ECLI:NL:GHSHE:2025:373

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.342.137_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader over een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de beëindiging van het gezag van de vader over zijn dochter, geboren in 2008. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzoekt om het gezamenlijk ouderlijk gezag te handhaven. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige wenst, heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend dat door de rechtbank is toegewezen. De vader heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij betrokken wil blijven bij de opvoeding van zijn dochter en dat er geen noodzaak is om het gezag te beëindigen. De moeder daarentegen stelt dat de vader sinds de geboorte van de minderjarige geen contact heeft gehad en dat er geen sprake is van een 'family life'. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, waarbij zij aangaf dat zij niet wil dat haar vader beslissingen over haar kan nemen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contact is geweest tussen de vader en de minderjarige en dat de vader niet in staat is om het gezag op een behoorlijke manier uit te oefenen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de vader is beëindigd, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 februari 2025
Zaaknummer: 200.342.137/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/417890/ FA RK 24-126
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. E.B. Doganer.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vraag of het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd dient te worden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 4 juni 2024, met producties, ingekomen bij het hof op 6 juni 2024 heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder om het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen te beëindigen en te bepalen dat de moeder voortaan belast zal zijn met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 7 augustus 2024, ingekomen op diezelfde datum, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel hem dit te ontzeggen, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van de proceskostenveroordeling gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt om compensatie van de proceskosten in hoger beroep.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de brief van 27 juni 2024, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen op 28 juni 2024;
- de brief van 29 juli 2024, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen op 31 juli 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en voor wie als tolk heeft opgetreden
S. Kruszynski (tolknummer 459);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruikt gemaakt en zij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbende met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
De moeder heeft de Poolse nationaliteit. De vader heeft de Turkse nationaliteit. [minderjarige] heeft zowel de Poolse als de Turkse nationaliteit.
3.4.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Uit het gezagsregister blijkt dat de moeder en de vader met ingang van 23 april 2008 gezamenlijk het gezag uitoefenden over [minderjarige] .
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De vader wil het gezag over [minderjarige] behouden. Er is geen noodzaak om het gezag te beëindigen. De vader is door de moeder niet betrokken bij belangrijke beslissingen over [minderjarige] . Het is de moeder kennelijk in het verleden gelukt om deze gezagsbeslissingen alleen te nemen. Hieruit blijkt dan ook geen belemmering voor de moeder. De vader zal meewerken als gezagsbeslissingen genomen moeten worden. Een beëindiging van zijn gezag zou een schending van zijn family life met [minderjarige] betekenen. De vader heeft in het leven van [minderjarige] geen ruimte gekregen om de vaderrol op zich te kunnen nemen. De moeder zet de vader neer als een slechte vader en stimuleert [minderjarige] niet tot contact. De vader is door de moeder niet geïnformeerd over [minderjarige] . Het kan dan ook niet aan de vader worden toegerekend dat hij niet op de hoogte is van gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] . De vader kan op een normale wijze met de moeder communiceren. De vader heeft sinds de zomer van 2024 telefonisch contact met [minderjarige] . Hij wil graag ook het fysieke contact met [minderjarige] herstellen.
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . De vader is twee maanden na de geboorte van [minderjarige] volledig uit beeld verdwenen en sindsdien niet meer betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Er is geen enkel contact meer geweest tussen [minderjarige] en de vader geweest. De moeder en [minderjarige] beschikten niet over contactgegevens van de vader. De vader heeft nooit om een zorgregeling verzocht of op enige andere wijze contact gezocht met de moeder of [minderjarige] . Hoewel de vader aangeeft het contact met [minderjarige] te willen herstellen, onderneemt de vader hier geen poging toe. [minderjarige] heeft de vader recent geprobeerd te bereiken via Facebook maar de vader heeft laten weten geen contact te willen met [minderjarige] . Er is geen sprake van family life. De vader en [minderjarige] kennen elkaar niet. [minderjarige] voelt zich afgewezen door de vader. [minderjarige] wil niet dat de vader beslissingen kan en mag nemen over haar.
3.9.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter aangegeven dat haar identiteitsbewijs in de zomer van 2025 verloopt en dat zij in de afgelopen jaren reizen met familie en vrienden, naar onder andere Marokko en Miami, niet heeft kunnen maken omdat zij enkel beschikt over een identiteitsbewijs waarmee zij niet buiten Europa kan reizen. [minderjarige] wil daarom graag een paspoort en vreest dat haar vader hieraan niet zal meewerken zoals, volgens haar, al eens in het verleden is gebeurd bij de verlenging van haar identiteitskaart. Verder heeft [minderjarige] aangegeven dat het voor haar niet goed voelt dat iemand die zij niet kent belangrijke beslissingen over haar kan nemen. Zij maakt zich ook zorgen. Als er iets met haar moeder zou gebeuren, zou haar vader alles mogen bepalen terwijl zij hem niet kent. Zij wil graag dat haar moeder het gezag alleen behoudt.
3.10.
De raad heeft bij de procedure in eerste aanleg de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag toe te wijzen. De raad herhaalt dit advies bij het hof. Volgens de raad is niet duidelijk geworden of er nu wel of geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader in de afgelopen periode. Los daarvan is wel duidelijk dat er al jarenlang geen betrokkenheid is vanuit de vader naar [minderjarige] en de moeder. De vader heeft geen poging gedaan om een rol te kunnen spelen in het leven van [minderjarige] . Het is volgens de raad invoelbaar dat het voor [minderjarige] niet prettig is dat als er wat met de moeder zou gebeuren de vader de belangrijke beslissingen over [minderjarige] zou mogen nemen. Van belang is ook dat [minderjarige] niet wil dat de vader nog langer het gezag heeft over haar. Het al dan niet hebben van gezag staat volgens de raad los van de rol die de vader mogelijk kan spelen in het leven van [minderjarige] .
3.11.
Het hof overweegt het volgende. Vanwege de nationaliteiten van partijen (de Poolse en de Turkse nationaliteit) heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek over de ouderlijke verantwoordelijkheid kennis te nemen op grond van artikel 7 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter), aangezien [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland. Uit artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 volgt dat de bevoegde rechter zijn interne recht, dus in dit geval Nederlands recht, toepast.
3.12.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.
Voldoende aannemelijk is geworden dat de vader en de moeder na de geboorte van [minderjarige] nog enige periode samen hebben gewoond en dat na het verbreken van de relatie tussen de ouders in 2008 er geen enkel contact meer is geweest tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij [minderjarige] sindsdien niet meer heeft gezien, dat hij ook niet heeft geprobeerd het contact te herstellen en dat zij elkaar dus eigenlijk niet kennen. Hoewel de vader dit zelf omschrijft als ‘schildpadtechniek’, doet dit niet af aan het feit dat hij geen onderdeel is (geweest) van het leven van [minderjarige] . In het midden kan blijven de vraag of er sinds de zomer van 2024 nu wel of geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader. Vast staat immers dat er in al die voorliggende jaren geen enkel contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader. Dit betekent dat er, anders dan de vader betoogt, geen sprake is van family life en er dus ook geen succesvol beroep kan worden gedaan op schending van artikel 8 EVRM bij beëindiging van zijn gezag. Het voorgaande betekent ook dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de moeder en de vader gezamenlijk het gezag zijn gaan uitoefenen in 2008.
De vader is hierdoor maar zeer beperkt in staat zich een beeld te vormen over de ontwikkeling van [minderjarige] en om - samen met de moeder - te kunnen beoordelen welke beslissingen in het kader van haar opvoeding in haar belang te achten zijn.
Beslissingen over [minderjarige] moeten voortvarend genomen kunnen worden.
De omstandigheid dat de moeder de afgelopen jaren (via omwegen) erin is geslaagd om gezagsbeslissingen zonder instemming van de vader te nemen, maakt niet dat deze situatie daarom moet voortduren.
[minderjarige] wordt in maart 2025 zeventien jaar. Mede gelet op haar leeftijd dient aan haar mening een grotere betekenis te worden toegekend dan bij jongere kinderen het geval zou zijn.
Voorts staat vast dat de vader, in ieder geval tot voor kort, jarenlang geen contact heeft gehad met [minderjarige] . De vader heeft haar eigenlijk nog nooit fysiek ontmoet. [minderjarige] en de vader kennen elkaar dan ook nauwelijks. Ook is er nagenoeg geen contact tussen de vader en de moeder (geweest).
Het hof is, met de raad, van oordeel dat de vader niet in staat is om het gezamenlijk gezag samen met de moeder op een behoorlijke manier uit te oefenen. Er bestaat niet de verwachting dat dit binnen afzienbare termijn zal verbeteren.
Alle voornoemde omstandigheden overwegend, dient de vader niet langer met het gezag over [minderjarige] belast te zijn. Het hof acht dit in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat beëindiging van het gezag van de vader niet betekent dat er geen contact kan zijn tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft aangegeven graag contact te willen met [minderjarige] . Volledigheidshalve stelt het hof vast dat de vader hiertoe in deze procedure geen verzoek heeft ingediend. Het staat de vader en [minderjarige] uiteraard vrij, als zij dat allebei willen, om contact te hebben met elkaar.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de vader in hoger beroep zal worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de relatie tussen partijen. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en
E.M.C. Dumoulin en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.