In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een tenlastegelegde mishandeling (parketnummer 01-060797-24) en veroordeeld voor een andere mishandeling (parketnummer 01-130281-23) tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. De politierechter had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, met uitzondering van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3], die gedeeltelijk werd toegewezen.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [benadeelde 3] op 21 mei 2023 te Bergeijk, waarbij hij deze meerdere malen op het hoofd heeft geslagen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraak van de andere zaak, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de materiële schade heeft vastgesteld op € 1.063,36 en de immateriële schade op € 750,00. De totale schadevergoeding bedraagt € 1.813,36, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.