ECLI:NL:GHSHE:2025:3309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
20-002764-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake strafmaat en beslag in drugshandelzaak met gezinssituatie van verdachte

Op 20 november 2025 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor meerdere feiten gerelateerd aan de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de georganiseerde drugshandel en had daarbij rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor zijn dochter. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de ernst van de feiten en de gezinssituatie van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft besloten om de opgelegde straf te verlagen naar een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte niet opnieuw naar de gevangenis hoeft. Daarnaast zijn er taakstraffen en een geldboete opgelegd. Het hof heeft ook de beslissingen van de rechtbank omtrent het beslag bevestigd, maar heeft de gronden voor de verbeurdverklaring van geldbedragen aangepast. De uitspraak benadrukt de balans tussen de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met als doel een stabiele basis voor zijn kinderen te behouden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002764-23
Uitspraak : 20 november 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-285696-20 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van:
Feit 1: Een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 2: Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de rechtbank beslist omtrent het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de strafmaat en het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering maar met inbegrip van de beslissingen omtrent het beslag; wel verbetert en vult het hof aan de gronden met betrekking tot het beslag.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft omtrent de op te leggen sanctie het navolgende overwogen:
“Aard en ernst van de feiten
Met de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte deel uit gemaakt van de georganiseerde en ondermijnende drugshandel, die niet zelden gepaard gaat met geweld. Zo werd cocaïne vanuit Zuid Amerikaanse landen via zeeschepen ingevoerd door deze daarin te verstoppen waarna de cocaïne veelal door geronseld havenpersoneel uit de schepen werd gehaald.
Nadat de cocaïne was ingevoerd, hield verdachte zich vervolgens bezig met het voorbereiden van de bewerking en verkoop daarvan. Hij was actief betrokken bij de voorbereiding ván de handel in, de productie en bewerking van (met)amfetamine en de daarvoor benodigde grondstoffen en benodigdheden. Verdachte was in de drugswereld dan ook van vele markten thuis. Door zo te handelen heeft verdachte gedurende een ruime periode een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel. Hierbij werd getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door het gebruik van katvangers, door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken, versluierd en verhullend taalgebruik in de onderlinge communicatie en door gebruik van PGP-toestellen.
De harddrugshandel op zich brengt zware criminaliteit met zich mee waarbij geweld niet wordt geschuwd en waarvoor de in dit onderzoek aangetroffen wapens naar het oordeel van de rechtbank ook een aanwijzing zijn. Daarnaast wordt corruptie in de hand gewerkt wat het vertrouwen in de rechtstaat schendt. Daarbij komt dat handel in cocaïne een gevaar voor de volksgezondheid vormt en daardoor op zijn beurt ook vermogenscriminaliteit en overlast teweegbrengt. Verder brengt de handel in dergelijke verdovende middelen mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij als first offender kan worden aangemerkt.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft nu een vaste baan die hij wil voortzetten. Daarnaast heeft verdachte de zorg voor zijn dochter die na zijn scheiding van de moeder van zijn kinderen bij hem verblijft. Vanwege de hechtingsproblematiek van zijn dochter in relatie tot haar moeder, vreest verdachte voor een uithuisplaatsing als hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden veroordeeld. Hoewel deze vrees invoelbaar is, geven de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Deze omstandigheden hebben verdachte er immers ook niet van weerhouden om telkens bewust te kiezen voor het snelle geld en het plegen van ernstige strafbare feiten. Wel wordt met name met de problematiek rondom de dochter van verdachte rekening gehouden bij de keuze van de strafmodaliteit in die zin dat de rechtbank een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk zal opleggen.”
Het hof neemt vorenstaande overwegingen van de rechtbank omtrent de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte over en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend overweegt het hof ten aanzien van de persoon van verdachte het navolgende.
De rechtbank heeft, zoals uit vorenstaande overweging blijkt, bij de strafoplegging onder meer betrokken de hechtingsproblematiek van de dochter van verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, met stukken onderbouwd, betoogd dat de gezinssituatie is verslechterd. Naast de hechtingsproblematiek van de dochter, die inmiddels bij de zus van verdachte verblijft, zijn er inmiddels ook problemen gerezen met betrekking tot de andere twee kinderen van verdachte en zijn ex-partner. Om een zo stabiel mogelijke basis voor de kinderen te creëren, is de oudste zoon bij verdachte en de jongste zoon bij zijn ex-partner geplaatst. Er blijft echter sprake van een wankel evenwicht voor de kinderen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten ernstig zijn. Anderzijds is het hof van oordeel dat in deze zaak de zojuist geschetste problematiek een dusdanig groot gewicht in de schaal legt dat een gevangenisstraf leidende tot een hernieuwde vrijheidsbeneming van verdachte onwenselijk is. Dit zal het bereikte wankele evenwicht met betrekking tot de kinderen namelijk kunnen doen kantelen.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het recente de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 september 2025 waaruit blijkt dat de verdachte sinds de onderhavige feiten die gepleegd zijn op 17 juni 2020 (feiten 1 en 3) dan wel in de eerste helft van 2020 (feit 2) - afgezien van enkele sepots - niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet daarop zal het hof, anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht zodat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Daarnaast zal het hof voor de feiten 1 en 2 per feit de maximale taakstraf van 240 uren opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voor feit 3 legt het hof aan verdachte op een geldboete van € 550,- subsidiair 11 dagen hechtenis overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Deze strafoplegging is geheel in lijn met hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaren in eerste aanleg met tien maanden is overschreden (pagina 10 van het vonnis). Het hof neemt die overwegingen over maar volstaat anders dan de rechtbank met de enkele constatering van die overschrijding zonder daaraan verdere consequenties in strafmatigende zin te verbinden. Dit nu verdachte in de door hem verzochte strafmodaliteit door het hof is tegemoetgekomen en het hof daarin geen ruimte en noodzaak ziet om nog tot verdere vermindering over te gaan.
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank heeft onder meer het onder verdachte inbeslaggenomen speelgoedwapen, de wapenstok en de patroonhouder onttrokken aan het verkeer en daartoe het volgende overwogen:
“Voor het speelgoedwapen, de wapenstok en de patroonhouder geldt dat deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, terwijl de voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.”
Het hof neemt deze overweging over en vult deze in die zin aan dat met het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten niet alleen wordt gedoeld op de feiten 1 en 2 maar ook op feit 3 (verboden wapenbezit).
Verbeurdverklaring
De rechtbank heeft onder meer twee geldbedragen verbeurd verklaard en daartoe overwogen:
“Gebleken is dat deze geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde onder 2 zijn verkregen.”
Het hof neemt deze overweging niet over omdat het een onjuiste grondslag voor de verbeurdverklaring van de geldbedragen bevat. In plaats daarvan stelt het hof de navolgende overweging:
“Gebleken is dat met behulp van die geldbedragen het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid (art.33a lid 1 sub c).”
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
372 (driehonderdtweeënzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 2:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 3:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Het dictum van het overige gedeelte van dat vonnis luidt:
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Nummer 1: 1 STK Wapen, speelgoed (Omschrijving: G_603066);
Nummer 2: 1 STK Wapenstok (Omschrijving: G_603068, Zwart);
Nummer 3: 1 STK Wapen, Taser (Omschrijving: G_603069);
Nummer 4: l STK Patroonhouder (Omschrijving: G_603046, Zwart);
Nummer 6: 1 STK GSM (Omschrijving: G_603036, BQ);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Nummer 5: 1 STK Gereedschap (Omschrijving: G_603089, Super Herbal press);
Nummer 8: 950 EUR, (Omschrijving: G_603038J;
Nummer 9: 1600 EUR, (Omschrijving: G_603039);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

Nummer 7: 1 STK GSM (Omschrijving: G_603034, zwart, merk: Apple).

Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. A.C. van Campen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 20 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.