ECLI:NL:GHSHE:2025:3486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
20-000229-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake aanranding in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, die op minderjarige leeftijd een vrouw in het Geukerspark in Helmond heeft aangerand, werd door de rechtbank vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een jeugddetentie van 4 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 114 dagen voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 15.000,00. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft het beroep van de verdachte ongegrond verklaard en de jeugddetentie van 4 maanden bevestigd, maar heeft de benadeelde partij een schadevergoeding van € 5.000,00 voor immateriële schade toegewezen, met wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Het hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000229-25
Uitspraak : 5 december 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 13 januari 2025, in de strafzaak met parketnummer 01-063676-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten van de benadeelde partij, tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 114 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij in het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
Door de verdediging is integrale vrijspraak aangevoerd van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Voorts is bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van de ten behoeve van de benadeelde partij op te leggen schadevergoedingsmaatregel. De toepasselijke wettelijke voorschriften worden dientengevolge opnieuw opgenomen.
Hetgeen in hoger beroep nog door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verenigt zich daarbij met de bewijsoverwegingen van de rechtbank waarin de – gelijkluidende – verweren van de verdediging zijn verworpen, zoals weergegeven op pagina’s 3 tot en met 6 van het beroepen vonnis.
In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, ziet het hof aanleiding de hiernavolgende aanvullende strafoverweging op te nemen.
Aanvullende strafoverweging
In hoger beroep heeft het hof ook kennisgenomen van het meest recente advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 12 november 2025. De Raad concludeert daarin dat het relatief goed gaat met de verdachte. De verdachte heeft inmiddels een vaste verblijfplek in een kinderwoongroep, volgt onderwijs, loopt stage en heeft een dagbesteding. Vanuit de kinderwoongroep komt naar voren dat de verdachte op een positieve manier aanwezig is op de groep en een voorbeeldgedrag laat zien voor anderen. De mentor geeft aan geen specifieke zorgen te hebben omtrent de verdachte en geen specifieke risico’s te zien ten aanzien van zijn gedrag, houding of keuzes die hij maakt. Gezien de huidige omstandigheden, adviseert de Raad om thans geen onvoorwaardelijke detentie op te leggen die langer is dan zijn reeds uitgevoerde detentiestraf nu dit de positieve ontwikkeling zou kunnen doorkruisen. Daarnaast ziet de Raad op dit moment geen meerwaarde om daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen waaraan bijzondere voorwaarden verbonden zijn.
Alles afwegende en mede gelet op voornoemd advies van de Raad, ziet het hof geen aanleiding om te komen tot een andere strafafdoening dan de rechtbank. Om die reden zal het hof – evenals de rechtbank – aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 32.500,00, bestaande uit € 2.500,00 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafd, met daarbij de opmerking dat de materiële schade beperkt wordt tot de gevorderde reiskosten ad € 44,55. Het hof stelt derhalve vast dat een bedrag van € 44,55 aan materiële schade nog aan het oordeel van het hof is onderworpen. Voorts heeft de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade ad € 30.000,00 betrekking heeft op het primair tenlastegelegde. Indien het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde en hem zal veroordelen tot het subsidiair tenlastegelegde, heeft de benadeelde partij het hof verzocht om aansluiting te zoeken bij de categorie ‘ernstige aanranding’ van de Rotterdamse Schaal.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging het hof verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de reiskosten naar het politiebureau die de benadeelde heeft gemaakt in verband met het doen van aangifte, een forensisch medisch onderzoek ondergaan en het afnemen van de DNA van de benadeelde. Het hof is van oordeel dat deze kostenpost niet aan te merken is als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit. Van reiskosten naar het politiebureau om aangifte te doen of een nadere verklaring af te leggen kan niet worden gezegd dat zij gemaakt zijn ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’, zoals bedoeld in art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Zij strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daaropvolgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding (en dit vaak mede doelstelling van het slachtoffer is), maakt niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF0690). Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van verdachte worden gebracht. De wet voorziet niet in de mogelijkheid deze kosten ten laste van de Staat te brengen. Het hof zal de vordering dan ook in zoverre afwijzen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding volgt onder meer dat de benadeelde door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de mededaders lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder diverse bloeduitstortingen op haar lichaam en een gezwollen kaak en neus. Als gevolg van het bewezenverklaarde kampt de benadeelde met gevoelens van vrees, angst, walging, minderwaardigheid en schaamte. Uit de bijgevoegde mailbericht van de praktijkondersteuner van de benadeelde blijkt dat de psychische klachten en verslavingsgedrag van de benadeelde door het bewezenverklaarde de overhand hebben genomen.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde. Uit het dossier is het hof gebleken dat de benadeelde, een dakloze en op zichzelf reeds bijzonder kwetsbaar persoon, midden in de nacht in een park op een gewelddadige wijze meerdere malen is verkracht door de mededaders. De verdachte heeft die nacht ook misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de benadeelde en heeft daarbij haar borst op enig moment aangeraakt. Vervolgens werd zij daar deels ontkleed als oud vuil, in paniek en hulpeloos achtergelaten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, acht het hof toewijzing van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde heeft geleden billijk. Bij de begroting heeft het hof de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte gemaakte verwijt laten meewegen. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarnaar al vaker door andere rechters in Nederland is verwezen bij de vaststelling en begroting van schade als hier aan de orde. Hierbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de bandbreedte van smartengeldbedragen in het geval dat de benadeelde partij op een ernstige wijze is aangerand.
Het hof zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 5.000,00 en zal het meer gevorderde afwijzen.
De wettelijke rente over het toegewezen bedrag zal het hof toewijzen vanaf 16 december 2023, zijnde de pleegdatum, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij – gelet op het feit dat de verdachte minderjarig is en conform de landelijke afspraken – geen gijzeling opleggen.
Hoofdelijkheid
Gelet op de aard van het subsidiair bewezenverklaarde ziet het hof termen aanwezig het toegewezen bedrag aan schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van de ten behoeve van de benadeelde partij op te leggen schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht:

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 25.044,55 (vijfentwintigduizend vierenveertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 44,55 (vierenveertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schadeaf;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp, griffier,
en op 5 december 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.