport. Daarnaast is besloten tot het verstrekken aan de verdediging van de audio-opnames van de verhoren van [slachtoffer] bij de politie. [deskundige 2] is op de zitting van 3 juni 2025 gehoord omtrent het door haar opgestelde rapport. Daarnaast is een (reeds eerder genoemd) betrouwbaarheidsonderzoek uitgevoerd door [deskundige 1] . Naar het oordeel van het hof is hierdoor voldoende compensatie geboden aan de verdediging voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht.
Gelet op het voorgaande zal het hof het wederom gedane verzoek tot het horen van [slachtoffer] afwijzen. Niet gebleken is dat de conclusies van [deskundige 2] zoals door haar neergelegd in het in opdracht van de raadsheer-commissaris geschreven rapport, noch haar nadere ter terechtzitting van 3 juni 2025 gegeven uitleg, zijn gewijzigd. Ter terechtzitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat het voor [slachtoffer] nog steeds heel moeilijk is om geconfronteerd te worden met de feiten. Zo heeft [slachtoffer] de zitting niet bijgewoond en is zij enkel op zitting verschenen voor het uitoefenen van haar spreekrecht als onderdeel van haar helingsproces, uit welke omstandigheden blijkt wat voor impact deze hele situatie op haar heeft gehad en nog steeds heeft.
Daar komt bij dat het hof van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer] niet ‘sole and decisive’ is en niet ‘determinative for the outcome of the case’, aangezien de bewezenverklaring eveneens en in belangrijke mate rust op de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De omstandigheid dat de verdediging aangeefster [slachtoffer] niet als getuige heeft kunnen ondervragen staat aldus niet in de weg aan het gebruik van de door haar afgelegde verklaring voor het bewijs. Het hof heeft zich bij voormelde beoordeling ervan vergewist dat met het voorgaande de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘overall fairness of the trial’.
Dwang
Voor een bewezenverklaring van verkrachting volgens artikel 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat een verdachte iemand heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De dwang moet dan bestaan uit: (i) geweld of een andere feitelijkheid/feitelijkheden of (ii) bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid/feitelijkheden.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat er gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert of er dan sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor de verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan de tenlastegelegde seksuele handelingen.
Van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen in de zin van artikel 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld kan sprake zijn indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidsrelatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
In de onderhavige strafzaak komt het hof op grond van de verklaringen van aangeefster, de door de verdachte aan aangeefster gestuurde WhatsApp berichten en de verklaring van de verdachte zelf tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde.
Zoals hierboven overwogen ziet het hof geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Haar verklaring is voldoende duidelijk, op hoofdlijnen eenduidig en consistent en wordt op onderdelen ondersteund door de verklaringen van de verdachte en de WhatsApp berichten, waarin de verdachte herhaaldelijk aangeeft dat hij ondanks aandringen van haar kant niet naar [slachtoffer] wilde luisteren en niet wilde stoppen maar steeds verder wilde en haar claimde voor zichzelf. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte deze berichten onder druk van [slachtoffer] zou hebben geschreven met als doel om haar rustig te krijgen. Het hof acht het evenwel niet aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het sturen van de WhatsApp berichten onder druk van [slachtoffer] stond, noch dat de verdachte een andere goede reden had om in die berichten het dwingende karakter van zijn gedrag toe te geven, terwijl hij eigenlijk van mening was dat daarvan helemaal geen sprake was. Daarbij komt dat de verdachte gedurende het procesverloop op bepaalde punten, zoals over het moment waarop er voor het eerst seksuele gemeenschap is geweest, steeds zijn verklaringen heeft aangepast. Ook uit de WhatsAppberichten naar [slachtoffer] valt een wisselende toon op. Zo is de verdachte het ene moment schuldbewust en neemt hij later een slachtofferrol aan.
Gelet op de hiervoor reeds door het hof aangenomen betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, gaat het hof met de rechtbank, ook voor wat betreft de bewezenverklaarde periode, uit van hetgeen aangeefster [slachtoffer] daarover heeft verklaard.
Leeftijdsverschil
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het leeftijdsverschil an sich onvoldoende is om dwang door middel van andere feitelijkheden aan te nemen. In het geheel van feiten en omstandigheden kan dit echter wel meespelen. Vaststaat dat [slachtoffer] , geboren in 2003, twintig jaar jonger was dan de verdachte. De verdachte was zich gedurende de gehele bewezenverklaarde periode bewust van de leeftijd van aangeefster. [slachtoffer] was op het moment van de eerste ontuchtige handelingen – te weten het zoenen en knuffelen – 13/14 jaar oud, ten tijde van de eerste seksuele handeling – te weten het vingeren – 14 jaar oud (bijna 15 jaar oud) en tijde van de eerste seksuele gemeenschap 15 jaar oud. [slachtoffer] was aldus ten tijde van het bewezenverklaarde minderjarig en de verdachte heeft enkel gelet op het leeftijdsverschil al een bepaalde overmacht over [slachtoffer] . Daarnaast stond [slachtoffer] aan het begin van haar seksuele ontwikkeling en wist ze niet goed wat normaal was.
Persoonlijke problematiek en vertrouwensband
Daar komt bij dat aangeefster belast is met (ernstige) persoonlijke problematiek waarbij er gesproken wordt over een diagnose met ADHD en autistische kenmerken. [slachtoffer] bevond zich op het moment dat zij in het gezin van de verdachte kwam om op te passen bovendien in een lastige thuissituatie waarin zij zich als 1 van 8 kinderen door haar ouders niet gehoord en gesteund voelde. Daarnaast was [slachtoffer] bekend met automutilatie waar ze haar geestelijke pijnen omzette naar lichamelijke pijnen. De verdachte was, zo bleek ook ter terechtzitting, met dit alles bekend. De verdachte en zijn partner boden [slachtoffer] een luisterend oor waardoor ze zich welkom en graag gezien voelde binnen het gezin van de verdachte. Met zowel de verdachte als zijn partner deelde [slachtoffer] haar problemen en zij werd door hen gesteund. ‘s Avonds na het oppassen bracht de verdachte [slachtoffer] naar huis en dan vertelde ze hem over haar problemen. De verdachte luisterde naar haar en gaf haar advies. De verdachte sloeg daarbij [slachtoffer] ook een arm om de schouders. Dit alles wordt door de verdachte zelf ook verklaard. [slachtoffer] had bijna dagelijks contact met de verdachte hetgeen voor haar heel belangrijk was. De verdachte wist over de onzekerheden van [slachtoffer] ten aanzien van haar eigen lichaam en de vergelijkingen die zij maakte met haar tweelingzus [naam] en die haar gevoelens van minderwaardigheid verder versterkten. De verdachte gaf [slachtoffer] complimenten over haar lichaam en vertelde haar over zijn eigen huwelijksproblemen. Op deze wijze ontstond er een vertrouwensband tussen de verdachte en [slachtoffer] , die voor [slachtoffer] belangrijk was. Dat [slachtoffer] ten tijde van het bewezenverklaarde ook professionele hulp kreeg, maakt naar het oordeel van het hof niet dat zij hem niet zag als een vertrouwenspersoon die ze niet kwijt wilde raken. [slachtoffer] heeft hierover verklaard: ‘
Ik wilde hem te vriend houden want ik kon goed tegen hem praten en hij luisterde. Ik wilde hem niet kwijtraken of boos maken dus daarom heb ik er ook nooit iets over gezegd.’De verdachte heeft in hoger beroep deze band tussen hen erkend door daarover te verklaren dat [slachtoffer] ‘geborgenheid’ bij hem zocht. Dat [slachtoffer] de verdachte vertrouwde blijkt wel uit het gegeven dat zij hem heeft verteld over haar eerste nare seksuele ervaring. De verdachte heeft haar toen geholpen door erover te praten, over haar rug te wrijven en haar te troosten.
Verloop ontuchtige handelingen
Alhoewel de handelingen onschuldig begonnen met het over de schouder leggen van een arm en knuffelen, werden deze handelingen een gewoonte en groeiden ze uit tot kussen op het voorhoofd of de wang. Later werd dit tongzoenen. [slachtoffer] zegt op dat moment niet goed te weten wat normaal was en dat zij niet goed kon bevatten dat dit was gebeurd. Ze was er de eerste keer ook echt van ontdaan. Dat dat voor de verdachte ook duidelijk was blijkt uit het WhatsAppbericht van 29 september 2020.
Ten aanzien van de eerste nare seksuele ervaring van [slachtoffer] heeft de verdachte volgens haar gezegd dat ze deze negatieve ervaring moest vervangen door een positieve seksuele ervaring. De verdachte heeft hierover ook verklaard en heeft verklaard dat dit niet anders kon dan door te voelen.
In de meivakantie van 2018 heeft de verdachte [slachtoffer] voor het eerst gevingerd en heeft zij hem afgetrokken. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze moest huilen, dat de verdachte hiervan schrok en daarna ook stopte. [slachtoffer] was op dat moment 14 jaar oud.
Hetgeen de verdediging heeft bepleit – te weten dat [slachtoffer] de verdachte pas in oktober 2018 voor het eerst bij zijn penis heeft aangeraakt en dat enkele weken na oktober 2018 de eerste tongzoen heeft plaatsgevonden – schuift het hof ter zijde ook gelet op de door de verdachte opgeschreven chronologische volgorde in het voornoemde Whatsappbericht namelijk ‘
op den duur werd het tongen’, ‘
steeds gingen we verder. in okt 2018 in de tuintjes we steeds verder gingen’ en ‘
januari 2018 hadden we voor het eerst bij elkaar gevoeld. En daarna leek het hek van de dam. Er leken geen grenzen meer tussen ons. In mei ging het pas echt verder en gingen we echt te ver’. Hieruit volgt namelijk dat de ontuchtige handelingen vanaf januari 2018 plaatsvonden, dit is op het moment dat [slachtoffer] 14 jaar oud is.
Later in de bus van de verdachte in de loods legde de verdachte [slachtoffer] neer tijdens het knuffelen en trok hij zijn kleren en die van haar uit en lag hij met zijn geslachtsdeel op het hare. Het geslachtsdeel was wel tussen haar benen, maar niet erin. [slachtoffer] was bang dat ze zwanger kon zijn en moest daarom van de verdachte een zwangerschapstest doen. De verdachte heeft hier ook over verklaard. Een week of wat later ging het heel voorzichtig met de seks volgens de verdachte. Volgens [slachtoffer] is het in april 2019 (terwijl [slachtoffer] 15 jaar oud was) verder gegaan en heeft er gemeenschap plaatsgevonden. Het begon met een beetje strelen, knuffelen en zoenen waarna hij haar vingerde. [slachtoffer] was angstig en vond het ook niet fijn. Ze had het gevoel dat de verdachte haar lichaam als speelgoed zag. Ze was er nog dagen van ontdaan. De verdachte heeft hierover verklaard dat de eerste keer pijnlijk was voor [slachtoffer] , dat het in het begin niet wilde lukken en [slachtoffer] te krampachtig was. Om die reden heeft hij haar eerst gevingerd en het daarna nog een keer geprobeerd. De eerste keer was [slachtoffer] emotioneel aldus de verdachte.
Daarna was het hek van de dam en heeft er meermaals gemeenschap plaatsgevonden tussen de verdachte en aangeefster. Een bijzonder moment is daarbij de gemeenschap waarbij [slachtoffer] met beide benen in het gips zat. Eind oktober 2019 is [slachtoffer] geopereerd aan beide benen en zat ze met allebei de benen in het gips tot aan haar knieën. De verdachte haalde haar op en moest haar in en uit de auto tillen. Hij legde haar op de grond, op het matras en ze hadden toen seks. De verdachte heeft hier ook over verklaard. Verder heeft de verdachte verklaard dat het ook wel eens op de vloer gebeurde op een oude deken op de grond of op een oude topper van een bed.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [slachtoffer] bij de eerste tongzoen, de eerste keer vingeren en de eerste keer seks steeds ontdaan was hetgeen voor de verdachte een indicatie had moeten zijn dat [slachtoffer] niet instemde. Daar komt bij dat uit de WhatsApp berichten volgt dat [slachtoffer] de verdachte er vaak op heeft gewezen en meermaals heeft verteld dat het niet kon. Hetgeen door de verdachte zelf in de berichten wordt beaamd. De verdachte schrijft ook dat hij [slachtoffer] echt wel eens heeft gepusht, te veel aan haar heeft opgedrongen, haar dingen heeft verboden en haar heeft geclaimd voor zichzelf. De verdachte heeft [slachtoffer] meermaals verteld dat hij verliefd op haar was en met haar verder wilde als ze 18 jaar oud was. Uit de berichten volgt zelfs dat de verdachte ‘
zo verstikkend veel van haar houd dat hij de realiteit was verloren’.Op de vraag van [slachtoffer] waarom de verdachte niet is gestopt toen ze het hem heeft aangegeven schrijft de verdachte dat hij dat achteraf zelf niet wilde. De verdachte schrijft hierover nog ‘
jij hebt me heel veel vermaand. Meer dan ik op dat moment wilde. En ik heb er niks mee gedaan’en ‘
ik had dat wel gehoord, maar iets in me wilde steeds verder met jou en dat had ik moeten tegenhouden.’ en ‘En jij bent echt wel duidelijk geweest.’
Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat er geen sprake was van een – zoals door de verdachte omschreven – wederzijdse gelijkwaardige liefdesrelatie, maar dat er juist sprake was van een ongelijke eenzijdige relatie waarbij de verdachte een geestelijk overwicht had op [slachtoffer] . Hoewel de verdachte heeft verklaard alles uit verliefdheid te hebben gedaan, rijst uit het bovenstaande het beeld op dat de verdachte er alles aan heeft gedaan om steeds verder te gaan met de seksuele handelingen bij [slachtoffer] terwijl uit de omstandigheden van hun vriendschap en haar houding na het eerste contact duidelijk moet zijn geweest dat zij daar geen behoefte aan had. Door de psychische druk op [slachtoffer] en de vertrouwensband kon zij zich in redelijkheid niet verzetten of onttrekken aan de handelingen, waardoor er volgens de wet sprake is van dwang.
De stelling van de verdediging dat het [slachtoffer] was die steeds het initiatief nam voor de seksuele handelingen, vindt geen enkele onderbouwing in het dossier.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten voor zover dit ziet op de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2020 sprake is van één samenstel van verschillende gedragingen die twee zelfstandige strafbare feiten opleveren. Immers, heeft de verdachte [slachtoffer] gedurende de bewezenverklaarde periode op verschillende tijdstippen verkracht, maar in diezelfde periode ook ontuchtige handelingen met haar gepleegd. Deze gedragingen vloeien voort uit (steeds) één en hetzelfde wilsbesluit van de verdachte. Het hof is dan ook van oordeel dat voor deze periode sprake is van eendaadse samenloop.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert in de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2020 op:
de eendaadse samenloop van
verkrachting,
meermalen gepleegd (feit 1 primair)
en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd (feit 2 primair)
Het bewezenverklaarde levert in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 mei 2018 op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd (feit 2 primair)
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan jarenlange verkrachting en het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] . Dit alles terwijl zij minderjarig was en er sprake was van een vertrouwensrelatie waarbij de verdachte haar hielp met haar problemen. Door deze feiten te plegen heeft de verdachte langdurig ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat het misbruik heeft plaatsgevonden in onder andere de woning van de verdachte, waar [slachtoffer] regelmatig op de kinderen paste en zij een luisterend oor vond, maakt de impact des te groter. De verdachte wist van de emotionele toestand van [slachtoffer] . Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden om zich hieraan schuldig te maken. Tijdens de verkrachtingen en de ontuchtige handelingen heeft de verdachte zich geen enkele rekenschap gegeven van de belangen van [slachtoffer] en heeft hij zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn gevoelens. De verdachte heeft met zijn handelen het leven van [slachtoffer] blijvend beïnvloed. Dat deze feiten moeten worden bestraft met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf spreekt dan ook voor zich.
Voorts weegt het hof mee dat de verdachte tijdens het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven en heeft erkend dat hij een seksuele relatie heeft gehad met [slachtoffer] . Echter kan het hof niet inzien hoe de verdachte blijft volhouden dat er sprake was van een wederzijdse gelijkwaardige liefdesrelatie waarbij het [slachtoffer] was die het initiatief nam voor de seksuele handelingen. Door dit te blijven volhouden heeft de verdachte zichzelf in de slachtofferrol gezet, heeft hij ondanks zijn geuite spijt geen rekening gehouden met de gevoelens van [slachtoffer] en heeft hij haar leed niet erkend. En dat dit leed tot op heden aanwezig is, is gebleken uit de door [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring. Dat de verdachte zich voor het door hem gepleegde overspel nog heeft te verhouden tot zijn geloofsgemeenschap, neemt het hof aan, alsook dat dit voor hem en zijn gezin een zware gang zal zijn. Maar in hetgeen de verdachte dienaangaande heeft verklaard, heeft het hof geen gevoelens van spijt kunnen ontdekken voor wat de verdachte [slachtoffer] heeft aangedaan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 22 juli 2021 en hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen 26 november 2020, de dag van het eerste verhoor. De rechtbank heeft op 12 augustus 2021 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 24 augustus 2021. Het einde van de termijn stelt het hof op 11 november 2025, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met bijna 2 jaar en drie maanden. Een deel van deze overschrijding is te wijten aan de uitvoering van de geformuleerde onderzoekswensen
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Zonder schending van de redelijke termijn acht het hof een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 51.194,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.571,00 en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich beperkt opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen deel. Zo heeft de benadeelde partij de vordering voor zover die ziet op de studievertraging niet meer gehandhaafd en is de vordering met betrekking tot de immateriële schade beperkt tot een bedrag van € 10.000,-.
De vordering bedraagt in hoger beroep € 33.976,- en is opgebouwd uit de navolgende posten:
medische kosten ad € 1.528,-;
toekomstige kosten groepstherapie en individuele therapie ad € 14.902,-;
reiskosten naar therapie nu en in de toekomst ad € 6.046,-;
mantelzorgkosten ad € 1.500,-;
immateriële schade ad € 10.000,-
Standpunten verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij in het verzoek tot schadevergoeding voor zover dit ziet op de gemaakte medische kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de onzekerheid van de daadwerkelijk gemaakte kosten en de schadebeperkingsplicht van de benadeelde. De verdediging stelt zich op het standpunt dat door de benadeelde partij niet is aangetoond dat zij is aangemerkt als gemoedsbezwaarde. In het geval dat de verdediging ervan uit zou gaan dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde erkend gemoedsbezwaarde is, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht.
Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat de noodzaak van psychologische zorg niet is gebleken, nu het gaat om een uitzonderlijk groot aantal uren waardoor de vraag bestaat in hoeverre zorg (nog) effectief is. Voorts is het voor de verdediging onduidelijk in hoeverre de geboden zorg nog specifiek en uitsluitend ziet op het bewezenverklaarde nu er bij de benadeelde al sprake was van problematiek waarvoor zij hulpverlening kreeg. Met betrekking tot de opname in het ziekenhuis is volgens de verdediging het niet zonder meer evident in hoeverre dit samenhangt met het tenlastegelegde nu hier een onderbouwing voor ontbreekt. Voor de kosten van de huisarts is niet duidelijk waar deze kosten op zien. Aannemelijk is dat er medicatie is voorgeschreven die nodig is voor de behandeling van ADHD, waar [slachtoffer] voorafgaand aan het tenlastegelegde reeds mee bekend was.
De reiskosten zijn naar mening van de verdediging onvoldoende onderbouwd nu de hulpverlening van [instelling 2] op een bredere hulpvraag ziet dan met betrekking tot het bewezenverklaarde. De verdediging ziet geen grond om een eenmalige billijke vergoeding voor mantelzorg toe te wijzen. Daarnaast kan de omschreven steun van vader niet als mantelzorg worden omschreven en voert het te ver om deze vorm van medeleven van ouders naar kinderen op geld te waarderen. De verdediging betwist niet dat enige vorm van immateriële schade gerechtvaardigd kan zijn, maar deze dient gematigd te worden tot een maximaal bedrag van € 3.500,-
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Ad a en c
Voordat [slachtoffer] hulp zocht bij [instelling 1] volgde ze behandeling bij [instelling 2]. Uit het verslag is op te maken dat de eerdere behandeling middels EMDR goed verwerkt werd, echter vertelde [slachtoffer] over langdurend seksueel misbruik waardoor de behandeldoelen anders werden en later is ook hiervoor EMDR gevolgd. Met het dichterbij komen van het 18de levensjaar van [slachtoffer] is gekeken naar andere behandelmogelijkheden. Uit de bijlagen bij het verzoek tot schadevergoeding volgt genoegzaam dat [slachtoffer] hierna psychologische hulp heeft gehad bij [instelling 1] te [plaats]. Uit de hulpverleningsovereenkomst blijkt in de probleemomschrijving dat [slachtoffer] ‘de laatste jaren slachtoffer is geworden van misbruik door de vader van haar oppaskinderen.’ De hulpvraag van [slachtoffer] ziet dan ook op erkenning van het misbruik zodat ze het een plek kan gaan geven. In de brief van 22 juni 2021 wordt voorts opgeschreven dat de uitkomst van vragenlijsten laten zien dat [slachtoffer] ‘traumaseksueel’ is, inhoudende dat ze seksueel trauma heeft opgelopen door misbruik in de achterliggende jaren. Voor deze behandelingen zijn reiskosten gemaakt. Het hof acht toewijzing van de medische kosten à € 1.528,- en de ten aanzien van deze behandelingen gemaakte reiskosten à € 1.043,- toewijsbaar.
Ad b en c
Met betrekking tot de ‘toekomstige’ medische kosten zijn bij nadere toelichting van de vordering in hoger beroep betalingsoverzichten en facturen overgelegd waaruit blijkt dat deze kosten inmiddels ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarmee is de kostenpost voldoende gemotiveerd. Echter is door de verdediging betoogd dat [slachtoffer] geen erkend gemoedsbezwaarde is, waardoor zij niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan, terwijl de therapie inmiddels meerdere jaren voortduurt en de kosten aanzienlijk zijn. Het hof is van oordeel dat op dit punt helderheid moet worden verschaft. Het verschaffen van deze helderheid levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op deze ‘toekomstige’ medische kosten.
Met betrekking tot de ‘toekomstig’ gemaakte reiskosten is het hof een ander oordeel toegedaan. Gelet op het aantal gevolgde behandelingen staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat [slachtoffer] reiskosten heeft gemaakt om de behandelingen bij te wonen. Het hof acht toewijzing van een bedrag van € 6.046,- aan (toekomstige) nieuw gemaakte reiskosten dan ook toewijsbaar.
Ad d.
Aangevoerd is dat er kosten zijn gemaakt voor mantelzorg. Hiertoe is aangevoerd dat in de eerste periode van de behandelingen [slachtoffer] geen rijbewijs had en door haar ouders of broer naar de behandelsessies gebracht moest worden. Voor haar familie zorgde dit voor flink wat tijdsbeslag. Het hof is hierbij van oordeel dat voormelde kosten niet zijn aan te merken als kosten voor mantelzorg. Naar het oordeel van het hof valt de steun en toeverlaat van familie aan een nog thuiswonend minderjarig kind onder de normale opvoedtaken van een ouder, hetgeen niet in geld dient te worden uitgedrukt. Het hof acht de onder de noemer mantelzorg begrootte kosten onvoldoende onderbouwd en verklaart de benadeelde partij in de vordering op dit punt niet-ontvankelijk.
Ad e.
Het hof is voldoende gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestond. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Uit de ingediende stukken blijkt genoegzaam dat [slachtoffer] diverse behandelingen heeft ondergaan voor het verwerken van haar trauma. Uit haar slachtofferverklaring volgt voorts dat ze nog steeds veel spanning ondervindt van het bewezenverklaarde. Ze heeft last van nachtmerries, angst en wantrouwen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,00.
Wettelijke rente
De wettelijke rente over de immateriële schade wordt toegewezen vanaf het moment de schade wordt geacht te zijn geleden, zijnde op 31 mei 2020. De materiële schade is op verschillende tijdstippen ontstaan. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade zal het hof bij wijze van moderatie bepalen op de datum waarop de vordering is opgesteld te weten 15 juli 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 18.617,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2021 ten aanzien van de materiële schade en vanaf 31 mei 2020 ten aanzien van de immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 18.617,00 (achttienduizend zeshonderdzeventien euro) bestaande uit € 8.617,00 (achtduizend zeshonderdzeventien euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2021 voor zover dit ziet op de materiële schade en vanaf 31 mei 2020 voor zover dit zit op de immateriële schade tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.617,00 (achttienduizend zeshonderdzeventien euro) bestaande uit € 8.617,00 (achtduizend zeshonderdzeventien euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2021 voor zover dit ziet op de materiële schade en vanaf 31 mei 2020 voor zover dit zit op de immateriële schade tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 128 (honderdtweeëntwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. J.J. Peters en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 11 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J.D.J. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.