3.5.De GI heeft op de mondelinge behandeling verklaard één keer op huisbezoek bij de moeder te zijn geweest, maar dat het voornemen bestaat om vaker langs te gaan. Het kinderdagverblijf geeft aan dat [minderjarige] op alle gebieden achterloopt in zijn ontwikkeling en dat hij daarom niet kan doorstromen naar de peutergroep. Daarvoor is nodig dat hij kan meekomen met de andere kinderen en dat hij in ieder geval kan lopen. Vanwege de lange wachttijden bij de GGzE (nog twee jaar), kan de moeder via de WMO in aanmerking komen voor ambulante hulpverlening en via die route alsnog versneld instromen bij de GGzE . De gemeente is bezig om de moeder daarvoor aan te melden. De aanmelding voor [instantie 1] is nog niet gelukt, omdat de moeder haar akkoord moet geven voor het opsturen van stukken en dat heeft ze nog niet gedaan. Vervolgens moet [instantie 1] beoordelen of de moeder in aanmerking komt voor het traject. De communicatie met de moeder gaat moeizaam op dit punt. [instantie 4] komt iedere week op huisbezoek bij de moeder, maar de afgelopen drie weken heeft de moeder deze afspraken afgezegd. Er is ook meer zicht nodig op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] is in maart 2024 aangemeld voor de fysiotherapie omdat hij toen nog een volledig rugligging had. De fysiotherapie ziet wel enige vooruitgang (van een volledige rugligging is geen sprake meer), maar nog niet voldoende. [minderjarige] loopt nog steeds niet. De fysiotherapeut geeft de moeder opdrachten mee die zij met [minderjarige] moet doen, maar de GI weet niet of de moeder dit daadwerkelijk doet. Als de moeder kan deelnemen aan [instantie 1] wordt inzichtelijk of alles inderdaad zo goed verloopt, zoals de moeder beweert. De ondertoezichtstelling is nog noodzakelijk om te waarborgen dat hulpverlening van de WMO van de grond komt zodat de GGzE straks aan de slag kan. Het vrijwillig kader biedt te weinig waarborg hiervoor. De moeder heeft meer aansturing en stimulering nodig.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de moeder ruim voordat [minderjarige] werd geboren, is gediagnosticeerd met ernstige persoonlijke problematiek: in 2020 constateert psychologenpraktijk [psychologenpraktijk 1] dat er bij de moeder sprake is van complexe psychotrauma met verschijnselen van depersonalisatie en dissociatie en niet gespecificeerde persoonlijkheidsproblematiek, waaronder angst- en stemmingsproblematiek. In 2021 diagnosticeert psychologenpraktijk [psychologenpraktijk 2] de moeder met psychogene niet-epileptische aanvallen. Na de geboorte van [minderjarige] , heeft de moeder een zeer turbulente relatie gehad met de vader van [minderjarige] waarin veelvuldig drugsgebruik voorkwam en er regelmatig sprake was van onderling geweld waarbij politie-interventie bij herhaling noodzakelijk was. Dit is allemaal gebeurd in het bijzijn van [minderjarige] .
3.6.3.Mede ten gevolge van haar persoonlijke problematiek is de moeder kalmerende medicijnen gaan gebruiken tot een mate waarin het onverantwoord is geworden om hiermee door te gaan. De moeder realiseert zich dit ook. Het hof deelt de zorgen van de raad en de GI over het medicijngebruik van de moeder. De raad noemt het, na recent informatie te hebben ingewonnen bij haar huisarts, een medicijnverslaving, mede ingegeven door de terugkerende vraag van de moeder aan de huisarts om meer medicatie. Uit de stukken is gebleken dat de moeder sinds juli 2024 de volgende kalmerende/dempende medicijnen gebruikt: Promethazine, Diazepam, Quetiapine, Temazepam, Tramadol en Xanax, waarbij zij voor wat betreft de dosering van de Temazepam tweemaal zoveel pillen inneemt als is voorgeschreven door de huisarts. Minder Temazepam innemen is onbespreekbaar voor de moeder. De moeder is zich er weliswaar van bewust dat zij moet afkicken van haar medicatie, maar zij lijkt zich er niet (voldoende) doordrongen te zijn van het feit dat zoveel medicatie van invloed is op haar mogelijkheden om goed voor [minderjarige] te kunnen zorgen en hem voldoende te stimuleren in zijn ontwikkeling.
3.6.4.[minderjarige] is een jong en kwetsbaar kind dat voor zijn verzorging en opvoeding volledig afhankelijk is van zijn moeder. Het is aan de moeder om op eigen kracht voor [minderjarige] te zorgen zodat hij zich gezond ontwikkelt en toekomt aan alle ontwikkelingstaken die passen bij zijn leeftijdsfase. Het hof is van oordeel dat de moeder daar momenteel niet toe in staat is en dat zij hier gecoördineerde hulp van de GI bij nodig heeft. Het is opmerkelijk dat [minderjarige] in maart 2023 en maart 2024 tweemaal kortstondig elders heeft verbleven (omdat de moeder in een crisissituatie verkeerde en tijdelijk niet voor hem kon zorgen) en hij in beide situaties meteen een flinke sprong in zijn ontwikkeling doormaakte. Het hof ziet hierin aanwijzingen dat de ontwikkelingsachterstanden van [minderjarige] mogelijk (mede) terug te voeren zijn naar de manier waarop de moeder voor hem zorgt. Het hof deelt de zorgen van de raad over de impact van de medicatie op haar capaciteiten om naar [minderjarige] toe voldoende responsief, alert en sensitief te zijn. Op de mondelinge behandeling is weliswaar besproken dat [minderjarige] op motorisch gebied een sprong voorwaarts heeft gemaakt sinds hij bij de fysiotherapeut onder behandeling staat, maar dit betekent nog niet dat alle zorgen zijn weggenomen. [minderjarige] loopt bijvoorbeeld nog steeds niet goed en de moeder heeft in hoger beroep niet aangetoond dat er ook enige progressie is op het gebied van [minderjarige] ’ sociaal-emotionele ontwikkeling en zijn spraak- en taalontwikkeling. Verder is het zorgelijk dat de moeder de hulp van [instantie 4] drie weken lang buiten de deur heeft gehouden, omdat zij moest braken. Dit is zorgelijk, omdat de moeder deze – en andere – hulp hard nodig heeft.
3.6.5.De rechtbank heeft het verzoek van raad niet volledig toegewezen, omdat de moeder zich had aangemeld bij [traject] en voor het traject bij de GGzE voor traject Brijder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – 4 maanden na de zitting bij de rechtbank – is gebleken dat beide trajecten nog niet van de grond zijn gekomen. Voor zover dit het traject bij de GGzE betreft, kan dit de moeder niet verweten, gelet op de wachtlijst, maar inmiddels had al wel duidelijk moeten zijn of de moeder met haar problematiek in aanmerking kan komen voor het traject bij [traject] of dat haar medicijngebruik hierin een obstakel vormt. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, tot die mondelinge behandeling, niet haar toestemming had gegeven aan de GI voor het delen van de documenten die nodig zijn om haar aanmelding te kunnen beoordelen. De reden waarom de moeder via de WMO nog niet is aangemeld voor ambulante hulpverlening bij [instantie 2] , waarmee zij versneld in aanmerking kan komen voor het GGzE -traject, is het hof niet duidelijk geworden. Hoe dan ook, is er nog geen sprake van hulpverlening op korte termijn voor een verantwoord afkickproces voor haar medicijngebruik. De situatie waarin de moeder bovenmatig veel medicatie inneemt en er nog geen sprake is van een afbouw, is daarmee nog steeds actueel. De zorgen hierover ook.
3.6.6.Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging nog altijd aanwezig is en dat het vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Regie van een jeugdbeschermer is dringend nodig om de vereiste hulpverlening te coördineren en monitoren, zodat de moeder en [minderjarige] de hulp krijgen die hij nodig hebben. Voldoende is gebleken dat de hulpverlening tot op heden onvoldoende op gang is gekomen. Het hof ondersteunt tot slot het voornemen van de GI om vaker op huisbezoek te gaan bij de moeder. Zo krijgt de GI meer zicht op [minderjarige] en zijn interactie met de moeder, zodat de GI hierop gericht hulp kan inzetten. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.