ECLI:NL:GHSHE:2025:386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
20-002712-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk en in vereniging geweld plegen tegen M. Özler

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar alleen ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3]. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de materiële schade heeft vastgesteld op € 243,81 en de immateriële schade op € 500,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook bepaald dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002712-23
Uitspraak : 29 januari 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats, ’s-Hertogenbosch, van 2 oktober 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-179306-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte partieel vrijgesproken van het ‘openlijk en in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] ’ en het overige tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] hoofdelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 626,10, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag. Ten slotte heeft de politierechter beide benadeelde partijen in het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman van de verdachte primair verzocht dat het hof beide vorderingen zal afwijzen en heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde ‘openlijk en in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] ’. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een (deel)vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit tegen deze vrijspraak is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] en de daarmee samenhangende beslissing op de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de op deze onderdelen betrekking hebbende overwegingen van de politierechter te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Het hof zal de overwegingen zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs’ vervangen door de navolgende overwegingen.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
In hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht met betrekking tot de strafoplegging, ziet het hof, gezien de ernst van het bewezenverklaarde en gelet op een juiste normhandhaving, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de politierechter.
Het hof heeft daarbij mede in overweging genomen dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 25 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte volgt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daar komt nog bij dat de verdachte op basis van het thans voorliggende dossier een initiërende rol had met betrekking tot de geweldshandelingen. Het hof ziet aldus geen ruimte om de straf te matigen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat vrijspraak moet volgen, in het bijzonder nu geen sprake is van het in vereniging plegen van het tenlastegelegde geweld, dan wel dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld zoals tenlastegelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten vast. Eerder op de desbetreffende dag had een conflictueuze confrontatie plaatsgevonden tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens contact gelegd met de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] om hen op de hoogte te stellen van deze confrontatie. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben zich vervolgens bij medeverdachte [medeverdachte 1] gevoegd en hebben zich samen, zo was allen duidelijk, begeven naar de kapsalon van [slachtoffer 3] , alwaar deze laatste ook aanwezig was.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben allen een verklaring afgelegd met de strekking dat zij naar de kapsalon gingen met de bedoeling om het conflict op te lossen door het uit te praten. Het hof acht deze verklaringen ongeloofwaardig. De verdachte werd immers door medeverdachte [medeverdachte 1] op de hoogte gebracht van het conflict en heeft zich toen tezamen met de medeverdachten naar de kapsalon begeven, dat terwijl hij in eerste instantie geen partij was bij dit conflict. Het hof weegt verder mee dat uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de ter terechtzitting in eerste aanleg getoonde en door het hof in raadkamer bekeken en op zitting in hoger beroep besproken camerabeelden, valt op te maken dat als de verdachte en zijn medeverdachten bij de kapsalon aankomen en [slachtoffer 3] na handgebaren van de medeverdachte [medeverdachte 1] naar buiten komt, de medeverdachte [medeverdachte 1] (vrijwel) direct geweld uitoefent tegen deze [slachtoffer 3] en vervolgens de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , als [slachtoffer 3] zich daarna verweert en uit de kapsalon andere personen naar buiten komen, ook (vrijwel) direct overgaan tot het plegen van geweld.
Deze hiervoor geschetste gang van zaken wijst er veeleer op - en het hof zal hiervan ook uitgaan - dat de verdachte en de medeverdachten doelbewust tezamen de confrontatie met [slachtoffer 3] zijn aangegaan door samen naar hem toe te gaan en fysiek geweld op hem uit te oefenen dan wel de toepassing van dit geweld mogelijk te maken door eventueel andere te hulp schietende personen op afstand te houden. Het hof gaat er aldus vanuit dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten met dit doel. Een voorzienbaar gevolg was naar het oordeel van het hof - in de gegeven situatie van het aangaan van een confrontatie voor de kapsalon van [slachtoffer 3] tijdens openingstijden - dat andere personen [slachtoffer 3] te hulp zouden schieten. In dit geval werd [slachtoffer 3] daadwerkelijk geholpen door (onder meer) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het vervolgens door de verdachte dan wel de medeverdachten ten aanzien van onder andere [slachtoffer 2] gepleegde geweld geeft naar het oordeel van het hof blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Met dit onverholen, niet-heimelijk bedreven geweld, is de openbare orde aangerand. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarmee een significante bijdrage geleverd aan het openlijk geweld zoals dit bewezen is verklaard.
Aldus heeft de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten de confrontatie opgezocht, met de bedoeling om geweld te plegen tegen [slachtoffer 3] .
Hetgeen de verdediging overigens met betrekking tot het tenlastegelegde ten verwere heeft aangevoerd vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
De bewijsverweren van de raadsman worden aldus in al hun onderdelen verworpen.
Het hof zal voorts de overwegingen zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘De strafbaarheid’ vervangen door de navolgende overwegingen.
De strafbaarheid
Voor zover de verdediging heeft bedoeld ten aanzien van het bewezenverklaarde tevens te betogen dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, overweegt het hof dat dit betoog gelet op de hiervoor bij de ‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ vastgestelde feiten en omstandigheden faalt. Er is naar het oordeel van het hof namelijk geen sprake van een “wederrechtelijke” aanranding wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding (Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456). Hiervan was gelet op het feit dat de verdachte met de medeverdachten de confrontatie opzocht sprake. De verdachte kan zich gegeven deze feiten en omstandigheden dan ook niet met vrucht beroepen op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten. Hierdoor zijn de feiten strafbaar en is de verdachte strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.043,81,00, bestaande uit € 4.493,81 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende schadeposten:
misgelopen inkomsten € 4.250,00
factuur fysio € 126,10
kosten eigen risico psycholoog € 117,71
smartengeld € 550,00.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 626,10, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep opnieuw in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorligt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 243,81. Dit bedrag bestaat uit het totaal van de posten b. (factuur fysio) en c. (kosten eigen risico psycholoog). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Uit het schade-onderbouwingsformulier volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, te weten schrammen op zijn gezicht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,00.
Het hof is met betrekking tot de overige onderdelen van de vordering van oordeel dat nader onderzoek ter terechtzitting noodzakelijk is, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, ten aanzien van de materiële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023, zijnde het moment waarop deze schade is gevorderd, tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van de immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023, zijnde het moment waarop deze schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Ter vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook de mededaders gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen een deel van de schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 743,81. De verdachte en de medeverdachten zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 743,81, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor in verband met de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het ‘openlijk en in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] ’.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de daarmee samenhangende beslissing op schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 743,81 (zevenhonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent), bestaande uit
€ 243,81 (tweehonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent)materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en € 500,00
(vijfhonderd euro)immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 743,81 (zevenhonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent), bestaande uit € 243,81 (tweehonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent) materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. A. Muller en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 29 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.