ECLI:NL:GHSHE:2025:368

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.343.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenstemming partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar getrouwd waren. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2024 aangevochten. In deze beschikking was de echtscheiding uitgesproken en was bepaald dat de vrouw € 742,- per maand aan de man moest betalen als uitkering tot levensonderhoud. De vrouw verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen, met als argument dat zij geen partneralimentatie verschuldigd zou zijn, of dat deze op nihil zou moeten worden vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2025 hebben partijen, bijgestaan door hun advocaten, de gelegenheid gekregen om tot overeenstemming te komen. Dit leidde tot een akkoord waarbij de vrouw aan de man met ingang van 1 februari 2025 tot 1 maart 2026 een bedrag van € 700,- bruto per maand aan partneralimentatie zal betalen. Dit bedrag zal niet geïndexeerd worden. De afspraken zijn bindend en kunnen niet meer gewijzigd worden. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en heeft de nieuwe afspraken in de beschikking opgenomen.

De beslissing van het hof houdt in dat de verplichting van de vrouw om partneralimentatie te betalen eindigt op 1 maart 2026. De beschikking is uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in het openbaar, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.343.451/01
zaaknummers rechtbank : C/03/313798 / FA RK 23-244 en C/03/319586 / FA RK 23-2465
beschikking van de meervoudige kamer van 13 februari 2025
inzake
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort in Heerlen,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Soro in Heerlen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 9 juli 2024 in hoger beroep gekomen tegen voornoemde beschikking van
21 mei 2024.
2.2.
De man heeft op 3 september 2024 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
2.3.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het V6-formulier van 14 november 2024, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 15 november 2024;
- het V8-formulier van 3 januari 2025, van de advocaat van de vrouw, met bijlage, ingekomen op 6 januari 2025.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd op 29 augustus 2013 in [plaats] .
3.3.
De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover in deze procedure van belang:
- de echtscheiding uitgesproken tussen de vrouw en de man;
- bepaald dat de vrouw € 742,- per maand dient te betalen aan de man als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de vrouw met ingang van 3 maart 2026 € 186,- dient te betalen aan de man als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op
24 september 2024.
4.3.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor wat betreft de partneralimentatie en in zoverre opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de vrouw aan de man geen partneralimentatie verschuldigd is voor levensonderhoud, althans deze wordt bepaald op nihil, althans deze wordt bepaald op € 409,00 en vanaf 3 maart 2026 te bepalen op nihil, althans een bedrag en ingangsdatum als (naar het hof begrijpt) het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- te bepalen dat bij de berekening van de partneralimentatie rekening wordt gehouden met de huwelijkse voorwaarden zoals partijen zijn overeengekomen in pensioenrechten artikel 9 vanaf 1 juni 2024 en 3 maart 2026 te bepalen op nihil althans een datum als (naar het hof begrijpt) het hof in goede justitie zal bepalen;
- de man te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s), één en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.1.
De grieven van de vrouw zien op de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte, de aanvullende behoefte van de man en de draagkracht van de vrouw.
4.4.
De man heeft verweer gevoerd en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep meerdere keren voor enige tijd geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg, vergezeld door hun advocaten, tot overeenstemming te komen over hetgeen hen in hoger beroep verdeeld houdt. Na de laatste schorsing hebben partijen het hof bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt.
5.2.
Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw aan de man met ingang van 1 februari 2025 tot 1 maart 2026 een bedrag van € 700,- bruto per maand aan partneralimentatie zal voldoen, maandelijks bij vooruitbetaling te betalen. Het bedrag van € 700,- per maand zal niet geïndexeerd worden.
Partijen zijn voorts overeengekomen dat de door de vrouw tot 1 februari 2025 aan de man te betalen partneralimentatie wordt gesteld op hetgeen door de vrouw feitelijk tot 1 februari 2025 aan de man is betaald.
Met ingang van 1 maart 2026 eindigt de door de vrouw aan de man te betalen verplichting uit hoofde van de partneralimentatie.
Partijen zijn overeengekomen dat deze afspraken niet meer gewijzigd kunnen worden.
5.3.
Het hof begrijpt uit de overeenstemming die partijen hebben bereikt dat partijen hun verzoeken in hoger beroep hebben gewijzigd conform hetgeen zij zijn overeengekomen en zal de verzoeken als dusdanig gewijzigd beschouwen. Het hof zal voor zover de tussen partijen bereikte overeenstemming zich daartoe leent opnemen in het dictum van deze beschikking. Hetgeen partijen voor het overige zijn overeengekomen bindt hen wel, maar leent zich niet voor opname in het dictum. Het hof beslist als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 februari 2025 als uitkering tot zijn levensonderhoud € 700,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen en waarbij de wettelijke indexering wordt uitgesloten;
met dien verstande dat, voor zover de vrouw over de periode tot 1 februari 2025 meer heeft betaald en/of op haar is verhaald, de bijdrage tot 1 februari 2025 wordt bepaald op hetgeen de vrouw heeft betaald en/of op haar is verhaald;
bepaalt dat de verplichting uit hoofde van de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie zal eindigen op 1 maart 2026;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.M.D.M. van der Linden en is op 13 februari 2025 uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.