Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch
[verdachte] ,
“Als er gevolg wordt gegeven aan de bedreiging, ben ik gerechtigd tot het plegen van geweld, ook tot het vermoorden van degenen die hier verantwoordelijk voor zijn. Dit geldt met name ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Het geldt ook voor de betrokken agenten. Als hier nog een keer agenten komen, dan zal ik gebruik maken van dit recht.”
“Gelet op de inhoud van uw correspondentie vrees ik dat het helaas noodzakelijk is dat de rechter een oordeel gaat vellen.”Het hof is, anders dan de verdachte, van oordeel dat dit bericht geen poging inhoudt om de verdachte het zwijgen op te leggen. Het is immers juist dat, nadat het Openbaar Ministerie heeft besloten om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van een verdachte – in het onderhavige geval wegens de inhoud, een vermeende bedreiging, in de correspondentie van de verdachte – de terechtzitting bij de rechtbank dan wel het gerechtshof de plek is waar een discussie dient plaats te vinden over de verdenking en eventueel de redenen van vervolging. Het is vervolgens aan de rechter om daarover een oordeel te vormen. Dat de officier van justitie niet per e-mail deze uitleg aan de verdachte heeft gegeven en enkel heeft verwezen naar de inhoud van de correspondentie van de verdachte, is dan ook niet in strijd met de goede procesorde.
Het geschrift, zijnde de aangifte van [slachtoffer 1] (hoofdofficier van justitie bij het arrondissementparket [plaats 2] ), alsmede namens [slachtoffer 2] , d.d. 14 mei 2024, dossierpagina’s 8-9, voor zover inhoudende:
Ministerie, waarin hij dreigt geweld te gebruiken tegen de personen die hij verantwoordelijk
houdt voor zijn vervolging en veroordeling. In de e-mail van 10 mei 2024 dreigt de heer
[verdachte] met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij onder meer de namen van officier
van justitie [slachtoffer 2] en mijzelf noemt (waarbij hij mijn naam verkeerd spelt).
Het geschrift, zijnde de aangifte van [slachtoffer 3] (president van de rechtbank [plaats 2] ) d.d. 15 mei 2014, dossierpagina’s 10-11, voor zover inhoudende:
[plaats 2] , waarin hij dreigt geweld te gebruiken tegen de personen die hij verantwoordelijk
houdt voor zijn vervolging en veroordeling. In de e-mail van 10 mei 2024 dreigt de heer
[verdachte] met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij onder meer mijn naam noemt.
Het geschrift, zijnde een e-mailbericht d.d. 10 mei 2024, dossierpagina’s 20-22, voor zover inhoudende:
bedreiging, ben ik gerechtigd tot het plegen van geweld, ook tot het vermoorden van
degenen die hier verantwoordelijk voor zijn. Dit geldt met name ten aanzien van
[slachtoffer 2] ,[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Het geldt ook voor de
betrokken agenten. Als hier nog een keer agenten komen, dan zal ik gebruik maken van dit
recht.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 november 2025, voor zover inhoudende:
“Als er gevolg wordt gegeven aan de bedreiging, ben ik gerechtigd tot het plegen van geweld, ook tot het vermoorden van degenen die hier verantwoordelijk voor zijn. Dit geldt met name ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Het geldt ook voor de betrokken agenten. Als hier nog een keer agenten komen, dan zal ik gebruik maken van dit recht.”
‘ben ik gerechtigd tot het plegen van geweld, ook tot het vermoorden van degenen die hier verantwoordelijk voor zijn’, op zichzelf en objectief bezien dreigend van aard zijn en geschikt zijn om in de gegeven omstandigheden bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vorenbedoelde redelijke vrees te doen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Het gebruik van het woord ‘vermoorden’ behoeft tevens, anders dan de verdachte stelt, geen context voor de geadresseerde om zich daardoor bedreigd te voelen. Een ieder persoon zou zich daardoor bedreigd voelen. Dat de bewoordingen door de verdachte zijn geuit in een context waarbij sprake is van een concept en dat er door de verdachte in dat concept wordt verzocht om commentaar te geven, doet daaraan niet af. Immers is hier niet leidend hetgeen de verdachte heeft gesteld over hoe de tekst en de context waarin de tekst is gesteld volgens hemzelf dient te worden geduid, maar, zoals de Hoge Raad in bestendige jurisprudentie heeft aangegeven, is het criterium of de bedreiging van dien aard is dat in redelijkheid de vrees bij de bedreigde kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen.
en
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;