ECLI:NL:GHSHE:2025:3485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
20-000635-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake verkrachting met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de verdachte was veroordeeld voor verkrachting. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar de advocaat-generaal in hoger beroep eiste een straf van 48 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en pleitte voor integrale vrijspraak, met als argumenten dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar was en dat er alternatieve scenario's waren die de betrokkenheid van de verdachte in twijfel trokken. Het hof heeft de zaak onderzocht, waarbij het de verklaringen van het slachtoffer en getuigen heeft gewogen, evenals het DNA-bewijs dat aan de verdachte kon worden gekoppeld. Het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting. Het hof heeft de straf verlaagd tot 40 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de gevolgen daarvan. Het hof heeft de op te leggen straf gemotiveerd door te verwijzen naar de aard van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000635-24
Uitspraak : 3 december 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-259367-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Sittard.
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘verkrachting’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Verder is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] integraal toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair alleen vrijspraak van de primair tenlastegelegde verkrachting. Verder heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de benadeelde partij heeft de raadsman primair niet-ontvankelijkheid bepleit, subsidiair heeft de raadsman verzocht om matiging.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Aanvulling van de bewijsvoering
Met betrekking tot de bewijsvoering vult het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met:
-
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 31 oktober 2022 (pg. 89-100), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
O: Verbalisant laat de verdachte foto nummer 5, 6, 8 en 9 zien van de fotomap. Dat is een fotomap van [adres] .
V: Foto 5, de trap naar boven, herken je die?
A: Ja.
V: Foto 6, interieur van het appartement, herken je die?
A: Ja.
V: Foto 8, interieur van het appartement, herken je die?
A: Ja, ik herken dat.
V: Foto 9, interieur van het appartement, herken je die?
A: Ik herken dat.
V: Begrijp ik het dan goed dat je het interieur van dit appartement herkent en dat dit het appartement is waar je van zaterdag 8 op zondag 9 oktober jl. hebt geslapen, klopt dat?
A: Ja, ik herken het interieur als het appartement waar ik gewerkt heb en die nacht geslapen heb.
Verbetering van de bewijsoverweging
De bewijsoverwegingen van de rechtbank zullen – mede in verband met het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep – worden vervangen door de navolgende bewijsoverwegingen.
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is en zodoende niet gebruikt kan worden voor het bewijs.
Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat aangeefster aanzienlijk onder invloed van alcohol was, wat kan leiden tot een versterking van negatieve gevoelens en/of een alcoholpsychose. Aangeefster heeft aan de getuige [getuige 1] meermaals iemand anders dan de verdachte aangewezen als verkrachter, terwijl vaststaat dat deze persoon in ieder geval haar niet verkracht heeft. Daarnaast bevatten de verklaringen van aangeefster over de duur van de verkrachting inconsistenties, dan wel feitelijke onjuistheden op basis van de camerabeelden.
Verder heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet overeenkomt met de verklaring van de bekende van de verdachte die ook in de woning verbleef die nacht. De getuige [getuige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris immers verklaard aangeefster niet binnen in de woning te hebben gezien, terwijl aangeefster heeft verklaard [getuige 2] wel gezien te hebben in de woning.
III.
Oordeel hof
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. onder veel meer: HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459).
Het komt dus aan op de vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is. Voor die beoordeling zijn geen algemene regels te geven. In ieder geval is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen en evenmin dat het rechtstreeks de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit bevestigt (vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). Anders gezegd: daderschap van de verdachte kan nog steeds worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige, mits de door die ene getuige gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en steun vinden in ander bewijsmateriaal. Tussen de verklaring van de ene getuige en het steunbewijs mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. Het hof vertaalt dit naar het vereiste dat het steunbewijs zal dienen te zien op feiten en omstandigheden die ook niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het voorgaande betekent dat enerzijds het oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat haar verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt, twee afzonderlijke beslissingen zijn. Het feit dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan dus ook niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is.
Deze aan te leggen toets brengt het hof tot de volgende beoordeling.
Steunbewijs
Zoals uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, vindt de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun in de inhoud van ander bewijsmateriaal. De situatie als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv doet zich in deze zaak dus niet voor.
Het hof wijst op het volgende steunbewijs:
i.
De verklaring van getuige [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij over straat liep en een man en vrouw zag. Zij zag deze personen uit een woning komen en de vrouw was aan het huilen. De getuige verklaart dat de vrouw – die later aangeefster bleek te zijn – in shock leek. De getuige zag dat de vrouw op een gegeven moment haar richting op kwam. De vrouw vroeg aan de getuige om haar niet alleen te laten met hem (
het hof begrijpt: de man en de latere verdachte). Aangeefster vertelde aan de getuige dat zij door deze man de hele nacht door was verkracht. De getuige heeft verklaard dat de vrouw helemaal in een stress situatie zat en dat ze zag dat de vrouw in shock was. De getuige heeft ook verklaard dat de vrouw trilde en dat ze steeds herhaalde ‘hij komt terug’ en ‘hij komt me pakken’.
Het hof stelt – gelet op de voorgaande alinea – vast dat de getuige heeft waargenomen dat het slachtoffer in een hevige emotionele gemoedstoestand verkeerde en dat het slachtoffer aan de getuige heeft verteld dat ze is verkracht. De waarneming van de getuige heeft plaatsgevonden korte tijd nadat de verkrachting zou hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dat de verklaring van een getuige, die niet ter plaatse aanwezig is geweest terwijl het strafbare feit werd gepleegd, onder omstandigheden wel als steunbewijs kan worden meegenomen indien de getuigenverklaring niet alleen een middellijke herhaling inhoudt van de lezing van het slachtoffer, maar ook een waarneming van de getuige zelf ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer.
In dit geval heeft de getuige niet alleen van het slachtoffer gehoord dat zij verkracht is, maar heeft zij ook een hevige emotionele gemoedstoestand waargenomen bij aangeefster. De getuigenverklaring van [getuige 1] biedt steun aan de verklaring van aangeefster, zeker nu de waarneming van de getuige ten aanzien van de gemoedstoestand korte tijd na de vermeende verkrachting is geweest.
Het hof hecht er met het oog op de strekking en doelstelling van art. 342, tweede lid, Sv aan op te merken dat dergelijke steunbewijs-getuigen – dat wil zeggen getuigen die weinig meer dan een emotionele toestand bij het vermeende slachtoffer hebben waargenomen kort na het vermeende strafbare feit – niet zonder meer op zichzelf als voldoende steunbewijs kunnen worden aangemerkt en in principe alleen kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een bewezenverklaring als er ook nog ander steunbewijs voorhanden is.
DNA
De verklaring van aangeefster vindt voorts steun in de resultaten van het uitgevoerde DNA-onderzoek. Bij aangeefster is onder meer diep vaginaal een DNA-spoor aangetroffen. Het van dit spoor afkomstige Y-chromosomale DNA is vergeleken met dat van de verdachte. Uit de bevindingen van de DNA-deskundige drs. [deskundige] komt naar voren dat het 850.000 keer waarschijnlijker is dat het Y-chromosomaal DNA-profiel aan de verdachte – dan wel een in de mannelijke lijn aan hem verwante man – toebehoort, dan dat het aan een willekeurig gekozen – niet een in de mannelijke lijn aan hem verwante – man toebehoort. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitgesloten dat het een mogelijke broer van hem betreft, nu hij geen broers heeft. Deze uitkomst van het DNA-onderzoek ondersteunt de verklaring van aangeefster ten aanzien van de geslachtsgemeenschap.
Door de verdediging is een alternatief scenario aangevoerd ten aanzien van hoe het (vermoedelijk van de verdachte afkomstige) Y-chromosomale DNA bij aangeefster terecht kan zijn gekomen. Dit alternatieve scenario wordt later door het hof gemotiveerd terzijde geschoven.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is en zodoende niet gebruikt dient te worden voor het bewijs.
Het hof constateert dat aangeefster tegenover getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verkrachting de hele nacht heeft geduurd, terwijl ze later bij de politie in eerste instantie aangeeft dat het ongeveer 10 minuten heeft geduurd. De camerabeelden laten zien dat ze ongeveer anderhalf uur binnen in het pand is geweest waar de verkrachting zou hebben plaatsgevonden. Nadat aangeefster met deze beelden is geconfronteerd, stelt zij dat het dan langer moet hebben geduurd, maar dat ze het niet weet. Dat aangeefster vlak na het
voorval – terwijl ze volgens de getuige in shock is – verklaart dat het de hele nacht heeft geduurd, maakt niet dat haar verklaring daarom in het geheel onbetrouwbaar is. Haar verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen. Het hof acht het ook voorstelbaar dat aangeefster niet onmiddellijk tegen een voor haar onbekend persoon op straat – terwijl de verdachte nog in de buurt is – haar hele verhaal wil doen. Ze heeft kort na het incident gedetailleerd haar verhaal gedaan bij de politie.
Aangeefster heeft toen zij met getuige [getuige 1] over straat liep meermaals iemand foutief heeft aangewezen als haar verkrachter. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster op dat moment in een hevige emotionele toestand was en dat ze continu bang was dat haar verkrachter er aan zou komen. Het hof overweegt dat het foutief aanwijzen van mensen op straat als haar verkrachter – terwijl zij in een dergelijke emotionele staat verkeerde – niet af doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster voor zover die inhouden dat er tegen haar zin seksuele gemeenschap met haar heeft plaatsgevonden door de verdachte. Juist op dat punt immers is er namelijk ook nog het DNA-bewijs dat op betrokkenheid van de verdachte wijst.
De verdachte heeft verklaard dat hij juist degene was die ongewenste intieme handelingen van aangeefster heeft moeten ondergaan buiten in de portiek. Zij probeerde hem te verleiden en hij was eigenlijk niet gediend van haar, aldus de verdachte. Verbalisanten hebben de camerabeelden beschreven en daaruit volgt dat op straat de verdachte op enig moment een arm om aangeefster slaat. De verbalisanten registreren dan dat zij een wegtrekkende beweging maakt. De beschrijving van de camerabeelden sluit beter aan bij de lezing van aangeefster dan bij de verklaring van de verdachte zodat het voor het hof niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich ongewild met aangeefster geconfronteerd zag.
Verder heeft aangeefster verklaard hoe het appartement eruit zag van binnen. Zij heeft verklaard dat ze meerdere trappen op moest en dat ze het gevoel had dat het appartement zich op de bovenste verdieping bevond. Zij heeft verklaard dat het appartement een bouwval was en zij heeft een tekening gemaakt, die goed overeenkomt met de foto’s van het appartement zoals die zich in het dossier bevinden. Zo heeft aangeefster een tafel en een bank getekend en heeft ze beschreven dat op de tafel sauzen stonden. Op de foto’s in het dossier zijn inderdaad een tafel en een bank te zien in de opstelling zoals door de aangeefster getekend is. Verder heeft aangeefster verklaard dat ze sauzen heeft gezien en dat het eruit zag alsof er zelf eten is bereid in deze bouwval in plaats van dat er eten is afgehaald. Deze omschrijving is in overeenstemming met de foto’s in het procesdossier.
De verdachte heeft dienaangaande verklaard dat dit mogelijk is omdat hij in de portiek beneden en nog buiten het appartement foto’s heeft laten zien aan aangeefster, om aan te tonen dat het niet mogelijk was dat ze mee naar boven zou gaan. Het hof acht het onaannemelijk dat aangeefster op basis van het zien van enkele foto’s – terwijl zij op dat moment ook nog in een dronken toestand verkeerde – zich dergelijke details kan herinneren. Het hof acht het veel plausibeler dat zij zich deze details kan herinneren, omdat zij daadwerkelijk in het appartement is geweest. Het hof overweegt dat de herinnering van hoe het appartement eruit zag van binnen en het feit dat aangeefster deze ondanks haar dronken toestand adequaat heeft kunnen beschrijven een bijdraagt aan het oordeel dat de verklaring van aangeefster als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt overigens dat het enkele feit dat een getuige onder invloed is van alcohol niet onmiddellijk meebrengt dat de door die getuige afgelegde verklaring dus geheel onbetrouwbaar is. Voor dat eindoordeel zijn immers ook nog andere beoordelingsfactoren relevant.
Aan de verklaring van getuige [getuige 2] , die stelt aangeefster niet gezien te hebben in de woning terwijl aangeefster stelt dat ze elkaar wel in de woning gezien hebben, hecht het hof geen geloof. Deze getuige is een bekende van de verdachte en heeft zijn verklaring afgelegd nadat de verdachte met zijn scenario, waarin hij beneden is gebleven met aangeefster, is gekomen.
Alles afwegende acht het hof de verklaring van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Alternatief scenario
De verdachte heeft een alternatief scenario naar voren gebracht inhoudende dat aangeefster en hij beneden in de portiek zijn gebleven en op geen enkel moment naar boven zijn gegaan. Aangeefster heeft vervolgens geprobeerd om de verdachte te verleiden door haar vingers in zijn mond te stoppen en vervolgens in haar slipje. Toen aangeefster haar hand uit haar slipje haalde heeft hij tegen haar gezegd dat ze stonk en zou zij zijn weggegaan. Dat zou kunnen verklaren waarom aangeefster emotioneel was toen getuige [getuige 1] haar waarnam en dat biedt ook een verklaring voor het aangetroffen Y-chromosomale DNA bij aangeefster.
Dit door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario vindt reeds zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] . Door het plegen van dit feit heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar daarmee onherstelbaar leed aangedaan. Het is algemeen bekend dat een verkrachting door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel gebied voor het slachtoffer met zich kan brengen. Dat de verkrachting een diepe indruk heeft achtergelaten op het slachtoffer, waarvan zij tot op heden veel last ervaart, blijkt uit hetgeen namens het slachtoffer naar voren is gebracht ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte heeft met zijn handelen op geen enkele wijze rekening gehouden met de voor het slachtoffer mogelijke nadelige gevolgen. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld, zoals bewezenverklaard.
Het hof neemt het de verdachte bovendien ernstig kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – in de aanwezigheid van het slachtoffer – getracht het slachtoffer weg te zetten als diegene die ongewenst intiem gedrag vertoonde en is er ook niet voor teruggedeinsd om haar onnodig te kwetsen en te diskwalificeren. Daarbij heeft hij verklaard dat ze stonk en dat ze eruit zag alsof ze uit een vuilnisbak was getrokken.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Uit dit uittreksel komt naar voren dat de verdachte in Nederland voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen. De verdachte heeft kinderen in Polen. Geld dat hij verdient in Nederland, wordt gedeeltelijk naar Polen gestuurd.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
De behandeling van deze zaak geeft het hof aanleiding te onderzoeken of het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. De verdachte heeft gedurende de behandeling in hoger beroep in voorarrest verbleven, zodoende dient de behandeling in hoger beroep binnen zestien maanden te zijn afgerond. Namens de verdachte is op 4 maart 2024 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het onderhavige arrest zal worden gewezen op 3 december 2025. Daarmee is sprake van een tijdsverloop van meer dan zestien maanden na het instellen van het hoger beroep; er zijn ongeveer 21 maanden verstreken sinds de datum van het instellen van het hoger beroep. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen. Dit brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet hierop zal het hof de op te leggen straf met 2 maanden verminderen en aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. J.C. Gillesse, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.S. Yap, griffier,
en op 3 december 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.