ECLI:NL:GHSHE:2025:3389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.355.296_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging voorlopige begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2021. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2025 aangevochten, waarin de vader gerechtigd werd verklaard tot begeleide omgang met de minderjarige in een omgangshuis. De moeder stelt dat de omgang schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind en dat de vader ongeschikt is tot omgang vanwege zijn verleden van geweld en verslaving. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat hij recht heeft op omgang. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseert om een raadsonderzoek te doen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht de vader gerechtigd heeft verklaard tot begeleide omgang, omdat de bezwaren van de moeder onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 november 2025
Zaaknummer: 200.355.296/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/404886 / FA RK 24-2117
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Czarnota,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Gorissen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging],
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021 (hierna: [minderjarige]).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 mei 2025, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de eindbeslissing waarin is bepaald dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] in het omgangshuis [omgangshuis], waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en [omgangshuis] en opnieuw rechtdoende het verzoek tot omgang alsnog af te wijzen en de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 juli 2025, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de eindbeslissing dat de man gerechtigd is tot omgang met [minderjarige], waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en [omgangshuis] en waarbij de rechtbank partijen heeft bevolen gevolg te geven aan de oproep van [omgangshuis] om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde omgangsregeling en hen heeft bevolen mee te werken aan de uitvoering van die regeling.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Czarnota;
  • de vader, bijgestaan door mr. Gorissen en tolk Z. Skoric-Petrovic (tolknummer 918);
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • producties 1a, 1b, 1c, 1d, 1f behorende bij het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen op 10 juni 2025;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 februari 2025 (productie 1e);
  • V6-formulier van de advocaat van de moeder ingediend op 15 oktober 2025 met als bijlage producties 2 en 3;
  • V6-formulier van de advocaat van de vader ingediend op 17 oktober 2025 met als bijlage productie 2.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. Tijdens de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De samenwoning van partijen is in 2021 geëindigd.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het omgangshuis [omgangshuis], waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en [omgangshuis];
- partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van [omgangshuis] om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde begeleide omgang en hen bevolen mee te werken aan de uitvoering van die regeling;
- iedere verdere beslissing over de omgangsregeling aangehouden tot pro forma 20 februari 2026 met het verzoek aan [omgangshuis] om vóór 6 februari 2026 een rapport over het verloop van de begeleide omgang over te leggen en aan de advocaten van partijen om vóór 18 februari 2026 de rechtbank schriftelijk te berichten of een en zo ja, welke, omgangsregeling kan worden vastgelegd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het omgangshuis [omgangshuis].
De omgang zal ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] en is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige]. Er is sprake geweest van intieme terreur en dwingende controle door de vader tijdens en na beëindiging van de relatie. Dit werd deels veroorzaakt door het overmatige gebruik van drank en drugs door de vader, maar ook door zijn psychische gesteldheid waarvoor hij geen hulp zocht. Dit uitte zich in onberekenbaar gedrag, pesterijen zoals uitputting van de moeder, driftbuien, fysiek geweld, schelden, liegen enzovoorts. Na het verbreken van de relatie is de dwingende controle doorgegaan. Dit heeft een zodanige impact gehad op de moeder dat ze er nog dagelijks last van heeft. De therapieën die de moeder heeft gevolgd hebben haar geholpen om weer volledig zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen en om weer te kunnen werken. Door de beslissing van de rechtbank dat de vader recht heeft op begeleid contact met [minderjarige], heeft de vrouw opnieuw hulpverlening moeten inschakelen. De moeder heeft last van herbelevingen en slaapt nachten niet. Als de moeder moet meewerken aan contact tussen [minderjarige] en de vader, zal de moeder door een zeer diep dal moeten en dat is niet in het belang van [minderjarige]. [minderjarige] is volledig afhankelijk van de zorg van de moeder.
De vader is ongeschikt en kan niet in staat worden geacht tot contact met [minderjarige]. Tijdens en na de relatie heeft de vader nooit naar [minderjarige] omgekeken. Hij toont geen enkele interesse in [minderjarige] en heeft geen band met hem opgebouwd. De vader betaalt geen financiële bijdrage.
De vader heeft niet aangetoond dat hij zijn leven op orde heeft of dat hij heeft gewerkt aan zijn trauma’s en verslavingen.
De moeder heeft er alles aan gedaan wat ze moest doen om het geweld te beëindigen, hulp te zoeken en zo [minderjarige] en zichzelf te beschermen. Niet alleen qua veiligheid en gezondheid, maar ook financieel; om [minderjarige] op te laten groeien in een veilige, stabiele en liefdevolle omgeving. Het verzoek van de vader tot begeleide omgang moet worden afgewezen en de vader dient de omgang met [minderjarige] te worden ontzegd.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder laten weten dat zij achter het advies van de raad staat om een onderzoek te doen.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een ontzeggingsgrond, zodat de vader het fundamentele recht op omgang met [minderjarige] niet kan worden ontzegd. De moeder heeft zeer ernstige verwijten over de vader geuit zonder bewijs aan te dragen. De vader ontkent deze beschuldigingen. Het behoort tot de taak van de moeder om omgang tussen [minderjarige] en de vader te ondersteunen. [minderjarige] heeft recht op omgang met de vader.
De vader heeft een geregeld leven, een huis, een inkomen en een stabiele relatie. Er is geen sprake van een alcohol- of drugsverslaving. Hij kan [minderjarige] een goed en veilig thuis bieden. De vader heeft verwoede pogingen gedaan om met [minderjarige] in contact te komen. Hij kreeg daartoe de kans niet van de moeder. Tijdens de relatie heeft de vader voor [minderjarige] en de moeder gezorgd, ook financieel. De vader is nog altijd bereid om financieel bij te dragen aan de kosten voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige].
In de jurisprudentie is bepaald dat het gegeven dat de met gezag belaste ouder bezwaren heeft tegen omgang niet kwalificeert als een omstandigheid die tot ontzegging van de omgang heeft te leiden. Het zwaarwegend belang van het kind is leidend (HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5443). De Hoge Raad geeft aan dat het in sommige gevallen niet uitgesloten is dat onder bijzondere omstandigheden een contactregeling ernstig nadeel zou kunnen opleveren voor de ontwikkeling van een kind, of in strijd zou kunnen zijn met zwaarwegende belangen van het kind. Bezwaren, zonder ondersteuning door objectieve gegevens, zijn daarvoor niet voldoende. Op grond van het voorgaande is er geen enkele grond om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te ontzeggen. De begeleide omgang in een veilige omgeving zoals het omgangshuis [omgangshuis] is een geschikte manier om de band tussen de vader en [minderjarige] te herstellen zonder risico's voor [minderjarige]. Mocht de moeder ter zitting volharden in haar standpunt en niet bereid zijn medewerking te verlenen aan de omgang dan gaat de vader er vanuit dat er ambtshalve een dwangsom zal worden opgelegd om zo de moeder een prikkel tot nakoming te geven.
De vader geeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan dat hij in beginsel niet afwijzend tegenover een raadsonderzoek staat, maar vreest dat dit zal zorgen voor veel vertraging. De vader heeft al drie jaar geen contact met [minderjarige] en hoopt dat daar snel verandering in komt.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Er is vanuit de moeder weinig draagvlak voor omgang tussen [minderjarige] en de vader. Er is veel aan de hand in deze complexe zaak maar het is allemaal erg onduidelijk. De raad heeft op dit moment twijfels over het al dan niet doorzetten van het omgangstraject. De raad adviseert daarom een raadsonderzoek zodat er in kaart gebracht kan worden wat er allemaal speelt en hoe de situatie bij de beide ouders is. Dit onderzoek zou dan moeten plaatsvinden vóórdat er überhaupt een omgangstraject gestart kan worden.
De motivering van de beslissing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Kroatische nationaliteit. Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
3.8.1.
Het hof beoordeelt de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter).
3.8.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu [minderjarige] de gewone verblijfplaats in Nederland had op het moment van de procesinleiding, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
3.8.3.
Er zijn geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Inhoudelijke beoordeling
3.9.
Ten aanzien van de omgangsregeling oordeelt het hof als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staan. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Ingevolge het tweede lid kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen of, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzeggen.
Ingevolge het derde lid ontzegt de rechter het recht op omgang indien
:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.2.
De rechtbank heeft bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] en heeft daartoe een voorlopige, begeleide omgangsregeling bij [omgangshuis] bepaald. Het hof stelt vast dat er nog niet is gestart met dit begeleide omgangstraject. Volgens verklaring van partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [omgangshuis] het omgangstraject aangehouden in afwachting van de procedure in hoger beroep.
Aan het hof ligt nu voor of de rechtbank terecht een voorlopige begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft bepaald. Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
3.9.3.
Voor een goede (emotionele) ontwikkeling van [minderjarige] is het in beginsel belangrijk dat hij contactmomenten met de vader heeft.
De bezwaren van de moeder zien enerzijds op de psychische gesteldheid van de vader en zijn drank- en drugsgebruik. Alhoewel de verklaring van de werkgever over de vader de zorgen van de moeder over drank- en drugsgebruik onderbouwt en zorgelijk is, is niet duidelijk of deze zorgen nog actueel zijn en is de veiligheid van [minderjarige] in de begeleide setting bij [omgangshuis] naar het oordeel van het hof gewaarborgd.
De bezwaren van de moeder zien anderzijds op de impact van jarenlange intieme terreur op de moeder en [minderjarige]. De stellingen van de moeder over de dwingende controle door de vader zijn zorgelijk. Alhoewel het hof begrijpt dat het lastig is om de gestelde vernederingen en pesterijen aan te tonen, had van de moeder wel verwacht mogen worden dat zij haar stellingen voor zover daar wél stukken beschikbaar van zouden moeten zijn, had onderbouwd.
De moeder verwijst voor het door haar gestelde patroon van controle en dwang naar de procedure in eerste aanleg. In het verweerschrift aan de rechtbank stelt de moeder dat zij op advies van de huisarts en de praktijkondersteuner alleen begeleide omgang wilde. Een verklaring of bijvoorbeeld een uitdraai van het contactjournaal van de huisarts (zodat in ieder geval blijkt op welke momenten er contact is geweest) ontbreken echter. De moeder spreekt verder over een tirade aan berichtjes en telefoontjes, maar laat hiervan geen telefoongegevens zien, behoudens enkele screenshots van gesprekken waarin de moeder aan de vader vraagt te stoppen met stalken en bellen. Van de schadelijke berichten die de vader op social media zou plaatsten laat de moeder niets zien. De moeder zegt dat de vader de waarheid verdraait over hulpverlening die hij heeft en haar in dat kader foto’s stuurde van een wachtruimte voor een afspraak bij een psycholoog. Dit bleek een eenmalige afspraak over een kleurenanalyse te zijn volgens de vrouw. Ook hiervan is niks overgelegd. De moeder noemt dat zij al jaren in contact is met instanties als Slachtofferhulp, Centrum seksueel Geweld en Slachtoffer interventie, maar stukken ontbreken.
De moeder heeft haar stellingen gelet op het voorgaande niet althans onvoldoende met verifieerbare stukken onderbouwd. Daarmee is niet gezegd dat hetgeen de moeder zegt niet waar kan zijn, maar het is in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden en kan in deze situatie niet leiden tot ontzegging van de omgang.
Ook de stelling van de moeder dat zij onvoldoende draagkracht heeft om haar medewerking te kunnen verlenen aan de omgangsregeling, is door haar niet nader met stukken onderbouwd waardoor het hof geen duidelijk beeld heeft gekregen over de geestelijke toestand van de moeder en haar eventuele hulpverlening. De moeder stelt dat zij eerder een therapie-traject heeft doorlopen en dat zij zich na ontvangst van de beschikking van de rechtbank opnieuw heeft aangemeld voor hulp. Zij heeft echter noch van de eerdere therapie, noch van de huidige hulpvraag iets laten zien. In eerste aanleg heeft de vrouw zowel in haar verweerschrift als op de mondelinge behandeling verklaard dat zij akkoord kan gaan met omgang begeleid door een professionele deskundige. Alles overziende is niet komen vast te staan dat het meewerken aan het begeleide omgangstraject niet van haar gevergd kan worden.
Een raadsonderzoek acht het hof op dit moment niet aangewezen, mede gelet op het feit dat dit hoger beroep gaat over de voorlopige omgang. Het hof neemt daarbij mee dat [omgangshuis] zal rapporteren over het verloop van de voorlopige omgangsregeling aan de rechtbank. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kan in een later stadium bij de rechtbank alsnog een raadsonderzoek gelast worden.
3.9.4.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de grieven van de moeder falen.
3.9.5.
Het hof merkt ten overvloede op dat de vader niet heeft verzocht om een dwangsom en de rechter niet ambtshalve een dwangsom kan verbinden aan medewerking aan een omgangsregeling (Hoge Raad van 13 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1459).
Afsluitende conclusie
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2025;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en H.J. Witkamp, bijgestaan door mr. E.G.A. Janssen als griffier, en is op 27 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.