ECLI:NL:GHSHE:2025:370

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.341.881_01 en 200.341.882_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling, kinderalimentatie en verdeling van huwelijksgemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de zorgregeling voor hun minderjarige kind, kinderalimentatie en de verdeling van de inhoud van een kluis in Turkije. De man en vrouw zijn op 20 maart 2017 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en hebben samen een kind, geboren in 2019. De vrouw heeft op 22 augustus 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 29 februari 2024 de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht om € 83,-- per maand aan kinderalimentatie te betalen. De man is in hoger beroep gekomen, waarbij hij onder andere verzoekt om een zorgregeling en een herziening van de toedeling van de inhoud van de kluis, die volgens hem ook gemeenschappelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, waaronder het Nederlands recht en het Turks recht, en heeft geoordeeld dat de inhoud van de kluis, bestaande uit gouden sieraden, toebehoort aan de vrouw. De man heeft zijn grief inzake de echtscheiding ingetrokken, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de kinderalimentatie en de zorgregeling opnieuw vastgesteld. De vrouw heeft recht op de inhoud van de kluis, en de man moet de alimentatie per 1 januari 2025 verhogen naar € 88,-- per maand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.341.881/01 en 200.341.882/01
zaaknummer rechtbank : C/01/396264 / FA RK 23-3554
beschikking van de meervoudige kamer van 13 februari 2025
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Sanli te Helmond ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Poort-van der Meeren te Eindhoven .
Op grond van het bepaalde in art. 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de zorgregeling, kinderalimentatie en sieraden en munten in de kluis in Turkije.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch. van 29 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 27 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 februari 2024.
2.2.
De vrouw heeft op 1 augustus 2024 een ‘verweerschrift tevens houdende vermeerdering van verzoek’ ingediend.
2.3.
De man heeft op 11 november 2024 een ‘verweerschrift in incidenteel appèl’ ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 2 december 2024 met producties 2 tot en met 8 en een vermeerdering c.q. aanvulling van het verzoek ten aanzien van zorgregeling;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 13 december 2024 met bijlage 7;
- de brief van de raad d.d. 17 december 2024.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man werd verder bijgestaan door een tolk, G. Dogruyol, tolknummer 1102.
De raad is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2.
Partijen zijn op 20 maart 2017 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
3.4.
De vrouw heeft de Nederlandse en de Turkse nationaliteit. De man heeft de Turkse nationaliteit.
3.5.
Het verzoek van de vrouw tot echtscheiding is op 22 augustus 2023 door de rechtbank ontvangen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man met ingang van 23 augustus 2023 een bedrag van € 83,-- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen;
- bepaald dat de inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije met daarin in ieder geval 12 ‘burma’ armbanden, een gouden set en gouden muntjes wordt toebedeeld aan de vrouw.
4.2.
De grieven van de man zien op de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding, de uitgesproken echtscheiding, de ingangsdatum van de te betalen kinderalimentatie en toedeling van de inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] te Turkije aan de vrouw. Daarnaast verzoekt de man in hoger beroep een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] vast te stellen.
De man verzoekt uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
het verzoek van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken, af te wijzen;
de ingangsdatum van de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , te weten vanaf 23 augustus 2023, af te wijzen althans een dusdanige ingangsdatum vast te stellen die het hof juist acht;
het verzoek van de vrouw betreffende de toebedeling van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije, af te wijzen en te bepalen dat de inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije bij helfte tussen partijen zal moeten worden verdeeld;
te bepalen dat de man recht heeft op contact met [minderjarige] :
- wekelijks van vrijdagavond 18:00 uur tot zondagavond 18:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man na afloop van de contactmomenten [minderjarige] naar de vrouw terugbrengt;
- gedurende een aaneengesloten periode van de helft van de (school)vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, zulks in overleg tussen partijen nader overeen te komen;
- althans een dusdanige regeling die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
4.3.
De vrouw voert verweer. Daarnaast verzoekt zij in (incidenteel) hoger beroep een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] vast te stellen en een aanvullende beslissing te nemen ten aanzien van de het goud en de munten in de kluis.
De vrouw verzoekt – na wijziging van het verzoek – om te bepalen dat [minderjarige] – zodra de man over geschikte, veilige en zelfstandige woonruimte beschikt – in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
- een weekend per 14 dagen bij de man verblijft, van vrijdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en op zondag om 17.00 uur bij de vrouw terugbrengt, alsmede iedere woensdag van 16.00 uur tot 18.30 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en bij haar terugbrengt, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen conform de vaste verdeling, althans een zodanige zorgregeling vast te leggen als het hof juist acht;
- ten aanzien van de vakanties en feestdagen te bepalen dat partijen de zorg voor [minderjarige] , verdelen als volgt:
a. de kleine vakanties van een week (herfstvakantie en carnavalsvakantie) delen partijen bij helfte. Woensdag is de wisseldag (12.30 uur) en de dagen sluiten aan bij het weekend waar [minderjarige] volgens de reguliere regeling verblijft;
b. de kerstvakantie delen partijen bij helfte, waarbij [minderjarige] het ene jaar de eerste week (inclusief de kerstdagen) bij vader is en de tweede week (inclusief de jaarwisseling) bij moeder en het andere jaar andersom;
c. de meivakantie delen partijen bij helfte, waarbij [minderjarige] het ene jaar de eerste week bij vader is en de tweede week bij moeder en het andere jaar andersom;
d. de zomervakantie delen partijen bij helfte, waarbij [minderjarige] het ene jaar week 1,2 en 4 bij vader is en week 3, 5 en 6 bij moeder en het andere jaar andersom;
e. ten aanzien van Koningsdag en Hemelvaart geldt dat de reguliere regeling of de vakantieregeling wordt gevolgd;
f. ten aanzien van Pasen en Pinksteren geldt dat indien [minderjarige] dat weekend bij vader verblijft het weekend wordt verlengd met een dag en dat [minderjarige] aldus wordt teruggebracht naar moeder door vader op tweede Paas- of Pinksterdag om 17 .00 uur;
g. [minderjarige] verblijft op Vaderdag bij vader en op Moederdag bij moeder, indien dat in het weekend valt waarbij hij bij de andere ouder verblijft is dat van 10.00 tot 17.00 uur;
althans een zodanige zorgregeling vast te leggen als het hof juist acht.
Daarnaast verzoekt de vrouw te bepalen dat, indien het goud van de vrouw zich niet meer bevindt in de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije, de man aan de vrouw de waarde van het goud dient te vergoeden ad € 17.000,--, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.4.
De man heeft zijn grief 1 ten aanzien van de echtscheiding tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Op deze grief zal daarom niet inhoudelijk door het hof worden beslist.
4.5
De vrouw heeft bij brief van 2 december 2024 haar verzoek ten aanzien van de inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] te Turkije vermeerderd, in die zin dat zij thans een bedrag van € 44.575,44 van de man vordert als waarde van het in de kluis aanwezige goud.
Het hof stelt voorop dat de mogelijkheid tot het voeren van nieuwe verzoeken in hoger beroep op grond van art. 347 lid 1 Rv in beginsel is beperkt tot het eerste processtuk dat partijen in hoger beroep mogen nemen.
Van omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen is niet gebleken. Deze vermeerdering van verzoek zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.1.
Het hof overweegt over de bevoegdheid ten aanzien van de verschillende aan de orde zijnde onderwerpen als volgt.
echtscheiding
Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 aanhef, sub a onder i Brussel II-ter rechtsmacht toe.
zorgregeling
Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat op het moment van de procesinleiding, te weten 22 augustus 2023, de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
kinderalimentatie
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding (op grond van artikel 3 aanhef, sub a onder I Brussel II-ter), heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houden (art. 5 lid 1 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
5.2.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht op de echtscheiding en de kinderalimentatie van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
5.3.
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is dan Nederlands recht van toepassing.
5.4.
Ten aanzien van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije overweegt het hof als volgt. Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens art. 4, tweede lid, onder 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Turks recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Turkije geen partij is bij het verdrag, terwijl volgens het internationaal privaatrecht van deze staat zijn interne recht van toepassing is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen eveneens uitgaan van toepasselijkheid van Turks recht.
Kinderalimentatie
5.5.
Partijen zijn het tijdens de mondelinge behandeling eens geworden dat de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] in zal gaan op 1 oktober 2024. Het hof zal dit in de beslissing vastleggen. Het hof zal de kinderalimentatie per 1 januari 2025 indexeren met het wettelijke percentage van 6,5%.
Zorgregeling
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen de volgende zorgregeling overeen gekomen.
[minderjarige] verblijft in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man:
- een weekend per 14 dagen van vrijdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur,
- na het weekend waarbij [minderjarige] bij de vrouw verblijft op maandag van 16.00 uur tot 18.30 uur alsmede iedere woensdag van 16.00 uur tot 18.30 uur,
- tijdens de vakanties en feestdagen zoals door de vrouw verzocht.
Ten aanzien van het halen en brengen hebben partijen een beslissing van het hof verzocht. Naar het oordeel van het hof dient het brengen en halen van [minderjarige] evenwichtig tussen de ouders worden verdeeld. Dit leidt tot de volgende haal-en breng regeling.
De vrouw dient [minderjarige] voor de weekendregeling naar de man te brengen, de man dient [minderjarige] na de weekendregeling terug naar de vrouw te brengen. De man haalt en brengt [minderjarige] op de maandagen en woensdagen dat [minderjarige] bij hem is. Tijdens de vakanties en feestdagenregeling brengt de vrouw [minderjarige] naar de man en brengt de man [minderjarige] na de vakantie of feestdag(en) terug naar de vrouw. Het hof zal de zorgregeling opnemen in de beslissing.
Inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije
5.7.
De
mankomt met grief 3 op tegen het oordeel van de rechtbank dat de inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije met daarin in ieder geval 12 armbanden, een gouden set en gouden muntjes wordt toebedeeld aan de vrouw. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
Hij ontkent dat partijen een verdeling met betrekking tot de huwelijksgemeenschap zijn overeengekomen. Er is naar Turks recht sprake van een deelgenootschap in vermogensopbouw. Van persoonlijk vermogen van de vrouw is geen sprake. De inhoud van de kluis behoort toe aan partijen: er is immers sprake van een gemeenschap van goederen. De man heeft er geen bezwaar tegen als de inhoud van de Turkse kluis, althans de goudstukken bij helfte worden verdeeld.
In reactie op de vermeerdering van het verzoek, voert de man aan dat de vrouw in het inleidende verzoekschrift bevestigt dat partijen een half jaar voor indiening van dat verzoek concrete afspraken hebben gemaakt omtrent de verdeling van het huwelijksvermogen. Die afspraken zouden mondeling zijn overeengekomen en volgens de vrouw inmiddels ook al zijn uitgevoerd. Dat betekent dat er geen te verdelen huwelijksgoederen meer aanwezig waren ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. De vrouw maakt misbruik van het feit dat de man niet op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure en niets begreep van de inhoud van het inleidende verzoekschrift.
De vrouw onderbouwt haar standpunt dat eventuele goudstukken tot haar persoonlijk vermogen zouden behoren en dat deze € 17.000,-- waard zijn niet met rechtens relevant bewijs. De waarde kan niet via videomateriaal of foto’s worden vastgesteld. Dat moet fysiek gebeuren bij een juwelier. Het komt vaak voor dat er tijdens een bruiloftsfeest ‘nep goudstukken’ worden gedragen om daarmee een bepaald welvaartsniveau aannemelijk te maken bij de bruiloftsgasten.
De man betwist dat volgens Turks recht eventuele goudstukken persoonlijk vermogen van de vrouw zouden zijn. Als dit standpunt wordt gevolgd, dan geldt dat de kluis op zijn naam is geregistreerd en dat daarmee de inhoud van die kluis tot zijn persoonlijk vermogen behoort. Eventueel in die kluis aanwezige bestanddelen zijn kortom bestemd voor persoonlijk gebruik van de man.
De bruiloft heeft na de huwelijkssluiting plaatsgevonden. Het betreft verwervingen en daarmee gemeenschappelijk goederen. De omvang van de door de vrouw genoemde goudstukken is niet correct. Sinds de bruiloft zijn meerdere jaren verstreken en hebben partijen de goudstukken omgewisseld of gebruikt voor andere doeleinden (zoals het bekostigen van onder andere vakanties en andere uitgaven). Onjuist is dat alle goudstukken van de bruiloft nog aanwezig zijn. De vrouw legt geen bewijs over dat er nog goudstukken aanwezig zijn en ook nog eens in een kluis.
Als er al goudstukken aanwezig zijn dan zijn deze primair persoonlijk vermogen van de man en subsidiair dienen deze tussen partijen te worden verdeeld (als gevolg van de verwervingen). De man is niet zonder de vrouw in de kluis geweest.
5.8.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan:
Partijen hebben in onderling overleg reeds afspraken gemaakt over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en de deelgenootschapsvordering. Dat wordt ook niet door de man betwist. Ten tijde van de huwelijkssluiting is aan de vrouw goud geschonken (12 “burma” armbanden, een gouden set en gouden munten). Naar Turks recht valt dit goud niet onder het gemeenschappelijk vermogen, maar behoort dit tot het persoonlijk vermogen van de vrouw. Volgens vaste rechtspraak van het Turkse Hooggerechtshof (Yargitay) geldt als uitgangspunt dat gouden sieraden en munten die tijdens de huwelijksceremonie aan het bruidspaar zijn geschonken in huwelijksvermogensrechtelijke zin van de bruid zijn, tenzij het bruidspaar daarover afwijkende afspraken heeft gemaakt. Volgens deze rechtspraak vallen de gouden sieren en munten in het persoonlijk vermogen van de vrouw, ook als de bruiloftsgasten de intentie hadden om het goud uitsluitend aan de man te schenken. De vrouw kan deze sieraden en munten opeisen, tenzij zij er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat het goud wordt aangewend voor gemeenschappelijke uitgaven van het echtpaar. Dat is hier niet het geval.
De inhoud van de kluis dient aan haar te worden toegedeeld. De sleutel van de kluis is echter in het bezit van de man. De vrouw heeft de kluis daarom inmiddels laten verzegelen, maar is er niet zeker van dat de inhoud zich nog in de kluis bevindt. Daarom vermeerdert zij haar verzoek om te bepalen dat de man de waarde van het goud aan haar dient te vergoeden. De waarde schat de vrouw op € 17.000,-- op basis van taxaties gebaseerd op videobeelden (prod. 1).
De ceremonie waarbij de sieraden aan de vrouw zijn geschonken heeft enkele jaren voor het burgerlijk huwelijk plaatsgevonden. Dat was in 2011, terwijl partijen voor de wet pas op 20 maart 2017 zijn gehuwd. De vrouw heeft het geld voor het huwelijk verkregen en dit betreft privévermogen van de vrouw. De vrouw heeft een overzicht gemaakt van de stukken die zich in de kluis moeten bevinden (prod. 7 bij de brief van 2 december 2024). Het betreft niet alleen haar bruidsschat maar ook privé goud dat al van de vrouw was. De vrouw heeft alles in bewaring gegeven in de kluis van de man. Het is onjuist dat partijen goudstukken uit de kluis hebben gehaald. Enkel een klein sieraad hebben partijen uit de kluis gehaald en omgeruild voor ongeveer € 250,--. Als er meer goudstukken weg zijn, dan heeft de man dat gedaan en is dat onrechtmatig naar haar toe. Gelet op wat de man over de stukken stelt, verzoekt de vrouw het hof om de man te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan haar.
5.9.
Het
hofoverweegt als volgt.
Dat partijen afspraken hebben gemaakt over de sieraden en munten, zoals de man aanvoert, is niet gebleken. Aldus dient in het kader van de verdeling een beslissing te worden genomen over de sieraden en munten. Zoals hiervoor in rov. 5.4 is overwogen is Turks recht van toepassing. In het Turkse recht is het volgende over het huwelijksvermogens recht geregeld.
Ingevolge art. 202 van het Turks Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) geldt tussen de echtgenoten het regime van verwervingsdeelneming nu partijen niet bij overeenkomst inzake het huwelijksgoederenregime één van de andere in de wet genoemde regimes hebben aanvaard.
Uit art. 219 TBW volgt dat verwervingen vermogensbestanddelen zijn die iedere echtgenoot gedurende het huwelijksgoederenregime onder bezwarende titel heeft verkregen. De verwervingen van een echtgenoot zijn in het bijzonder:
Zijn inkomsten uit arbeid,
De uitkeringen door instanties voor sociale zekerheid, instellingen voor hulp aan werknemers en soortgelijke instanties,
De vergoedingen wegens verlies van zijn vermogen om arbeid te verrichten,
De inkomsten uit zijn persoonlijke vermogen,
De vermogenswaarden die verwervingen vervangen.
Tot het persoonlijk vermogen behoort op grond van de wet:
Het goed dat uitsluitend is bestemd voor persoonlijk gebruik door een van de echtgenoten,
Vermogensbestanddelen die bij aanvang van het huwelijksgoederenregime aan een van de echtgenoten toebehoren of later door een van hen uit een erfenis of op enige andere wijze om niet zijn verkregen,
Vorderingen uit immateriële schade,
Vermogenswaarden die persoonlijk vermogen vervangen.
(art. 220 TBW).
Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en de overgelegde stukken blijkt dat de sieraden en munten tijdens het huwelijksfeest zijn verkregen. In het midden kan blijven of dit huwelijksfeest voor of na het burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof dienen de sieraden en munten naar Turks recht tot het persoonlijk vermogen van de vrouw te worden gerekend. Van andersluidende afspraken tussen de man en de vrouw is niet gebleken. De man kan bij de echtscheiding geen aanspraak maken op het persoonlijke vermogen van de vrouw. Dat betekent dat de sieraden en munten toekomen aan de vrouw.
De man neemt in reactie op het verzoek van de vrouw om toedelingen van de sieraden en munten wisselende stellingen in. Hij richt zich in zijn hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat de door de rechtbank opgesomde inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] - 12 armbanden, een gouden set en gouden muntjes – aan de vrouw worden toebedeeld. Hij betwist onder punt 9 tot en met 11 van het beroepschrift niet, althans onvoldoende dat deze sieraden en muntjes in de kluis aanwezig zijn. Hij voert slechts aan dat de inhoud van de kluis in de huwelijksgemeenschap valt, althans behoort tot de verwervingsdeelneming en daarom tussen partijen moet worden gedeeld. In het beroepschrift gaat de man ook niet verder in op de inhoud van de kluis en betwist hij niet dat het gaat om stukken die tijdens het huwelijksfeest zijn gegeven. In reactie op de vermeerdering van eis van de vrouw heeft de man aangevoerd dat de inhoud van de kluis tot zijn persoonlijke vermogen behoort, omdat de kluis op zijn naam staat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man vervolgens wisselend aangevoerd dat de sieraden en munten zijn persoonlijke vermogen zijn, bedoeld zijn voor de toekomst van [minderjarige] en dat er niets meer is.
Het hof is van oordeel dat de man met het innemen van deze wisselende standpunten onvoldoende heeft betwist dat de door de vrouw in eerste aanleg genoemde stukken – 12 armbanden, een gouden set en gouden muntjes – in de kluis aanwezig zijn. Deze behoren, zoals hiervoor is overwogen tot het persoonlijk vermogen van de vrouw. In zoverre dient de beschikking van de rechtbank te worden bekrachtigd. Het hof kan echter niet vaststellen dat de gehele inhoud van de kluis tot het persoonlijk vermogen van de vrouw behoort. Zo heeft de man ter zitting onweersproken gesteld dat ook sieraden van zijn zus in de kluis zijn opgeborgen. In zoverre dient de beschikking te worden vernietigd. Voor de duidelijkheid zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt in zijn geheel vernietigen en opnieuw rechtdoen als in het dictum van deze beschikking nader aangegeven. De grief van de man slaagt deels.
Voor wat betreft de waarde van de sieraden overweegt het hof als volgt.
De vrouw heeft de door haar gestelde waarde van de sieraden en munten, gelet op de betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd. In haar verweerschrift in hoger beroep stelt de vrouw de waarde nog op € 17.000,--, terwijl zij de waarde in haar brief van 2 december 2024 stelt op € 44.575,44. De vrouw heeft ter onderbouwing van de waarde foto’s van het huwelijksfeest overgelegd, taxaties gebaseerd op videobeelden en een door haarzelf opgesteld overzicht van de sieraden en het gewicht daarvan, alsmede een afschrift van de actuele goudwaarde. De man heeft dat overzicht en het daarop vermelde gewicht en de taxaties gebaseerd op videobeelden betwist. Het had op de weg van de vrouw gelegen om met een nadere onderbouwing van de waarde te komen.
Het hof kan de waarde van de sieraden en munten daarom niet vaststellen, zodat het hof de beslissing in de bestreden beschikking in zoverre in stand laat en het aanvullende verzoek van de vrouw zal afwijzen.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de kinderalimentatie en de kluis vernietigen en een beslissing nemen ten aanzien van de verzochte zorgregeling als volgt.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 29 februari 2024, voor wat betreft de kinderalimentatie en de beslissing over de kluis, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , zal betalen :
  • in de periode 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2024 € 83,-- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2025 € 88,-- per maand
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de 12 ‘burma’ armbanden, een gouden set en gouden muntjes, die deel uitmaken van de inhoud van de kluis met nummer [kluisnummer] in Turkije worden toebedeeld aan de vrouw;
bepaalt dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man verblijft:
- een weekend per 14 dagen, van vrijdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en op zondag om 17.00 uur bij de vrouw terugbrengt,
- na het weekend waarbij [minderjarige] bij de vrouw verblijft op maandag van 16.00 uur tot 18.30 uur
alsmede iedere woensdag van 16.00 uur tot 18.30 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en bij haar terugbrengt,
- ten aanzien van de vakanties en feestdagen geldt de volgende regeling
a. de kleine vakanties van een week (herfstvakantie en carnavalsvakantie) delen partijen bij helfte. Woensdag is de wisseldag (12.30 uur) en de dagen sluiten aan bij het weekend waar [minderjarige] volgens de reguliere regeling verblijft;
b. de kerstvakantie delen partijen bij helfte, waarbij [minderjarige] het ene jaar de eerste week (inclusief de kerstdagen) bij vader is en de tweede week (inclusief de jaarwisseling) bij moeder en het andere jaar andersom;
c. de meivakantie delen partijen bij helfte, waarbij [minderjarige] het ene jaar de eerste week bij vader is en de tweede week bij moeder en het andere jaar andersom;
d. de zomervakantie delen partijen bij helfte, waarbij [minderjarige] het ene jaar week 1, 2 en 4 bij vader is en week 3, 5 en 6 bij moeder en het andere jaar andersom;
e. ten aanzien van Koningsdag en Hemelvaart geldt dat de reguliere regeling of de vakantieregeling wordt gevolgd;
f. ten aanzien van Pasen en Pinksteren geldt dat indien [minderjarige] dat weekend bij vader verblijft het weekend wordt verlengd met een dag en dat [minderjarige] aldus wordt teruggebracht naar moeder door vader op tweede Paas- of Pinksterdag om 17.00 uur;
g. [minderjarige] verblijft op Vaderdag bij vader en op Moederdag bij moeder, indien dat in het weekend valt waarbij hij bij de andere ouder verblijft is dat van 10.00 tot 17.00 uur;
waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man [minderjarige] na afloop van de vakantie en/of feestdag(en) terugbrengt naar de vrouw;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.M.C. Dumoulin en E.M.D.M. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van mr. L. Kramer, de griffier.