ECLI:NL:GHSHE:2025:396

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
20-002549-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarigen en veroordeling voor ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht met zijn minderjarig stiefkind, maar werd wel veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje, aangeduid als aangeefster 1. Het hof oordeelde dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld voor meerdere feiten, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte kreeg een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de benadeelde partij [aangeefster 1] € 1.500,00 werd toegewezen voor immateriële schade, terwijl de vorderingen van [aangeefster 2] en [aangeefster 3] niet-ontvankelijk werden verklaard. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die aanvoerde dat deze onbetrouwbaar waren door tijdsverloop en beïnvloeding. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige misdragingen die de integriteit van de slachtoffers ernstig hadden geschonden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002549-21
Uitspraak : 17 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-860460-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1982,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘ met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ (feit 1);
- ‘ ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd’ (feit 2);
- ‘ ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd’ (feit 3),
de verdachte strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 3] heeft de rechtbank tot een bedrag van
€ 1.000,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel toegewezen en deze benadeelde partij ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2] toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en deze benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 3.500,00 en de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] zal toewijzen tot een bedrag € 1.500,00.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit en daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 augustus 2005 te [plaats] , althans in het arrondissement ’s-Hertogenbosch,
met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1990, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt (meermalen), buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster 1] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 november 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Oost-Brabant,
(telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten met zijn minderjarig stiefkind [aangeefster 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2003, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen (telkens):
- betasten en/of aanraken van en/of knijpen in de billen van die [aangeefster 3] en/of
- betasten en/of aanraken en/of wrijven tussen de benen en/of de onderkant van de borsten en/of de buik van die [aangeefster 3] en/of
- duwen/brengen van zijn, verdachtes, (stijve) penis tegen de billen van die [aangeefster 3] en/of
- kussen in de nek en/of op de wang en/of op de mond van die [aangeefster 3] ;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement ’s-Hertogenbosch/Oost-Brabant,
(telkens) met zijn minderjarig stiefkind, te weten [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2000, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen (telkens):
- betasten en/of aanraken van en/of knijpen in de billen en/of de (rechter)borst van die [aangeefster 2] en/of
- betasten en/of aanraken en/of wrijven tussen de (boven)benen en/of
- het vastpakken en/of tegen zich aandrukken van het lichaam van die [aangeefster 2] en/of
- het masseren van de (ontblote) rug van die [aangeefster 2] en/of;
- kussen in de nek en/of op de wang en/of op de mond van die [aangeefster 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Juridisch kader
Een getuigenverklaring kan slechts tot het bewijs worden gebezigd wanneer deze naar het oordeel van de rechter betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd. In artikel 342, tweede lid, Sv is bepaald dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan.
Het steunbewijs behoeft niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangever, moet worden onderscheiden van de vraag of de verklaring van de aangever betrouwbaar is. Dit neemt echter niet weg dat het steunbewijs kan dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Daarbij heeft te gelden dat het waarnemen van emoties door getuigen zelfstandig voldoende steunbewijs kan opleveren. Het tijdsverloop is daarbij relevant.
Het vorenstaande leidt ertoe dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
De verdediging heeft – kortgezegd - aangevoerd dat ten gevolge van tijdsverloop, onderlinge contacten en beïnvloeding, onzuivere motieven, cognitieve beperkingen en psychiatrische componenten, de door de aangeefsters afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Verdachte heeft hieraan toegevoegd dat hij het slachtoffer is van een zorgvuldig en jarenlang voorbereid complot teneinde hem en zijn gezin te schaden.
Het hof oordeelt dat het geen reden ziet aan de betrouwbaarheid van de door aangeefsters met betrekking tot de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten te twijfelen. De aangeefsters hebben naar het oordeel van het hof coherent, consistent en authentiek verklaard. Het enkele feit dat in de verklaringen op bepaalde (ondergeschikte) punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan tijdsverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen of zijn teweeggebracht door schaamte en emoties. Het gaat in dezen om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd. Hierbij betrekt het hof dat de verwijten die aangeefsters de verdachte maken ook niet ernstiger worden naarmate aangeefsters vaker hun verhaal doen. Van een tegen de verdachte opgezet complot is het hof niets gebleken. Het hof kwalificeert de door aangeefsters afgelegde verklaringen als betrouwbaar.
Steunbewijs
Nu de verdachte de tenlastegelegde gedragingen ontkent, laat het bovenstaande onverlet dat, wil het hof tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten kunnen komen, de door de aangeefsters afgelegde verklaringen voldoende steun dienen te vinden in andere zelfstandige bewijsmiddelen.
In onderhavig dossier is een aantal getuigen gehoord. Het hof constateert dat de verklaringen van de getuigen uit eigen waarneming beperkt zijn tot een kus op de mond en het van achteren vastpakken. Voorts zijn de verklaringen van de getuigen aangaande de bij de aangeefsters waargenomen emoties niet te plaatsen in de tijd waardoor het verband tussen de waargenomen emotie en een kort daarvoor doorgemaakt zedenmisdrijf niet kan worden gelegd en vastgesteld. Ook overigens bevatten de verklaringen van de getuigen onvoldoende uit eigen wetenschap bekende feiten of omstandigheden die een concrete ondersteuning bieden voor de tenlastegelegde gedragingen. De verklaringen van de getuigen dragen daarom naar het oordeel van het hof niet of nauwelijks bij tot het bewijs van het tenlastegelegde. Het ontuchtige karakter van de handelingen die zijn waargenomen kan daarmee niet worden vastgesteld.
De overige inhoud van het dossier acht het hof voorts - voor zover niet reeds enkel afkomstig van aangeefsters als bron - onvoldoende relevant voor het tenlastegelegde om bij te dragen aan de overtuiging van het hof dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan. Ook het bezigen van zogenaamd schakelbewijs, zoals aangevoerd door de advocaat-generaal, acht het hof bij gebreke van een in het licht van de tenlastegelegde feiten op grond van het dossier vastgestelde concrete modus operandi van de verdachte niet mogelijk.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande, niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen bij aangeefsters heeft verricht zoals is tenlastegelegd. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 augustus 2005 in het arrondissement 's-Hertogenbosch met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1990, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
meermalen, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging voor zover – gelet op de voornoemde vrijspraken - nog aan de orde:
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat het gebruik van de stukken van Veilig Thuis en de verklaring van getuige [getuige 1] een schending van artikel 6 EVRM oplevert. De raadsman heeft aangevoerd dat “het schriftelijk bewijsstuk van Veilig Thuis en de verklaring van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt aangezien de verdediging geen enkele effectieve gelegenheid heeft gehad om die stukken en verklaringen op hun betrouwbaarheid te controleren”. Getuige [getuige 1] heeft aangegeven door een medische aandoening aan geheugenverlies te lijden. Voorts is aangevoerd dat hetgeen resteert aan getuigenverklaringen onbetrouwbaar is.
Overwegingen met betrekking tot het verweer bewijsuitsluiting op grond van artikel 6 EVRM
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdediging pas in een zeer laat stadium in de procedure, te weten 2 maanden voor de geplande inhoudelijke behandeling op 24 augustus 2022 voor het eerst haar onderzoekswensen, waaronder het doen horen van getuige [getuige 1] , heeft ingediend. Vervolgens heeft het hof het verzoek gehonoreerd waarna het verhoor door de raadsheer-commissaris op 20 januari 2023, in aanwezigheid van de raadsman, heeft plaatsgevonden. De raadsman is de gelegenheid geboden de getuige te ondervragen en heeft daarvan gebruik gemaakt. In antwoord op vragen heeft de getuige verklaard onder meer geen herinnering meer te hebben aan hetgeen zij, in haar functie van medewerker van Veilg Thuis, omtrent mededelingen van de verdachte in het door haar in 2016 opgestelde gespreksverslag heeft vermeld. Voorts verklaarde zij geen herinnering meer te hebben aan hetgeen zij in onderhavige zaak ten overstaan aan de politie op 16 februari 2017 heeft verklaard. Op enig moment heeft de verdediging ten tijde van het verhoor door de raadsheer-commissaris aangegeven af te zien van het stellen van verdere vragen aan de getuige.
Het hof oordeelt dat in casu het de verdediging de facto ten aanzien van de getuige [getuige 1] niet aan een behoorlijke mogelijkheid het ondervragingsrecht uit te oefenen heeft ontbroken. Dat deze mogelijk door de verdediging als niet effectief wordt ervaren, nu het geheugen van de getuige zoveel jaar na dato niet meer optimaal functioneert, lijkt mede veroorzaakt door het feit dat de verdediging pas in een zeer laat stadium om het verhoor van de getuige heeft verzocht. Het hof vermag onder deze omstandigheden niet in te zien dat artikel 6 EVRM aan het gebruik van de door deze getuige opgestelde gespreksverslagen en de door haar ten overstaan van de politie afgelegde verklaring in de weg staat. Daar komt bij dat de door de getuige [getuige 1] opgestelde gespreksverslagen en de door haar afgelegde verklaring niet het enige of beslsissende bewijsmateriaal vormt dat aan de bewezenverklaring van het feit ten grondslag ligt.
Overwegingen met betrekking tot betrouwbaarheid overig getuigenbewijs
Het hof overweegt voorts dat in hetgeen ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige 2] door de verdediging is aangevoerd, het hof geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring bij de politie van deze getuige. Zij heeft immers bij de raadsheer-commissaris als getuige onder ede verklaard dat zij toentertijd bij de politie de waarheid heeft gesproken, zodat het hof deze verklaring tot het bewijs zal bezigen. Voorts oordeelt het hof de door de getuige bij de politie afgelegde verklaring als betrouwbaar aangezien zij toentertijd authentiek en spontaan heeft verklaard aangaande de door haar tussen aangeefster en de verdachte waargenomen seksuele handelingen.
Nu het hof de overige getuigenverklaringen niet tot het bewijs zal bezigen, is het ook niet gehouden om te responderen op het verweer daaromtrent.
Anders dan de verdediging acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1 heeft begaan.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft het hof verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seks met een toentertijd 14-jarig meisje ( [aangeefster 1] ). Hiermee heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Blijkens de verklaring van [aangeefster 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, heeft zij nog immer te kampen met de psychische gevolgen van het strafbare handelen van verdachte. Door zijn handelwijze heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem mocht stellen. De verdachte heeft aldus volledig miskend dat een kind bescherming behoeft tegen seksuele benadering door een volwassene. De verdachte heeft zich daarvan op geen enkele wijze rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Uit de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2024, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor misdrijven is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
De termijn is in onderhavige zaak aangevangen op de datum waarop het hof in de beklagprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering de strafvervolging van de verdachte heeft bevolen, te weten 30 november 2018. Op 26 oktober 2021 is vervolgens vonnis gewezen. Aldus is niet binnen 2 jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen. De verdachte heeft op 27 oktober 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 17 februari 2025 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn is in eerste aanleg met 11 maanden en in hoger beroep met ruim 15 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet geheel aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien de op te leggen straf ziet het hof geen aanleiding om tot strafvermindering over te gaan en zal het hof volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is van een inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM vervatte recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 bestaande uit immateriële schade.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering deels kan worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.500,00. De vordering van de benadeelde partij is onvoldoende gemotiveerd om tot een toewijzing van het gehele bedrag te komen. De zaak aanhouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze vordering alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof zal - voor zover de vordering wordt toegewezen - eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen en voor beide betalingsverplichtingen bepalen dat verdachte ook de wettelijke rente moet betalen. De ingangsdatum van de wettelijke rente stelt het hof vast op 8 augustus 2005, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot zover begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3]
De benadeelde partij [aangeefster 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangeefster 3] in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij [aangeefster 3] veroordelen in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
De benadeelde partij [aangeefster 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangeefster 2] in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij [aangeefster 2] veroordelen in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2005;

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3]

verklaart de benadeelde partij [aangeefster 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]

verklaart de benadeelde partij [aangeefster 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 17 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.C.J.M. Hillebrandt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.