ECLI:NL:GHSHE:2025:364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.347.858_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsachterstanden en een moeder met medicatieproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een tweejarige minderjarige, die kampt met ontwikkelingsachterstanden. De moeder, die verslaafd is aan meerdere vormen van dempende medicatie, is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant die de ondertoezichtstelling had uitgesproken. De moeder betwist dat haar medicijngebruik een negatieve invloed heeft op haar vermogen om voor haar kind te zorgen en stelt dat zij stappen heeft gezet in de goede richting. Het hof heeft echter vastgesteld dat de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de ontwikkeling van de minderjarige en de opvoedcapaciteiten van de moeder gerechtvaardigd zijn. De moeder heeft een complexe psychische problematiek en er is sprake van een medicijnverslaving. Het hof concludeert dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog steeds aanwezig is en dat de regie van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de benodigde hulpverlening te coördineren. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 februari 2025
Zaaknummer : 200.347.858/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/407728 / JE RK 24-1257
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken over de 2-jarige [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 november 2024, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans haar beroep gegrond te verklaren en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 december 2024, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 september 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren: [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
In de stukken staat, en dit is bevestigd door de moeder op de mondelinge behandeling, dat [biologische vader] de biologische vader is van [minderjarige] . Hij heeft [minderjarige] niet erkend en speelt momenteel geen rol in het leven van [minderjarige] .
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .
Bij de rechtbank
3.2.
De raad heeft de rechtbank verzocht om een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] voor de duur van zes maanden, van 30 september 2024 tot 30 maart 2025, onder toezicht gesteld van de GI. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot 21 februari 2025.
Bij het hof
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] wordt niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De moeder erkent dat zij een medicatieprobleem heeft, maar zij laat zich hiervoor behandelen en zij heeft aanzienlijke stappen in de goede richting gezet. De moeder heeft sinds zij het contact met de vader van [minderjarige] heeft verbroken, nu één jaar geleden, geen drugs meer gebruikt. De moeder wil niet meer dat de vader van [minderjarige] terugkomt in haar leven. De moeder gebruikt medicatie in overleg met de huisarts. Er is nog geen sprake van afbouw van haar medicijngebruik. Haar medicijngebruik leidt er niet toe dat ze suf is of dat ze niet goed voor [minderjarige] kan zorgen. De moeder wil haar medicijnen afbouwen en ze staat voor hulpverlening hiervoor bij meerdere instanties op de wachtlijst. De moeder geeft haar toestemming aan de GI om de benodigde documenten die nodig zijn voor haar aanmelding door te sturen naar ‘ [instantie 1] ’. De moeder vindt het ook goed als zij wordt aangemeld via de WMO voor ambulante hulpverlening bij [instantie 2] . De moeder heeft voldoende opvoedvaardigheden op sociaal-emotioneel vlak en zij is beschikbaar voor [minderjarige] . De raad heeft ook geconstateerd dat [minderjarige] er verzorgd uitziet, speelt en open is. Hij zit goed in zijn vel en ontwikkelt zich goed. De moeder heeft een netwerk (waaronder haar moeder) waaraan zij voldoende steun heeft en zij accepteert hulpverlening. De moeder heeft niets aan de GI. De GI is maar één keer op huisbezoek geweest, er is geen klik met de jeugdbeschermer en de moeder ervaart het contact als negatief. De moeder heeft geregeld dat [minderjarige] twee dagen per week naar het kinderdagverblijf gaat en zij staat in goed contact met het kinderdagverblijf. Verder heeft zij voor [minderjarige] fysiotherapie geregeld en sindsdien gaat hij gaat vooruit op lichamelijk gebied. De moeder heeft recent de fysiotherapie geïntensiveerd naar twee keer per week, zodat [minderjarige] als hij 2,5 jaar oud is, voldoende is ontwikkeld om op het kinderdagverblijf door te stromen naar de peutergroep. Nu kan dat nog niet, omdat hij door zijn spierprobleem nog niet kan lopen. Uit de brief van 21 januari 2024 van [instantie 3] , zoals voorgelezen op de mondelinge behandeling bij het hof, volgt dat [minderjarige] een goede inhaalslag heeft gemaakt op het gebied van zijn grove motorische ontwikkeling. De moeder heeft voor zichzelf hulp van [instantie 4] ingeschakeld. [instantie 4] helpt haar met opvoedvragen, haar ontwikkeling, de ontwikkeling van [minderjarige] en allerlei praktische zaken, zoals het uitkijken naar een grotere woning. De moeder vindt de betrokkenheid van [instantie 4] fijn. De moeder is de afgelopen weken, met het oog op de mondelinge behandeling, zo gespannen geweest dat ze regelmatig moest braken. [instantie 4] kon daarom een paar keer niet langskomen, maar de moeder heeft tussendoor wel Whatsapp-contact gehad met [instantie 4] .
3.4.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De raad heeft recent contact gehad met de huisarts van de moeder over haar medicijngebruik. De huisarts geeft aan dat de moeder regelmatig om ophoging vraagt en dat er sprake is van een medicijnverslaving. De hulpverlening, Veilig Thuis en de naasten van de moeder maken zich zorgen over haar medicijngebruik en de invloed daarvan op haar rol als opvoeder. De moeder krijgt een grote hoeveelheid dempende en versuffende medicatie. Het kan niet anders dan dat dit van invloed zal zijn op haar stemming en op haar dagelijks functioneren. De moeder ontkent dit. Het daadwerkelijke zicht op haar opvoedvaardigheden en haar beschikbaarheid voor [minderjarige] zal beperkt blijven zolang de moeder deze hoeveelheid medicatie blijft innemen. De raad heeft zorgen over de impact van de medicatie op haar responsiviteit, alertheid en sensitiviteit. De moeder staat op een lange wachtlijst bij de GGzE (circa 2,5 jaar) en is nog niet met de afbouw van haar medicatie gestart. De huisarts geeft aan dat de moeder door de afbouw mogelijk psychotisch kan worden en de moeder beaamt zelf ook bij een mogelijke afbouw voor een crisis te vrezen. Het is zorgelijk dat de moeder [minderjarige] ten tijde van deze afbouw bij zich wil houden en hiermee vooral vanuit haar eigen belang lijkt te redeneren. De raad betwijfelt of dit verantwoord is. De moeder heeft [minderjarige] nodig om overeind te blijven. De moeder en [minderjarige] hebben hierin tegenstrijdige belangen en de regie van een jeugdbeschermer is belangrijk. Het contact tussen de moeder en haar familie verloopt grillig. [minderjarige] loopt zowel motorisch, sociaal emotioneel als in zijn spraak- en taalontwikkeling achter op zijn leeftijdsgenoten. [minderjarige] heeft kringen onder zijn ogen, maakt een vermoeide, afgevlakte indruk, loopt en brabbelt nog niet voldoende. Omdat hij tijdens twee korte verblijven elders belangrijke sprongen in zijn ontwikkeling laat zien, roept het de vraag op of hij door de moeder voldoende wordt gestimuleerd en de ruimte en veiligheid bij haar ervaart om aan zijn ontwikkeling toe te komen. De ruzies tussen de moeder en de vader van [minderjarige] hebben weliswaar in het verleden plaatsgevonden, maar dit is wel in het bijzijn van [minderjarige] gebeurd. De veiligheid van [minderjarige] is meerdere malen in het gedrang gekomen. Het is noodzakelijk dat de moeder een hulpverleningstraject zoals bijvoorbeeld ‘Brijder’ (van de GGzE ) doorloopt. Het voornemen dat de moeder zou deelnemen aan het traject [traject] in een moeder- en kindhuis is nog niet van de grond gekomen. Het is onduidelijk of dit traject geschikt is voor de moeder of dat haar medicijngebruik een contra-indicatie vormt voor de deelname. Het vraagt regie van een jeugdbeschermer die de hulpverlening kan monitoren en de moeder kan ondersteunen in de stappen die genomen moeten worden. De hulpverlening komt onvoldoende op gang en regie is hard nodig. De raad gaat aan de rechtbank terugkoppelen dat het verzoek voor de resterende termijn van de ondertoezichtstelling gehandhaafd wordt.
3.5.
De GI heeft op de mondelinge behandeling verklaard één keer op huisbezoek bij de moeder te zijn geweest, maar dat het voornemen bestaat om vaker langs te gaan. Het kinderdagverblijf geeft aan dat [minderjarige] op alle gebieden achterloopt in zijn ontwikkeling en dat hij daarom niet kan doorstromen naar de peutergroep. Daarvoor is nodig dat hij kan meekomen met de andere kinderen en dat hij in ieder geval kan lopen. Vanwege de lange wachttijden bij de GGzE (nog twee jaar), kan de moeder via de WMO in aanmerking komen voor ambulante hulpverlening en via die route alsnog versneld instromen bij de GGzE . De gemeente is bezig om de moeder daarvoor aan te melden. De aanmelding voor [instantie 1] is nog niet gelukt, omdat de moeder haar akkoord moet geven voor het opsturen van stukken en dat heeft ze nog niet gedaan. Vervolgens moet [instantie 1] beoordelen of de moeder in aanmerking komt voor het traject. De communicatie met de moeder gaat moeizaam op dit punt. [instantie 4] komt iedere week op huisbezoek bij de moeder, maar de afgelopen drie weken heeft de moeder deze afspraken afgezegd. Er is ook meer zicht nodig op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] is in maart 2024 aangemeld voor de fysiotherapie omdat hij toen nog een volledig rugligging had. De fysiotherapie ziet wel enige vooruitgang (van een volledige rugligging is geen sprake meer), maar nog niet voldoende. [minderjarige] loopt nog steeds niet. De fysiotherapeut geeft de moeder opdrachten mee die zij met [minderjarige] moet doen, maar de GI weet niet of de moeder dit daadwerkelijk doet. Als de moeder kan deelnemen aan [instantie 1] wordt inzichtelijk of alles inderdaad zo goed verloopt, zoals de moeder beweert. De ondertoezichtstelling is nog noodzakelijk om te waarborgen dat hulpverlening van de WMO van de grond komt zodat de GGzE straks aan de slag kan. Het vrijwillig kader biedt te weinig waarborg hiervoor. De moeder heeft meer aansturing en stimulering nodig.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de moeder ruim voordat [minderjarige] werd geboren, is gediagnosticeerd met ernstige persoonlijke problematiek: in 2020 constateert psychologenpraktijk [psychologenpraktijk 1] dat er bij de moeder sprake is van complexe psychotrauma met verschijnselen van depersonalisatie en dissociatie en niet gespecificeerde persoonlijkheidsproblematiek, waaronder angst- en stemmingsproblematiek. In 2021 diagnosticeert psychologenpraktijk [psychologenpraktijk 2] de moeder met psychogene niet-epileptische aanvallen. Na de geboorte van [minderjarige] , heeft de moeder een zeer turbulente relatie gehad met de vader van [minderjarige] waarin veelvuldig drugsgebruik voorkwam en er regelmatig sprake was van onderling geweld waarbij politie-interventie bij herhaling noodzakelijk was. Dit is allemaal gebeurd in het bijzijn van [minderjarige] .
3.6.3.
Mede ten gevolge van haar persoonlijke problematiek is de moeder kalmerende medicijnen gaan gebruiken tot een mate waarin het onverantwoord is geworden om hiermee door te gaan. De moeder realiseert zich dit ook. Het hof deelt de zorgen van de raad en de GI over het medicijngebruik van de moeder. De raad noemt het, na recent informatie te hebben ingewonnen bij haar huisarts, een medicijnverslaving, mede ingegeven door de terugkerende vraag van de moeder aan de huisarts om meer medicatie. Uit de stukken is gebleken dat de moeder sinds juli 2024 de volgende kalmerende/dempende medicijnen gebruikt: Promethazine, Diazepam, Quetiapine, Temazepam, Tramadol en Xanax, waarbij zij voor wat betreft de dosering van de Temazepam tweemaal zoveel pillen inneemt als is voorgeschreven door de huisarts. Minder Temazepam innemen is onbespreekbaar voor de moeder. De moeder is zich er weliswaar van bewust dat zij moet afkicken van haar medicatie, maar zij lijkt zich er niet (voldoende) doordrongen te zijn van het feit dat zoveel medicatie van invloed is op haar mogelijkheden om goed voor [minderjarige] te kunnen zorgen en hem voldoende te stimuleren in zijn ontwikkeling.
3.6.4.
[minderjarige] is een jong en kwetsbaar kind dat voor zijn verzorging en opvoeding volledig afhankelijk is van zijn moeder. Het is aan de moeder om op eigen kracht voor [minderjarige] te zorgen zodat hij zich gezond ontwikkelt en toekomt aan alle ontwikkelingstaken die passen bij zijn leeftijdsfase. Het hof is van oordeel dat de moeder daar momenteel niet toe in staat is en dat zij hier gecoördineerde hulp van de GI bij nodig heeft. Het is opmerkelijk dat [minderjarige] in maart 2023 en maart 2024 tweemaal kortstondig elders heeft verbleven (omdat de moeder in een crisissituatie verkeerde en tijdelijk niet voor hem kon zorgen) en hij in beide situaties meteen een flinke sprong in zijn ontwikkeling doormaakte. Het hof ziet hierin aanwijzingen dat de ontwikkelingsachterstanden van [minderjarige] mogelijk (mede) terug te voeren zijn naar de manier waarop de moeder voor hem zorgt. Het hof deelt de zorgen van de raad over de impact van de medicatie op haar capaciteiten om naar [minderjarige] toe voldoende responsief, alert en sensitief te zijn. Op de mondelinge behandeling is weliswaar besproken dat [minderjarige] op motorisch gebied een sprong voorwaarts heeft gemaakt sinds hij bij de fysiotherapeut onder behandeling staat, maar dit betekent nog niet dat alle zorgen zijn weggenomen. [minderjarige] loopt bijvoorbeeld nog steeds niet goed en de moeder heeft in hoger beroep niet aangetoond dat er ook enige progressie is op het gebied van [minderjarige] ’ sociaal-emotionele ontwikkeling en zijn spraak- en taalontwikkeling. Verder is het zorgelijk dat de moeder de hulp van [instantie 4] drie weken lang buiten de deur heeft gehouden, omdat zij moest braken. Dit is zorgelijk, omdat de moeder deze – en andere – hulp hard nodig heeft.
3.6.5.
De rechtbank heeft het verzoek van raad niet volledig toegewezen, omdat de moeder zich had aangemeld bij [traject] en voor het traject bij de GGzE voor traject Brijder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – 4 maanden na de zitting bij de rechtbank – is gebleken dat beide trajecten nog niet van de grond zijn gekomen. Voor zover dit het traject bij de GGzE betreft, kan dit de moeder niet verweten, gelet op de wachtlijst, maar inmiddels had al wel duidelijk moeten zijn of de moeder met haar problematiek in aanmerking kan komen voor het traject bij [traject] of dat haar medicijngebruik hierin een obstakel vormt. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, tot die mondelinge behandeling, niet haar toestemming had gegeven aan de GI voor het delen van de documenten die nodig zijn om haar aanmelding te kunnen beoordelen. De reden waarom de moeder via de WMO nog niet is aangemeld voor ambulante hulpverlening bij [instantie 2] , waarmee zij versneld in aanmerking kan komen voor het GGzE -traject, is het hof niet duidelijk geworden. Hoe dan ook, is er nog geen sprake van hulpverlening op korte termijn voor een verantwoord afkickproces voor haar medicijngebruik. De situatie waarin de moeder bovenmatig veel medicatie inneemt en er nog geen sprake is van een afbouw, is daarmee nog steeds actueel. De zorgen hierover ook.
3.6.6.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging nog altijd aanwezig is en dat het vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Regie van een jeugdbeschermer is dringend nodig om de vereiste hulpverlening te coördineren en monitoren, zodat de moeder en [minderjarige] de hulp krijgen die hij nodig hebben. Voldoende is gebleken dat de hulpverlening tot op heden onvoldoende op gang is gekomen. Het hof ondersteunt tot slot het voornemen van de GI om vaker op huisbezoek te gaan bij de moeder. Zo krijgt de GI meer zicht op [minderjarige] en zijn interactie met de moeder, zodat de GI hierop gericht hulp kan inzetten. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij, en C.L.M. Smeets is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.