ECLI:NL:GHSHE:2025:344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
20-002427-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. J.H. de Krijger
  • mr. J.T.F.M. van Krieken
  • mr. C.P.J. Scheele
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake beschadiging van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 9 september 2024 was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van goederen die aan een ander toebehoorden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een zwaardere straf eiste, namelijk een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, en een schadevergoeding van € 1.001,28 voor de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 30 juni 2024 te Wintelre opzettelijk en wederrechtelijk beveiligingscamera's heeft beschadigd die aan de benadeelde partij toebehoorden. De verdachte is vrijgesproken van de vernieling van een schuurdeur en een tuinslang, omdat er onvoldoende bewijs was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,- en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding voor de montage van camera's, maar heeft haar wel de mogelijkheid gegeven om deze vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002427-24

Uitspraak : 13 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 9 september 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-210394-24 tegen:

[verdachte],

geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen;
veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tevens heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte ter zake het ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd deze toe te wijzen tot een bedrag van
€ 1.001,28 en ter zake een schadevergoedingsmaatregel op te leggen met vergoeding van wettelijke rente.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring, de strafmaat en de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 30 juni 2024 te Wintelre, gemeente Eersel opzettelijk en wederrechtelijk (beveiligings)camera's en/of een schuurdeur en/of een tuinslang/haspel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van – kort gezegd – de vernieling van de ten laste gelegde schuurdeur en tuinslang/haspel. Het hof overweegt daartoe dat naast de aangifte onvoldoende overig bewijs voorhanden is om te oordelen dat het verdachte is geweest die de betreffende vernielingen heeft aangebracht op de ten laste gelegde datum.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 30 juni 2024 te Wintelre, gemeente Eersel opzettelijk en wederrechtelijk (beveiligings)camera's die ten dele aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van – kort gezegd – het vernielen van de beveiligingscamera’s dient te worden vrijgesproken. Allereerst omdat deze camera’s enkel verdachte in eigendom toebehoorden. In de tweede plaats omdat de verf waarmee verdachte de camera’s heeft bespoten zogenaamde markeringsspray was die makkelijk te verwijderen was en daarmee feitelijk ongeschikt was de camera’s – kort gezegd – te vernielen.
Het hof stelt ten aanzien van het eerste door de verdediging opgeworpen punt voorop dat het ten laste gelegde bestanddeel “toebehoren” niet geheel samenvalt met de civielrechtelijke eigendom. Nu de beelden van de beveiligingscamera’s via een mobiele app behorende bij die beveiligingscamera’s voor zowel verdachte als aangever beschikbaar waren, behoorden deze camera’s naar het oordeel van het hof de aangever ook ten dele toe. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van het tweede door de verdediging naar voren gebrachte standpunt stelt het hof voorop dat van beschadiging van een goed sprake is wanneer het goed op enigerlei wijze wordt aangetast. Nu verdachte de beveiligingscamera’s met verf heeft bespoten, zijn die camera’s naar het oordeel van het hof aangetast. Dat de verf makkelijk te verwijderen was, zoals de verdediging heeft gesteld, doet aan dit oordeel niet af.
Samenvattend verwerpt het hof het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en is het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan waarvan de advocaat-generaal bij het bepalen van de vordering is uitgegaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat het om een gering feit gaat volstaat het hof met oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 300,-.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit de materiële schadeposten ter zake montage van camera’s van in totaal € 726,- en – kort gezegd – het herstellen van een muur ten bedrage van € 1.778,10.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Montage en materieel camera’s
Het hof is ten aanzien van het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op de montage van de camera’s van oordeel dat de omvang van de schade en het verband tussen het gevorderde bedrag en het bewezenverklaarde feit niet zondermeer duidelijk is en dat daarvoor vereist onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal ten aanzien van dit deel van de vordering bepalen dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Herstellen muur
Voor zover de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op het herstel van de muur, wordt de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk verklaard gelet op de vrijspraak ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt ten aanzien van een bedrag van € 726,- dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J.H. de Krijger, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 13 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.