ECLI:NL:GHSHE:2025:37

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
200.335.031_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige met PTSS-gevoelige moeder

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over het gezamenlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2020, wiens moeder lijdt aan PTSS. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft hulpverlening in de vorm van EMDR en staat op het punt om te starten met GIT-PD. De vader, verweerder in hoger beroep, is betrokken bij het leven van de minderjarige, maar er zijn zorgen over de impact van zijn aanwezigheid op de moeder. Het hof heeft in eerdere beschikkingen aangegeven dat er nog veel onduidelijkheid is over de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag, gezien de psychische toestand van de moeder en de rol van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken en heeft geadviseerd om gezamenlijk gezag toe te wijzen, maar de moeder is het hier niet mee eens. Het hof heeft de raad verzocht om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden en belemmeringen voor gezamenlijk gezag. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2024, waarbij zowel de moeder als de vader zijn gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. Het hof concludeert dat de huidige situatie van de moeder zodanig is dat zij niet kan communiceren met de vader over gezagsbeslissingen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 januari 2025
Zaaknummer: 200.335.031/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/308818 / FA RK 22-3258
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als informant is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 16 mei 2024

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof, voor zover van belang, het navolgende overwogen:
“Hoewel er op het gebied van de contacten tussen de vader en [minderjarige] positieve stappen zijn gezet, zijn die op het gebied van het gezag nog niet gezet. Vast staat dat de moeder is gediagnosticeerd met PTSS, dat zij daar hulpverlening voor heeft in de vorm van EMDR en dat zij binnenkort gaat starten met de voor haar geadviseerde hulpverleningsvorm GIT-PD. Vast staat ook dat de vader dé trigger is voor de moeder ter zake van haar trauma(’s) en dat het contact met de vader luxerend werkt.
Het volgen van de therapieën, de lopende gerechtelijke procedures en de onzekere uitkomst daarvan zorgen ervoor dat de moeder al geruime tijd arbeidsongeschikt is. Dit alles heeft als vanzelfsprekend zijn weerslag op [minderjarige] , nu de moeder zijn hoofdopvoeder is en [minderjarige] gelet op zijn leeftijd nog afhankelijk is van de moeder. Het hof wil graag nader worden geïnformeerd over het tijdpad van de hulpverlening van de moeder en over de vraag of er, gelet op de gediagnosticeerde PTSS, toekomstige mogelijkheden worden gezien voor rechtstreeks contact tussen de ouders, in welke vorm dan ook.
Ten aanzien van de vader is het hof niet helemaal duidelijk geworden hoe hij de (praktische)
invulling voor zich ziet van een eventueel gezamenlijk gezag, gelet op voornoemde diagnose
van de moeder en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
Gelet op het voorgaande is er op dit moment naar het oordeel van het hof nog steeds te veel
onduidelijk en onzeker om te kunnen concluderen dat er voldoende basis is voor gezamenlijk
ouderlijk gezag”.
Het hof heeft de raad verzocht om het lopende onderzoek naar het contact tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden en in de onderhavige procedure bij het hof te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
- Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
- Wat is het advies van de raad ten aanzien van gezag?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.2.
Iedere verdere beslissing is aangehouden tot PRO FORMA 16 september 2024.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk in de Spaanse taal, V. Duivestein (tolk nummer 775);
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 15 juli 2024;
- het V8-formulier met bijlage namens de vader, ingekomen ter griffie op 26 juli 2024;
- het V8-formulier namens de moeder, ingekomen ter griffie op 30 juli 2024.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in het rapport van 15 juli 2024 ten aanzien van het gezag geadviseerd het gezamenlijk gezag toe te wijzen. Bij afronding van het vorige raadsonderzoek adviseerde de raad een aanhouding omtrent het gezag omdat er op dat moment nog geen contact was tussen de vader en [minderjarige] . De raad ziet dat de vader in toenemende mate een rol heeft in het leven van [minderjarige] , dat hij dit op een veilige en positieve manier invult en zijn afspraken nakomt. Er is sprake van een bestendig contact tussen de vader en [minderjarige] . De raad voorziet niet dat de vader keuzes zal maken die niet in het belang van [minderjarige] zijn of beslissingen zal dwarsbomen. Hetgeen de situatie compliceert is het moeizame verleden tussen de ouders, waar met name de moeder nog last van heeft en hulpverlening voor heeft. De raad is van mening dat de aanwezigheid van een jeugdbeschermer ondersteunend kan zijn om beide ouders het gezag te laten uitoefenen en gezamenlijk het ouderschap te gaan vormgeven.
7.2.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder is het (deels) niet eens met het advies van de raad. Het is juist dat er stappen zijn gezet in het contact tussen de vader en [minderjarige] , maar dat geldt niet voor de invulling van het gezag. Er zijn nog veel zorgen rondom de vader. De raad heeft in haar onderzoek de vragen van het hof onvoldoende beantwoord. [instantie] is betrokken bij de omgang tussen de vader en [minderjarige] en zij hebben nog geen duidelijke visie op hoe de vader zijn rol oppakt. [instantie] vraagt zich eveneens af of gezamenlijk gezag wel in het belang van [minderjarige] is. De moeder heeft een terugval in haar klachten (PTSS) en moet opnieuw met EMDR starten. De moeder ontvangt een WIA-uitkering en is inmiddels, na de vorige mondelinge behandeling bij het hof, 80-100% afgekeurd. Ze kampt met PTSS door toedoen van de vader. Wanneer de moeder met de vader wordt geconfronteerd of met beslissingen van de GI of [instantie] rondom [minderjarige] , wordt ze getriggerd in haar trauma’s. Ze voelt zich niet gehoord en gezien. Ook verloopt de samenwerking met de GI moeizaam. De moeder heeft veel last van de situatie en ziet geen mogelijkheden tot uitoefening van het gezamenlijk gezag. Ze is nog steeds van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat ze alleen met het gezag is belast.
7.3.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader is het eens met het advies van de raad om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Het gezamenlijk gezag is het wettelijk uitgangspunt en er is geen grond om hiervan af te wijken. Er is een grote mate van betrokkenheid van de vader bij [minderjarige] . De vader spant zich in om het contact met [minderjarige] te verbeteren en hij komt zijn afspraken na. Hoewel vaststaat dat de moeder kampt met PTSS, is niet aangetoond dat er een verband is tussen de PTSS en de vader. De samenwerking van de vader met de GI verloopt goed. De vader acht het van belang dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet alleen wordt gewerkt aan de opbouw van het contact tussen de vader en [minderjarige] maar dat er ook oog is voor de invulling van de rol van beide ouders. De jeugdbeschermer kan daarbij de communicatie tussen beide ouders faciliteren. De vader is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat beide ouders met het gezag zijn belast.
7.4.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De GI vindt het een lastige kwestie. Hoewel er weinig tot geen argumenten zijn om te stellen dat de vader het gezag niet goed zou uitoefenen, blijft het de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. Gedurende de ondertoezichtstelling is er vooralsnog geen ruimte geweest om in te zetten op het gezamenlijk invullen van het ouderschap. Bij de moeder is hiervoor op dit moment ook geen ruimte. Voor nu ligt de focus met name op de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader en dat vraagt al erg veel van de ouders. De ouders blijven lijnrecht tegenover elkaar staan.
7.5.
Het hof overweegt als volgt.
7.5.1.
Net als de rechtbank stelt het hof voorop dat een gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Slechts in uitzonderingsgevallen, zoals omschreven in artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijke Wetboek (BW) kan een verzoek tot gezamenlijk gezag worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is en licht dit als volgt toe.
7.5.2.
Het hof constateert dat de raad in het rapport niet is ingegaan op de specifieke omstandigheden die door het hof in tussenbeschikking in overweging 3.12.8 zijn genoemd en die aanleiding hebben gevormd tot het formuleren van de nadere onderzoeksvragen aan de raad. Dit betreurt het hof en het maakt dat het hof zelf tot de volgende conclusies komt.
Nog steeds staat vast dat de moeder kampt met PTSS en dat die PTSS is ontstaan door toedoen van of vanwege de vader. De opbouw van het contact tussen [minderjarige] en de vader, het gezamenlijk gezag en de lopende procedure(s) leveren bij de moeder zoveel extra stress op dat zij opnieuw met EMDR is moeten starten en dat ze inmiddels een WIA-uitkering ontvangt omdat ze 80-100% arbeidsongeschikt is. Waar het er bij de vorige mondelinge behandeling naar uitzag dat de situatie van de moeder een stijgende lijn liet zien, is thans helaas gebleken dat het met de persoonlijke situatie van de moeder vanwege de met de gerechtelijke procedures samenhangende stressfactoren verder bergafwaarts is gegaan. De met de gedachte aan (al dan niet rechtstreeks) contact met de vader gepaard gaande stress van de moeder is zodanig ernstig dat dit een luxerende werking heeft op haar trauma(’s). Vanzelfsprekend heeft dit grote invloed op het dagelijks leven van [minderjarige] . De moeder is immers de hoofdopvoeder en [minderjarige] is gelet op zijn leeftijd nog volledig afhankelijk van de moeder. Naar het oordeel van het hof is de huidige situatie van de moeder zodanig dat niet van haar kan worden gevergd dat zij al dan niet rechtstreeks moet communiceren met de vader over te nemen gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] .
De vader heeft inmiddels een rol in het leven van [minderjarige] en dat blijft onveranderd. Het hof acht het van belang dat eerst verder wordt ingezet op een goed en bestendig contact tussen [minderjarige] en de vader. Het is niet zeker hoe de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader zich gaat ontwikkelen. De situatie is nog erg pril. Gebleken is dat de vader oppervlakkig is in het contact met [minderjarige] en weinig initiatief toont. Ook is gebleken dat de vader nog steeds slecht Nederlands spreekt, hetgeen vanzelfsprekend eveneens van invloed is op het contact met [minderjarige] . Daar komt bij dat de vader de diagnose van de moeder en zijn rol daarin bagatelliseert.
7.5.3.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het behouden van het eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] in zijn belang noodzakelijk is. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vader tot het verkrijgen van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] alsnog afwijzen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 25 augustus 2023 voor zover in hoger beroep aan de orde;
wijst alsnog af het verzoek van de vader om te bepalen dat partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en G.M. Goes en is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.