ECLI:NL:GHSHE:2025:3366

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
20-000706-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging en zelf afgedaan van hoger beroep in strafzaak met betrekking tot illegale tewerkstelling en verblijf van Oekraïense vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor het helpen van een Oekraïense vreemdeling, [betrokkene 9], bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft het hoger beroep van zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 subsidiair, en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld door de Oekraïense vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder dat deze rechtmatig in Nederland verbleef. De verdachte had de verantwoordelijkheid om te controleren of de werknemers over de juiste papieren beschikten, maar heeft dit nagelaten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar het subsidiair tenlastegelegde feit is bewezen verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het faciliteren van illegale tewerkstelling en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000706-24
Uitspraak : 5 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 29 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 82-313878-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 (primair en subsidiair) en 4 primair tenlastegelegde, en bewezenverklaard – enkel ten aanzien van de betrokkene [betrokkene 9] – het onder 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank heeft het onder 3 bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en de verdachte ter zake ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is’ en de verdachte ter zake veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek en met een proeftijd van 2 jaren.
Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg .
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
  • het – zo begrijpt het hof – door de verdediging en de officier van justitie ingestelde hoger beroep telkens niet-ontvankelijk zal verklaren voor zover het telkens is gericht tegen de vrijspraken door de rechtbank (feiten 1 en 2 geheel, en feiten 3 en 4 partieel, namelijk voor zover betrekking hebbend op de betrokkene [betrokkene 1] ) nu in zoverre geen rechtens te beschermen belang meer gediend is met een behandeling van de onderhavige strafzaak;
  • het vonnis waarvan beroep voor het overige zal bevestigen met uitzondering van de beslissing van de rechtbank omtrent de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar zal verklaren en de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit dat het hof – zo begrijpt het hof – op dezelfde gronden als weergegeven bij het standpunt van de advocaat-generaal, het door de verdediging en de officier van justitie ingestelde hoger beroep telkens niet-ontvankelijk zal verklaren. Daarnaast is primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 en 4 (primair en subsidiair) tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
Zowel van de zijde van de verdachte als door de officier van justitie is bij akte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Die omvang van het appel is nadien niet beperkt door middel van een akte partiële intrekking.
Uit de appelschrifturen blijkt echter – zo is ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd – dat de bezwaren tegen het vonnis zich (van weerszijden) niet richten tegen de vrijspraken van het onder 1 en 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde en evenmin tegen de vrijspraken van de onder 3 en 4 (primair en subsidiair) tenlastegelegde gedragingen die betrekking hebben op de betrokkene [betrokkene 1] .
Het hof begrijpt aldus dat zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie daarom geen rechtens te beschermen belang (meer) hebben bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep voor zover betrekking hebbend op die vrijspraken.
Ambtshalve is het hof evenmin van oordeel dat de feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken in hoger beroep dienen te worden behandeld. Het hof zal daarom toepassing geven aan het in artikel 416, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalde, en zowel het door de verdachte als het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het tegen voormelde vrijspraken is gericht.
Nu de feiten 1 en 2 niet meer aan de orde zijn in hoger beroep, zal het hof in hoger beroep niet beslissen op de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hoger beroep ter zake van die feiten gehandhaafde vorderingen tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor het overige vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep ontvankelijk – tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Rosmalen, althans in Nederland, een persoon, te weten [betrokkene 9] , met de Oekraïense nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde persoon arbeid laten verrichten bij of via [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , en aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte gemaakt.
4. primair
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Rosmalen, althans in Nederland, een persoon, te weten [betrokkene 9] , met de Oekraïense nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, en aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte gemaakt.
4. subsidiair
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Rosmalen, althans in Nederland, een persoon, te weten [betrokkene 9] , met de Oekraïense nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft – met de advocaat-generaal en de verdediging – uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij op 8 maart 2023 te Rosmalen, een persoon, te weten [betrokkene 9] , met de Oekraïense nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde persoon arbeid laten verrichten bij of via [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] .
4. subsidiair
hij op 8 maart 2023 te Rosmalen, een persoon, te weten [betrokkene 9] , met de Oekraïense nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen laten verrichten, terwijl verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 november 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik [verdachte] wordt genoemd. Ik heb de offerte voor [adres 2] gemaakt met [medeverdachte] .
2.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d. 15 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik noem mezelf [verdachte] sinds 2008 of 2009. Het klopt dat ik op 8 maart 2023 in de woning in [adres 2] , toen de in te tenlastelegging genoemde [betrokkene 9] daar aan het werk was. Toen de politie kwam, ben ik naar buiten gegaan. Het klopt dat het geld/de betalingen van de facturen van [bedrijf 1] op mijn rekening werden gestort. Er waren ook klussen die ik geregeld had.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2023 (AMB-020-05, pdf document pagina 281 en 282), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb op 8 maart 2023 tussen 12.00 uur en 13.30 uur, heimelijk geobserveerd op het adres [adres 2] en daarbij heb ik de volgende waarnemingen gedaan:
Ik stond op [adres 3] en had zicht op de voorzijde van de woning [adres 2] en de garage.
Om 13.11 uur zag ik 3 mannen via de garage de woning [adres 2] uitkomen (DOC-006-19) lopen. De eerste man was NN1.
De tweede man herkende ik aan zijn uiterlijk en stem als de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1982 te [geboorteplaats 1] . Ik zag dat [verdachte] een lichtkleurige muts, groene capuchon, witte jas, blauwe spijkerbroek en witte sneakers droeg (DOC-006-20).
NN3 was een witte man en droeg een donkere pet, zwarte jas en grijze werkbroek met witte vlekken. Op de achterzijde van de jas van NN3 stond het opschrift “ [bedrijf 2] ”.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2023 (AMB-021-01, pdf document pagina 283 t/m 290 ), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Pagina 283Het AMF heeft aangegeven dat zij op 8 maart 2023 omstreeks 14.00 uur, een controle zouden uitvoeren op het adres [adres 2] .
Pagina 284In dit proces verbaal worden de feiten en omstandigheden behandeld die tijdens de controle van AMF zijn bevonden.
Gegevens I-net: werkplekcontrole [adres 2]
In de bevindingen van NLA-AMF zag ik:
- Dat op 8 maart 2023, omstreeks 14.15 uur, de AMF een werkplekcontrole ten behoeve van de Wet arbeid vreemdelingen op [adres 2] uitvoerde;
- Dat zowel aan de voor- en achterzijde van de woning inspecteurs stonden opgesteld;
- Dat er in eerste instantie door de aanwezigen in de woning niet werd gereageerd op aankloppen door de inspecteurs aan de voorzijde van de woning;
- Dat één inspecteur voelde aan de garagedeur, deze opende en een vrouw zag komen aanlopen;
- Dat een man en een vrouw naar de deur liepen, die bleken later de heer [betrokkene 2] en mevrouw [betrokkene 3] te zijn;
- Dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aangaven de eigenaar van de woning te zijn alwaar een verbouwing plaatsvond;
- Dat de inspecteurs de woning betraden en zagen dat er buiten de eigenaren van de woning nog 4 mannen aanwezig waren;
- Dat deze mannen kleding droegen waarop restanten verf zaten;
- Dat deze (werk)mannen bezig waren met het schuren van de trap en het leggen van laminaat op de eerste etage van de woning;
- Dat drie van de aanwezige (werk)mannen zich op verzoek legitimeerden en de vierde (werk)man via de garage de controle ontvluchtte.
Identificatie werknemers
De eerste werknemer identificeerde zich met een Oekraïens paspoort:
Naam: [betrokkene 9]
Geboren op: [geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2]
Bron: DOC-008-06
De vierde persoon droeg een blauwkleurige muts en liep via de garagedeur de woning uit. Door een inspecteur werd deze persoon verzocht te blijven staan, echter voldeed de persoon daar niet aan.
Pagina 285
Identificatie opdrachtgevers
De opdrachtgevers identificeerden zich met een Nederlands rijbewijs.
Naam: [betrokkene 2]
Naam: [betrokkene 3]
Verklaring Opdrachtgevers
Hierna werden alle overige betrokkenen in de woning door de inspecteurs van de NLA gehoord.
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] verklaarden:
“Wij zijn de eigenaren van de woning aan [adres 2] . Wij hebben voor de verbouwing van de woning het bedrijf van [verdachte] . [verdachte] is de persoon met blauwkleurige muts die zojuist in de woning was en inmiddels niet meer. Ik zal proberen om telefonisch contact met hem te leggen, echter ziet u dat hij zijn telefoon niet opneemt . Wij hebben een offerte van [verdachte] ontvangen en deze offerte zal ik u tonen. U mag hier een foto van maken. Het totale bedrag van de offerte is € 23.219,90 inclusief btw en wij hebben met [verdachte] afgesproken dat wij deze werkzaamheden in 4 delen betalen nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
Op dit moment hebben wij 2 facturen betaald en de derde factuur hebben wij ontvangen maar nog niet betaald. De facturen die wij hebben betaald zijn twee keer een factuur van € 6.500,- inclusief btw. De factuur die nog niet is betaald betreft een factuur van € 5.770,- Wij zijn via-via bij [verdachte] terechtgekomen. [verdachte] is samen met een andere persoon genaamd [medeverdachte] bij ons geweest om het werk op te nemen.
[verdachte] betreft onze contactpersoon en de exacte rol van [medeverdachte] is ons onbekend. [verdachte] en [medeverdachte] die sturen personeel dat hier aan het werk is en geven het personeel opdrachten. Wij hebben verder geen gegevens van [verdachte] en wij weten ook niet hoe hij heet. U mag van ons een foto van de offerte en de ontvangen facturen maken.”
Van de betreffende offerte en facturen werd door de inspecteur van de NLA een foto genomen.
Op
offerte 2023-1103is te zien dat er een prijsopgave word gegeven, voorzien van nummer 2023-1103, voor bouwwerkzaamheden voor een totaalbedrag € 23.219,90.
Op de
factuur 2023-0205is te zien
Pagina 286
dat de factuur afkomstig is van [bedrijf 1] adres [adres 4] . De contactgegevens e-mailadres [e-mailadres] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is. Het KVK nummer [KVK nummer] , btw-nummer [nummer] en bankrekeningnummer [rekeningnummer] is. Genoemd bankrekeningnummer is tenaamgesteld op [verdachte] .
Dat de factuur gericht is aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op [adres 2] . Factuur 2023-0205, factuurdatum 23-02-2023 met vervaldatum 09-03-2023. Omschrijving 1/4 renovatie/verbouwwerkzaamheden [adres 2] 1/4 Totaal bedrag € 6.500,00.
In de voettekst staat: “We verzoeken u vriendelijk bovenstaande bedrag van € 6.500,00 voor 09-03-2023 te voldoen op onze bankrekening ten name van [verdachte] onder vermelding van het factuurnummer 2023-0205. Voor vragen kunt u contact met ons opnemen”.
Pagina 287
Factuur 2023-0208betreft een factuur Renovatie/verbouwwerkzaamheden afkomstig van [bedrijf 1] met e-mailadres van [verdachte] en de bankrekening van [verdachte] . Het adres op de factuur is [adres 2] ten behoeve renovatie/verbouw werkzaamheden 2/4 voor een totaal bedrag van € 6.500,00.
In voettekst staat het verzoek bedrag van € 6.500,00 voor 15-03-2023 te voldoen op het bankrekening ten name van [verdachte] onder vermelding van het factuurnummer 2023-0208.
Pagina 288Op de
factuur 2023-0211is te zien dat deze afkomstig is van [bedrijf 1] met het e-mailadres van [verdachte] en bankrekening van [verdachte] . Omschrijving Renovatie/ verbouwwerkzaamheden [adres 2] 3/4 met een totaalbedrag € 5.770,00. Deze factuur is voor renovatie/verbouw werkzaamheden [adres 2] 3/4.Totaal bedrag € 6.500,00.
[
het hof: factuur 2023-0210]
Hierin word verzocht het bedrag van € 730,00 voor 20-03-2023 te voldoen op bankrekening ten name van [verdachte] onder vermelding van het factuurnummer 2023-0210. Aangezien er door de inspecteur een foto was genomen van de telefoon van [betrokkene 3] met daarop de betreffende factuur is mede gelet de factuurnummering aannemelijk dat [verdachte] meer diensten heeft gefactureerd.
Pagina 289De twee Oekraïense werknemers werd een aantal vragen gesteld met Google translate. Zij verklaarden:
Dat er € 300,-- werd ingehouden voor huisvesting;
Dat ze soms contant werden uitbetaald.
5.
Het proces-verbaal van het in deze zaak gehouden verhoor door de raadsheer-commissaris van de getuige [betrokkene 9] d.d. 11 maart 2025, voor zover inhoudende:
Raadsheer-commissaris: Ik probeer in uw herinnering terug te halen of u weet of u daar toen was. 2 jaar geleden was u kennelijk, want de arbeidsinspectie heeft u toen vragen gesteld, in Rosmalen in het werk.
Getuige: Maar één week heb ik daar gewerkt en toen ging ik weg. (...) Omdat er geen papieren waren om officieel te werken, en voor mij was dat belangrijk om mijn gezin naar Nederland te kunnen halen, ben ik weggegaan. (...) Ik ben na de controle daar niet verder gaan werken.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2023 (AMB-019-06, pdf document pagina’s 263 t/m 267), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Pagina 264
Op 8 maart 2023, te 15:26 uur, vond er een gesprek plaats tussen verdachte [verdachte] ,
gebruikmakend van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , met [betrokkene 3] , gebruikmakend van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] conform de Centraal informatiepunt Onderzoek telecommunicatie (CIOT) geen tenaamstelling. Telefoon word in eerste instantie opgenomen door een NN man en vervolgens doorgegeven aan [betrokkene 3] . [verdachte] en [betrokkene 3] bespreken de Arbeidsinspectie controle en de reden waarom [verdachte] vermoedelijk wegrende.
Pagina 265
Onderstaande weergave is slechts een gedeelte van het gesprek:
Sessie 2785 TA005
[betrokkene 3]: Ja geen idee, maar waarom ben jij weggerend want alles is toch in orde?
[verdachte]: Nee, want ik had ik had een hele * stottert* half uurtje te laat mijn afspraak dan heb ik gewoon * stottert* paar maanden bijna vier vijf mensen geen werk en ik dacht dat een van die jongens was nieuw. Toen dacht ik problemen.
[betrokkene 3]: Ja maar je had toch niet weg hoeven te rennen want nu zijn wij in de problemen. Wij hebben 48 uur om jouw identiteit vrij te geven omdat jij hier weg bent gevlucht.
[verdachte]: Je kan zeggen toch ik kan hem niet?
[betrokkene 3]: Ja, dat gaat toch niet [verdachte] . Je loopt hier in het huis rond en ze zien mij dingen met jou bespreken, dat gaat toch niet? We hebben nu 48 uur om jouw ID-kaart aan hun door te geven anders krijgen wij een boete.
[verdachte]: Wat is dit voor gedoe?
[betrokkene 3]: Ja geen idee maar als jij gewoon was gebleven dan was het waarschijnlijk opgelost geweest.
[verdachte]: Nee ik dacht een van die jongens was nieuw ik dacht even [naam 1] * (FON) bellen
[betrokkene 3]: Ja maar je had niet weg hoeven te rennen.
(...)
[betrokkene 3]: Nee dat klopt maar moet je ons dan met de problemen laten zitten?
[verdachte]: Nee ik wist, ik dacht dat *stottert* wij kennen hem niet we werken hier ik weet het niet.
[betrokkene 3]: Ja dat klopt, maar [verdachte] luister even. Jij bent wel verantwoordelijk voor de mannen die hier in mijn huis rondlopen. Jij bent de aannemer.
[verdachte]: Absoluut
[betrokkene 3]: Ja maar jij vlucht nu weg waardoor wij een probleem hebben.
[verdachte]: Ik heb niet gevlucht. Ik dacht dat een van die jongens heeft probleem en ik heb voor jullie..
[betrokkene 3]: [verdachte] ze hebben gezegd dat jij hier achter over de poort hebt geprobeerd te vluchten en toen ik je hier zag.
(...)
[betrokkene 3]: Nee oké en waarom moest ik zeggen dat [medeverdachte] hier de aannemer was?
[verdachte]: Omdat ik dacht dat *ntv* hij zegt dat die jongens een van die jongens was nieuw, ik wist niet dat hij in in in hij komt uit de *ntv* ik wist niet die juiste papieren had om te werken daar. Als ik dat *ntv * laat gebeuren ik ben..
[betrokkene 3]: Ja oke maar dat is wel jouw verantwoordelijkheid. Dat is wel jouw
verantwoordelijkheid omdat soort dingen te checken, niet ik.
[verdachte]: Dat absoluut.
Pagina 266
Op 10 maart 2023, te 09:45 uur, vond er een gesprek plaats tussen verdachte [verdachte]
gebruikmakend van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , met [betrokkene 4] gebruikmakend van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] conform de Centraal informatiepunt Onderzoek telecommunicatie (CIOT) tenaamgesteld op [betrokkene 4] . In het betreffende gesprek bespreken [verdachte] en [betrokkene 4] de controle door de arbeidsinspectie en regels met betrekking tot rechtmatig en legaal werken in Nederland door Oekraïners.
Sessienummer 24818 TA004
Onderstaande gesprek is een gedeeltelijke weergave van de getapte entiteit [telefoonnummer 3] die toebehoort aan [verdachte] . In deze weergave was enkel de stem van [verdachte] hoorbaar. De tegenspreker (Ciot [betrokkene 4] ) was in dit gesprek door een (onbekende) technische storing niet hoorbaar.
(...)
Die waren twee uhh..
Je mag dit nog niet niemand vertellen hè? Nee nee..
Er waren vijf jongens aan het werk en twee zijn van een Poolse vriend van mij die pak ik voor hem soms een paar mensen voor werk hè dat weet jij.
Die jongen had mij wodka gegeven weet je nog die dikke man?
Dus hij had er twee jongens tussen die waren vorige week aangekomen, die waren in Polen vanuit Oekraïne, van Polen naar hiertoe.
Maar als mensen hier komen moeten ze een stempel pakken op hun paspoort voor werken, maar die hebben ze dat niet en krijgen arbeidsinspectie. Snap je?
Dus ik ben in de.. Zij komen aan de voordeur en ze zeggen we zijn van de arbeidsinspectie dus ik pak die garagedeur en ik ben de auto ingestapt met [naam 2] .
Ik ben weggegaan en ik bel die jongen en zeg tegen hem als ze bellen zeg: ja we weten niet en we begrijpen niet en we weten niks, klaar.
Dus eh..ja belt mij die klant zegt die mensen zoeken jou.
Ik zeg ja, van mij hoef niet.... Weet je wat als ik zo'n problemen krijg hoe slecht voor mij?
Een boete van meer dan 15.000 per kop hè
Dus nu ze zijn uitzoeken hoe en wat.
Die jongens eh die klant zegt ja als je uhh... die mogen niet meer komen.
(...)
En die mensen volgens hun willen ze mijn gegevens hebben.
Die moet ik naar hun sturen en dan staan ze bij mij voor de deur met een groot probleem. Dus ik zeg laat even rusten ik ga even met de advocaat, heb ik zo gezegd om hun gerust te stellen. Ik heb gezegd ik ga met mijn advocaat overleggen en ze hebben mijn, die klant heeft mijn 06-nummer, dan moet ik met hun bellen en dan moet ik alles sturen van die mensen van *ntv* en van mij en ik zeg ik ga dat echt niet doen. Ik doe dat echt niet.
Ik had wel een enige grote grote geluk en dat is dat [naam 2] was toen hun kwamen binnen dat [naam 2] was naar de Gamma gestuurd. [naam 2] zit met een uitkering.
En dat betekent dat ik meer dan 1 ton boete krijg als dat gebeurt. Dus ik had zo, ik had nog nooit zo paniek gehad in mijn leven dus ik zeg weet je wat die man zegt: Wachten wachten.
Ik zeg: Fuck you man ik heb afspraak met jullie onzin.
Dus ik ben in de auto gestapt en ben ik gewoon weggegaan.
(...)
Een paar weken ging het gewoon perfect. Eerlijk. Een paar weken ging het gewoon echt perfect.
Ik heb gewoon heel veel nog kunnen uitbetalen, ik heb een paar rekeningen, paar dit maar *ntv* hele mooie klus . Alles is in 5 minuten naar de klote nu.
Wat moet ik doen?
Pagina 267
Moet ik mijn gegevens sturen? Moet ik doen alsof ik weg ben
(...)
En deze betaling staat dan open ze moeten die factuur betalen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2023 (AMB-022-01, pdf document pagina 291), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 30 maart 2023 kreeg ik naar aanleiding van de ingediende vordering BOB-033-02 antwoord van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna; IND). Namens de IND meldde inspecteur/medewerker toezicht [betrokkene 5] het volgende:
“De bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf 1] genoemd in de vordering komen niet voor in ons systeem Indigo. Ook de persoon [betrokkene 9] , geboren op [geboortedag 2] 1985 komt niet voor. Dit houdt in dat hij zich niet heeft gemeld bij de gemeente.
Geen BSN->geen aanvraag->geen lopende procedure->geen rechtmatig verblijf en mag derhalve ook niet werken.”
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2023 (AMB-023-01, pdf document pagina’s 292 en 293), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Pagina 292
In dit proces-verbaal geef ik inzicht in de loonaangiften en omzetbelastingaangiften van verdachte [verdachte] en de ondernemingen waar de verdachte vermoedelijk illegale werknemers tewerk heeft gesteld.
Bij de Belastingdienst heb ik een bevraging gedaan over de periode 1 februari 2021 t/m heden van de aangifte loonheffing per maand/per werknemer en de aangifte omzetbelasting van de hierna genoemde personen:
- [verdachte] , handelend onder de eenmanszaak [bedrijf 3] ;
- [betrokkene 6] , handelend onder de eenmanszaak [bedrijf 4] ;
- [betrokkene 7] , handelend onder de eenmanszaak [bedrijf 2] ;
- [betrokkene 8] , handelend onder de eenmanszaak [bedrijf 1] .
De Belastingdienst heeft op 2 mei 2023 de opgevraagde gegevens aan mij opgeleverd.

2.Verdachte [verdachte] en zijn eenmanszaak [bedrijf 3]

Ik zie in het door de Belastingdienst opgeleverde document dat verdachte [verdachte] geen loonbelasting activiteit heeft opgegeven en dat er geen omzetbelasting is opgegeven voor de eenmanszaak [bedrijf 3] .
Bron: DOC-015-01.

3.[betrokkene 6] en zijn eenmanszaak [bedrijf 4]

Pagina 293
Ik zie in het door de Belastingdienst opgeleverde document dat [betrokkene 6] geen loonbelasting activiteit heeft opgegeven en dat er geen omzetbelasting is opgegeven voor de eenmanszaak [bedrijf 4] .
Bron: DOC-015-02.

4.[betrokkene 7] en zijn eenmanszaak [bedrijf 2]

Ik zie in het door de Belastingdienst opgeleverde document dat [bedrijf 2] geen loonbelasting activiteit heeft opgegeven.
Bron: DOC-015-04, DOC-015-05 en DOC-015-06.

5.[betrokkene 8] en zijn eenmanszaak [bedrijf 1]

Ik zie in het door de Belastingdienst opgeleverde document dat [betrokkene 8] geen loonbelasting activiteit heeft opgegeven. En ik zie dat er geen aangiften omzetbelasting zijn gedaan.
Bron: DOC-015-07, DOC-015-08 en DOC-015-09.
Bewijsoverwegingen
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 en 4 (primair en subsidiair) tenlastegelegde. Daartoe is kort weergegeven aangevoerd dat:
- Niet kan worden bewezen dat [betrokkene 9] wederrechtelijk in Nederland verbleef.
o Hij beschikte namelijk over rechtmatig verblijf in Polen en hij heeft daar legaal gewerkt. Aannemelijk is dat hij daar bescherming heeft gekregen op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In een dergelijk geval hebben Oekraïners het recht om 90 dagen binnen een periode van 180 dagen naar een andere lidstaat van de Europese Unie, bijvoorbeeld Nederland, te reizen.
o Evenmin kan worden vastgesteld dat de rechtmatigheid van het verblijf van [betrokkene 9] op grond van artikel 12, eerste lid en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd omdat hij – in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen – arbeid heeft verricht. Voor een dergelijke conclusie is namelijk vereist dat dit door de rechter wordt vastgesteld.
- Niet kan worden bewezen dat de verdachte [betrokkene 9] arbeid liet verrichten.
o De verdachte heeft dit ontkend, het bedrijf [bedrijf 2] was niet van de verdachte en niet kan worden vastgesteld dat [betrokkene 9] in loondienst dan wel in opdracht van de verdachte werkte. [betrokkene 9] werd niet betaald door de verdachte en heeft ook verklaard geen contact met de verdachte te hebben gehad.
- Gelet op het vorenstaande kan evenmin worden vastgesteld dat is gehandeld uit winstbejag en/of dat de verdachte van het plegen zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Het hof overweegt als volgt.
Het juridisch kader met betrekking tot de (on)rechtmatigheid van het verblijf in Nederland door Oekraïners.
Op 4 maart 2022 is Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen geactiveerd op grond waarvan ontheemden uit Oekraïne opvang en voorzieningen krijgen in Nederland en andere EU-landen. Vreemdelingen, afkomstig uit Oekraïne, kunnen zich sindsdien ingevolge de richtlijn melden bij de gemeente om zich in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Een aanvraag voor verblijf onder de richtlijn start officieel als de vreemdeling zich inschrijft bij de gemeente. De aanmelding bij de gemeente, waarbij een verzoek wordt gedaan om de verstrekking van opvang en voorzieningen als ontheemde uit Oekraïne en op grond waarvan de vreemdeling is ingeschreven, wordt door de IND aangemerkt een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder voornoemde richtlijn. Hiermee ontstaat op dat moment rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
Was de toegang of het verblijf in Nederland van [betrokkene 9] wederrechtelijk?
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de persoon [betrokkene 9] (hierna: [betrokkene 9] ), geboren op [geboortedag 2] 1985, niet voorkomt in de systemen van de IND. Dit betekent dat [betrokkene 9] zich niet heeft gemeld bij de gemeente in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne of anderszins vóór 8 maart 2023 in Nederland een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend. Voor zover [betrokkene 9] zich rechtmatig de toegang tot Nederland heeft verschaft en rechtmatig in Nederland verbleef gedurende de zogenaamde vrije termijn ex artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft te gelden dat deze vrije termijn in ieder geval is geëindigd doordat [betrokkene 9] voor een werkgever arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 9] ten tijde van de controle al meerdere dagen voor de verdachte arbeid heeft verricht. Het verblijf van [betrokkene 9] in Nederland was daarom op de dag van de controle wederrechtelijk.
Het vorenstaande wordt niet anders, indien zoals door de verdediging gesteld, [betrokkene 9] op grond van voormelde richtlijn tijdelijke bescherming in Polen genoot en daarom rechtmatig gedurende een vrije termijn van 90 dagen visumvrij in Nederland mocht verblijven. [betrokkene 9] heeft immers tijdens zijn verblijf in Nederland arbeid verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen, waarmee zijn eventuele rechtmatig verblijf ex artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vreemdeling die een beroep toekomt op tijdelijke bescherming als hiervoor bedoeld, enkel in de lidstaat die overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG en de toepasselijke nationale wetgeving aan de vreemdeling die bescherming biedt, aanspraak kan maken op de uit de tijdelijke bescherming voortvloeiende rechten, waaronder het mogen verrichten van arbeid.
De stelling dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen wanneer door een (het hof begrijpt: bestuurs-)rechter is vastgesteld dat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd, vindt geen steun in het recht. Ook in zoverre wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Is verdachte [betrokkene 9] behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of heeft hij die [betrokkene 9] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft?
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
De verdachte:
  • was op 8 maart 2023 met [betrokkene 9] aanwezig in de woning van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] aan [adres 2] terwijl daar verbouwingswerkzaamheden werden verricht;
  • heeft eerder samen met [medeverdachte] een offerte voor de verbouwingswerkzaamheden opgemaakt;
  • heeft uiteindelijk de offerte voor de werkzaamheden op voornoemd adres gestuurd naar [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ;
  • heeft met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] de wijze (namelijk de te betalen delen) en het moment van betalen (namelijk na afronding van de desbetreffende werkzaamheden) afgesproken;
  • trad op als contactpersoon en stuurde (mede) het personeel ter plaatse aan;
  • heeft niet alleen volmondig richting [betrokkene 3] bevestigd dat hij de aannemer was, maar ook bevestigd dat hij verantwoordelijk is voor de mannen die werkzaamheden verrichtten aan [adres 2] ;
  • heeft – nadat [betrokkene 3] hem hiermee confronteerde – beaamd dat het zijn verantwoordelijkheid is om te checken of de personen ter plaatse over de juiste papieren beschikken;
  • in een telefoongesprek op 10 maart 2023 met [betrokkene 4] (naar het hof begrijpt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting: de partner van verdachte) heeft gezegd dat er vijf jongens aan het werk waren (het hof begrijpt: op 8 maart 2023) en dat twee daarvan van een Poolse vriend zijn die de verdachte soms ‘pakt voor werk’. Waarna de verdachte in datzelfde gesprek zegt: “Weet je wat als ik zo'n problemen krijg hoe slecht voor mij? Een boete van meer dan 15.000 per kop hè”;
Voorts waren de facturen die in verband met de werkzaamheden aan [adres 2] werden verstuurd, voorzien van het e-mailadres van de verdachte, het telefoonnummer van de verdachte en het bankrekeningnummer van de verdachte. Daarbij werd bovendien verzocht het gefactureerde bedrag over te maken naar de bankrekening van de verdachte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte diverse personen, waaronder [betrokkene 9] , heeft tewerkgesteld voor een verbouwing waarbij de verdachte – in ieder geval feitelijk – optrad als aannemer en op locatie bovendien een leidinggevende rol had in de zin dat hij het personeel ter plaatse aanstuurde.
Ten aanzien van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’ in Nederland heeft te gelden dat ook behulpzaamheid, die is gericht op voortzetting van het verblijf in Nederland, valt onder artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Doordat de verdachte [betrokkene 9] liet werken, heeft verdachte deze persoon gelegenheid en middelen verschaft om in Nederland te kunnen verblijven.
Winstbejag (feit 3)
Het gaat bij winstoogmerk om een gerichtheid op verrijking. Onder ‘winst’ dient te worden verstaan: ‘iedere stoffelijke verrijking die zou kunnen intreden ten gevolge van het begaan van het verboden feit, daargelaten of deze verrijking om te zetten is in bepaalde valuta of economische eenheden’.
Vaststaat dat facturen voor de bouwwerkzaamheden op naam van de verdachten waren gesteld en dienden te worden overgemaakt naar zijn bankrekening terwijl ter zake van [betrokkene 9] geen loonbelasting is betaald door de verdachte en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Ook stond [betrokkene 9] niet op de loonlijst van de verdachte of voornoemde bedrijven, waardoor de verdachte de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten heeft uitgespaard. Daarmee kan worden vastgesteld dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Wist de verdachte dat het verblijf wederrechtelijk was of had hij ernstige redenen dit te vermoeden?
Het is een feit van algemene bekendheid dat personen van buiten de Europese Unie niet zomaar in Nederland mogen werken. Op de verdachte, zijnde degene die de werkzaamheden heeft laten verrichten, rustte een onderzoeksplicht. Dat de verdachte zich daarvan bewust was, vindt bevestiging in het gesprek met [betrokkene 3] waarin de verdachte erkent dat hij verantwoordelijk was om te checken of de ‘juiste papieren’ er waren om te werken.
Verdachte had, vóórdat hij [betrokkene 9] liet werken, eenvoudig kunnen en moeten onderzoeken of [betrokkene 9] rechtmatig in Nederland verbleef en gerechtigd was om hier arbeid te verrichten. Van dat onderzoek is niets gebleken. Het hof concludeert dat de verdachte door [betrokkene 9] onder de voornoemde omstandigheden desondanks werkzaamheden te laten verrichten minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 9] wederrechtelijk was.
Vrijspraak van beroep en/of gewoonte
Het hof zal – overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging – de verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde bestanddeel ‘beroep en/of gewoonte’, nu niet is gebleken dat de verdachte zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 en 4 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
de eendaadse samenloop van:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is
en
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof zal volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte
first offenderis, hij destijds zelf in een penibele situatie verkeerde omdat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken en terugkeer naar Tunesië gelet op zijn geaardheid en afvalligheid van de Islam geen reële optie was. Op dit moment beschikt de verdachte over rechtmatig verblijf in Nederland, woont hij bij zijn Nederlandse partner en werkt hij als houtbewerker, barman en artiest. Er is geen gevaar voor herhaling en verdachte zal geen gevaar voor de openbare orde vormen zoals bedoeld in de hierop van toepassing zijnde beleidsregels van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het – kort gezegd – in eendaadse samenloop begaan van het uit winstbejag een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was (
feit 3) en het tewerkstellen van een illegale vreemdeling (
feit 4 subsidiair).
Dergelijke feiten zijn strafbaar gesteld omdat daarmee het overheidsbeleid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan wordt gefrustreerd en bovendien concurrentievervalsing plaatsvindt. Daarnaast leveren dergelijke feiten een acute gevaarzetting op voor de publieke kas. De gesmokkelden en tewerkgestelden draaien immers niet mee in het stelsel van sociale verzekeringen en genieten niet de sociale rechten die een persoon (al dan niet werknemer) met rechtmatig verblijf heeft. Daar komt voor wat betreft illegaal tewerkgestelden bij dat zij zich in beginsel inherent in een onwenselijk afhankelijke positie bevinden ten opzichte van hun werkgever.
Dat laatste gold overigens in mindere mate voor [betrokkene 9] . Hij had zich – als Oekraïner – immers kunnen melden bij een gemeente om aanspraak te maken op de bescherming die door de Richtlijn Tijdelijke Bescherming werd geboden, in welk geval hij niet alleen rechtmatig in Nederland zou hebben kunnen verblijven maar ook (mits in loondienst) rechtmatig zou hebben mogen werken zonder een tewerkstellingsvergunning. Het hof betrekt dit in (sterk) strafmatigende zin bij het bepalen van de op te leggen straf. Niettemin rekent het hof de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent aan de hand van een getoonde verblijfskaart gebleken dat hij inmiddels, naar het hof begrijpt, beschikt over een geldige verblijfstitel in Nederland. Voorts is gelet op een overgelegde arbeidsovereenkomst gebleken dat de verdachte werk heeft. Bovendien zou hij geen financiële zorgen hebben.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart het door de verdachte en de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de rechtbank ter zake van het onder 1, 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde en tevens voor zover dit is gericht tegen het onder 3 en 4 (primair en subsidiair) tenlastegelegde en betrekking heeft op de onder 3 en 4 genoemde [betrokkene 1] ;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 en 4 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 5 december 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met proces-verbaalnummer 6640-2021-0125, onderzoek ‘Alpharetta’, gesloten d.d. 13 juni 2023 door verbalisant [verbalisant 3] , algemeen opsporingsambtenaar bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.