ECLI:NL:GHSHE:2025:422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.322.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake gezag en omgang in een BOR II-traject met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak, die op 20 februari 2025 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake het gezag en de omgang van de vader met zijn minderjarige kind, geboren in 2012. De vader, vertegenwoordigd door mr. L.M. van den Dungen, heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van het gezag en omgang met zijn kind, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. K.C.M. Schreurs, zich hiertegen verzet. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure.

In een eerdere beschikking van 14 september 2023 had het hof bepaald dat de vader en het kind recht hebben op omgang in het kader van een BOR II-traject. Echter, dit traject is niet van de grond gekomen, wat heeft geleid tot een nadere mondelinge behandeling op 16 januari 2025. Tijdens deze behandeling zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals de Raad. De vader is niet verschenen, wat vragen oproept over zijn betrokkenheid. De moeder heeft aangegeven dat zij geen omgang meer wil en dat het kind ook geen contact met de vader wenst.

Het hof heeft geconcludeerd dat het eenhoofdig gezag van de moeder noodzakelijk is in het belang van het kind, gezien de lange periode waarin de vader geen contact heeft gehad en zijn gebrek aan initiatief om het BOR II-traject te starten. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden tot 18 december 2025, in afwachting van de resultaten van het BOR II-traject, en heeft de ouders verwezen naar een zorgaanbieder voor dit traject. De beslissing over het gezag is bekrachtigd, waarbij de moeder voortaan alleen het gezag over het kind zal uitoefenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 februari 2025
Zaaknummer: 200.322.833/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/295441 / FA RK 21-3093
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 14 september 2023

Bij die beschikking heeft het hof, voor wat betreft [minderjarige] , bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar in het kader van een BOR II-traject bij [zorgaanbieder 1] , dan wel bij een andere zorgaanbieder in de regio Limburg, waarbij de invulling van het BOR II-traject wordt overgelaten aan [zorgaanbieder 1] , dan wel aan een andere zorgaanbieder.
Het hof heeft iedere verdere beslissing omtrent het gezag van de vader over [minderjarige] en de omgang van de vader met [minderjarige] aangehouden tot 14 mei 2024 pro forma, in afwachting van het verloop van het BOR II-traject.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft na de beschikking van het hof van 14 september 2023 kennisgenomen van:
- het e-mailbericht van 29 november 2023 van de advocaat van de vader;
- het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 12 april 2024;
- het V8-formulier ingediend door de advocaat van de moeder op 29 april 2024;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 2 december 2024;
- het e-mailbericht van 5 december 2024 van de raad, waarin de raad heeft medegedeeld sinds juni 2022 niet meer betrokken te zijn bij deze zaak;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 9 december 2024;
- het V5-formulier ingediend door de advocaat van de moeder op 20 december 2024;
- het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 31 december 2024.
6.2.
Uit de hiervoor genoemde stukken volgt dat het door het hof bij beschikking van 14 september 2023 gelaste BOR II-traject niet is gestart. Het hof heeft hierin aanleiding gezien om een nadere mondelinge behandeling te bepalen, om de ontstane situatie met partijen en de raad te bespreken.
6.3.
De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van den Dungen, namens de vader;
-de moeder, bijgestaan door mr. M. Setiaman, waarnemend voor mr. Schreurs,
en door de beëdigd tolk (in het Turks) G. Dogruyol (tolkennummer 1102);
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de nadere mondelinge behandeling verschenen.
6.3.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft op 14 januari 2025 buiten de aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken. Tijdens de nadere mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.4.
Het hof heeft de advocaat van de vader tijdens de nadere mondelinge behandeling in hoger beroep verzocht om binnen één week het hof schriftelijk te berichten over welke zorgaanbieder(s) binnen de gemeente [gemeente] een BOR II-traject zouden kunnen uitvoeren en wat de wachttijd tot de aanvang van het traject en de duur van het traject bedraagt.
Het hof heeft de advocaat van de moeder eveneens een termijn van één week gegeven om na ontvangst van dit bericht hierop schriftelijk te reageren.
6.5.
De advocaat van de vader heeft op 23 januari 2025 een V6-formulier met bijlagen ingediend.
6.6.
Bij brief van 6 februari 2025 heeft de advocaat van de moeder op het onder rov. 6.5. genoemd V6-formulier van de vader met bijlagen gereageerd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De advocaat van de vader heeft tijdens de nadere mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het BOR II-traject is niet van de grond gekomen. Het tijdsverloop sinds de beschikking van 14 september 2023 is niet in het belang van [minderjarige] . De advocaat van de vader heeft herhaaldelijk contact gezocht met de gemeente [gemeente] . [zorgaanbieder 1] mag niet starten omdat de gemeente [gemeente] geen contract met hen heeft, terwijl [zorgaanbieder 1] wel wil starten. Het is nog steeds onduidelijk welke zorgaanbieders in de gemeente [gemeente] wel het BOR-II traject kunnen uitvoeren. De door het hof in de beschikking van 14 september 2023 genoemde redenen om een BOR II-traject te gelasten zijn – ook al is [minderjarige] inmiddels ouder geworden – nog steeds aan de orde. [minderjarige] is op een leeftijd dat hij zijn vader nodig heeft. Bovendien heeft [minderjarige] tijdens het kindgesprek met het hof bevestigd dat hij ook goede herinneringen aan de vader heeft. De vader krijgt nu geen kans om eventuele slechte herinneringen bij [minderjarige] weg te nemen. Verder heeft de vader geen enkele ingang meer wanneer er geen omgang tussen hem en [minderjarige] wordt bepaald en het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt bekrachtigd. De moeder voldoet jegens de vader niet aan haar informatieplicht.
7.2.
De moeder heeft tijdens de nadere mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder betwist dat de vader er alles aan heeft gedaan om het BOR II-traject van de grond te krijgen. De advocaat van de vader heeft maar één brief overgelegd waaruit volgt dat zij contact heeft opgenomen met de gemeente [gemeente] . De vader moet ook zelf zijn verantwoordelijkheid nemen. De vader spreekt goed Nederlands en had ook zelf contact kunnen opnemen met andere zorgaanbieders. Verder heeft de vader sinds 14 september 2023 alle gelegenheid gehad om contact op te nemen met [minderjarige] of hem een kaartje te sturen. De vader heeft dit nagelaten. Verder heeft [minderjarige] de vader op de kermis gezien. De vader is toen langs [minderjarige] heen gelopen en hij heeft geen contact met hem gezocht.
De moeder erkent dat zij zelf ook geen actie heeft ondernomen om het BOR II-traject van de grond te krijgen. Aanvankelijk stond de moeder achter de verwijzing van het hof naar een BOR II-traject, maar inmiddels is zij niet langer meer bereid om hieraan mee te werken. De door de moeder geuite zorgen over het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] zijn nog steeds aanwezig. Zij maakt zich met name zorgen over het drugsgebruik van de vader en dat [minderjarige] daardoor met drugs in aanraking zal komen. Verder vreest de moeder dat de vader onrust zal gaan stoken binnen haar gezin. Er heerst nu rust in het gezin van de moeder. Het gaat goed met de kinderen, ondanks dat zij geen omgang met de vader hebben. Ook [minderjarige] geeft bij de moeder aan dat hij geen omgang met de vader wil hebben. Indien [minderjarige] in de toekomst alsnog omgang met de vader wil, dan zal de moeder dit mogelijk maken. De verzoeken in hoger beroep van de vader – ook omtrent het gezag – moeten worden afgewezen. Deze procedure moet niet langer worden gerekt.
7.3.
De raad heeft tijdens de nadere mondelinge behandeling – samengevat – het volgende geadviseerd.
De raad heeft eerder problemen ervaren met de gemeente [gemeente] bij het opstarten van een BOR-traject. Indien de gemeente [gemeente] geen contract heeft met [zorgaanbieder 1] dan moet de gemeente aangeven met welke zorgaanbieders zij wel een contract hebben. De vader heeft zelf ook mogelijkheden laten liggen. Zo heeft de vader nagelaten om [minderjarige] een kaartje te sturen en/of het BOR II-traject bij een andere zorgaanbieder van de grond te krijgen. Aan de andere kant heeft de moeder ook geen actie ondernomen om het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen en/of het BOR II-traject van de grond te krijgen. Het is voor [minderjarige] moeilijk om zelf initiatief te nemen in het contactherstel met de vader, gelet op zijn thuissituatie. Zijn twee oudere zussen hebben ook geen contact met de vader en de moeder ondersteunt [minderjarige] niet in het contactherstel. [minderjarige] krijgt nu niet de kans om zelf een beeld van de vader te vormen. Het door het hof gelaste BOR II-traject moet alsnog worden doorgezet. [minderjarige] is nog jong en zal nieuwsgierig worden naar de vader. Het is niet goed voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer nu al wordt bepaald dat [minderjarige] de rest van zijn leven geen omgang meer met de vader hoeft te hebben. Dat een BOR II-traject wordt opgestart betekent niet dat dit automatisch tot omgang leidt. Het BOR II-traject is met waarborgen omkleed. Het BOR II-traject kan ook worden ingezet om te onderzoeken of de vader [minderjarige] wat kan bieden en/of om eventuele vragen van [minderjarige] aan de vader te beantwoorden. Indien de vader tijdens het BOR II-traject zijn afspraken niet nakomt, dan eindigt het traject. Het BOR II-traject kan in dat geval worden gezien als een soort afsluiting.
Het eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] dient te worden bekrachtigd. De vader is te lang niet in het leven van [minderjarige] betrokken geweest en hij neemt zelf ook geen initiatief. De vader is daardoor niet in staat om belangrijke gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen.
7.4.
De advocaat van de vader heeft na de mondelinge behandeling bericht dat [zorgaanbieder 2] , Stichting [stichting] en [zorgaanbieder 3] B.V. de zorgaanbieders zijn die in de gemeente [gemeente] een BOR II-traject kunnen uitvoeren. Verder volgt hieruit dat [zorgaanbieder 2] op dit moment een lange wachtlijst heeft en dat van de andere twee zorgaanbieders de wachtlijsten onbekend zijn. De gemeente laat de bepaling van de duur van het uit te voeren BOR II-traject aan het hof over.
7.5.
De advocaat van de moeder heeft na de mondelinge behandeling bericht dat zij haar eerder ingenomen standpunt handhaaft. De vader heeft inmiddels meer dan voldoende tijd gehad om een BOR-traject te initiëren. Hij heeft zijn prioriteit niet bij de kinderen liggen. Gezien de houding van vader, de reeds verstreken periode waarin hij op geen enkele wijze iets van interesse heeft laten blijken en het feit dat [minderjarige] geen contact wil met zijn vader, ziet de moeder geen meerwaarde in een BOR-traject. Dit proces sleept al veel te lang en het is in het belang van de kinderen dat er een einde komt en er weer rust is voor iedereen. Niet alleen voor [minderjarige] , want de oudere kinderen hebben hier ook last van.
7.6.
Het hof overweegt het volgende.
BOR II-traject
7.6.1.
Vast staat dat het door het hof bij beschikking van 14 september 2023 gelaste BOR II-traject – mogelijk vanwege financieringsperikelen – niet is opgestart. De gemeente [gemeente] zou geen contract hebben met de door het hof aangewezen zorgaanbieder [zorgaanbieder 1] . Ook zou genoemde beschikking van 14 september 2023 volgens de gemeente niet voldoende ruimte bieden om naar een andere zorgaanbieder te verwijzen, omdat die zorgaanbieder dan specifiek door het hof benoemd moet worden. Dit heeft tot een impasse geleid.
7.6.2.
De moeder heeft tijdens de nadere mondelinge behandeling verklaard dat zij een verwijzing naar een BOR II-traject niet langer kan ondersteunen en dat ook [minderjarige] aangeeft geen omgang (meer) met de vader te willen. Desondanks is het hof, met de raad, van oordeel dat een BOR II-traject nog steeds in het belang van [minderjarige] is. De eerdere overwegingen in de beschikking van het hof van 14 september 2023 om te komen tot een verwijzing naar een BOR II-traject zijn nog steeds onverkort aanwezig. Het uitgangspunt is immers dat een minderjarige omgang heeft met beide ouders. Een omgangsregeling tussen een niet-verzorgende ouder is in beginsel nodig voor een goede (identiteits)ontwikkeling van die minderjarige. De (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] staat momenteel onder druk omdat [minderjarige] binnen een gezin opgroeit waarbij zijn twee oudere zussen geen contact meer met de vader hebben en de moeder het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] niet ondersteunt. Het hof ziet nog enige opening om een eventueel contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te realiseren. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek verteld dat hij zelf geen negatieve ervaringen en herinneringen aan de vader heeft. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek ook verklaard dat hij al jaren geen vader meer heeft gehad en dat hij dat nu ook niet meer nodig vindt. Het hof acht [minderjarige] echter nog te jong om reeds nu te oordelen dat contactherstel niet meer aan de orde hoeft te zijn. Dit neemt niet weg dat het hof ook zorgen heeft over mogelijk contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Zo heeft de vader na de beschikking van 14 september 2023 op geen enkele wijze contact gezocht met [minderjarige] of interesse in [minderjarige] getoond. Evenmin is gebleken dat de vader zelf enige inspanning heeft verricht om het BOR II-traject van de grond te laten komen. Onduidelijk blijft wat er precies op de kermis is gebeurd, waarbij [minderjarige] de vader zou zijn tegengekomen. Weliswaar heeft de moeder verklaard dat de vader drugs gebruikt en dat zij bang is dat [minderjarige] hier dan ook mee in aanraking zal komen, maar de vader was niet tijdens de nadere mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig om hierop te kunnen reageren of om de bij het hof aanwezige vragen te beantwoorden. Ondanks deze zorgen wordt in aanmerking genomen dat het BOR II-traject met waarborgen is omkleed en dat het opstarten van een BOR II-traject niet automatisch tot structurele omgang tussen de vader en [minderjarige] leidt. Het belang van [minderjarige] is daarbij leidend. Het hof merkt op dat dit voor de vader de allerlaatste kans is om mogelijk te komen tot een contactherstel met [minderjarige] , omdat het hof – met deze nieuwe verwijzing naar het BOR II-traject – alle in het gegeven geval gepaste maatregelen heeft genomen om omgang tussen de vader en [minderjarige] te bewerkstelligen (vgl. HR 17 januari 2014 ECLI:NL:HR:2014: 91).
7.6.3.
Op dit moment bestaat er bij [stichting] een geringe wachtlijst voor verwijzingen vanuit de rechtspraak. Op grond van het voorgaande zal het hof de ouders verwijzen naar een BOR II-traject bij [stichting] . De invulling van het traject wordt overgelaten aan [stichting] . Het doel is om binnen dit traject te bezien of er mogelijkheden zijn om tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te komen. Daarbij dient de aard, de duur en de frequentie van de eventuele begeleide omgangsmomenten te worden bepaald door [stichting] . Partijen dienen zich zelf, zo nodig met behulp van hun advocaten, al dan niet via de gemeente, aan te melden bij [stichting] voor genoemd BOR II-traject. Zij dienen zich daarvoor te wenden tot het hoofdkantoor van [stichting] , gevestigd aan [adres 1] . Het BOR II-traject zelf zal plaatsvinden op het regiokantoor te [plaats] , aan de [adres 2] .
7.6.4.
De advocaat van de vader dient vervolgens, als meest gerede partij, het eindrapport van het BOR II-traject in het geding te brengen. Partijen en de raad zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk hierop te reageren. De vader en de moeder dienen aan te geven wat de inhoud van deze rapportage en het resultaat van het BOR II-traject betekent voor hun standpunten in hoger beroep. Verder dienen zij aan te geven of en, zo ja, waarom een nieuwe mondelinge behandeling in hoger beroep noodzakelijk is vóórdat het hof beslist.
7.6.5.
Het hof gaat ervan uit dat, mochten er voorafgaand en/of gedurende het BOR II-traject problemen ontstaan waardoor het BOR-traject niet kan worden opgestart dan wel het BOR-traject voortijdig wordt beëindigd, het hof daarvan door de advocaten van partijen zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld.
7.6.6.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak negen maanden aanhouden,
derhalve tot 18 december 2025 PRO FORMA, teneinde de resultaten van het BOR II-traject af te wachten.
Gezag
7.6.7.
Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing omtrent het gezag over [minderjarige] nog langer aan te houden. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om hierover een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Daarbij komt dat het hof het ook in belang van [minderjarige] acht dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het gezag, nu partijen al sinds 2021 aan het procederen zijn.
7.6.8.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
7.6.9.
Vast staat de vader sinds 2017 geen omgang meer met [minderjarige] heeft gehad, behoudens een kortdurend contactmoment in 2022 op het gemeentehuis bij het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige] . Verder staat vast dat de vader ook sinds de beschikking van het hof van 14 september 2023 op geen enkele wijze contact heeft gezocht met [minderjarige] . Het voorgaande brengt met zich dat de vader sinds jaren niet op de hoogte is van de ontwikkelingen van [minderjarige] en hetgeen hij nodig heeft, zodat hij niet in staat wordt geacht om samen met de moeder op een verantwoorde wijze beslissingen van enig belang over [minderjarige] te nemen die aansluiten bij zijn ontwikkeling(sfase). Dit maakt dat het hof, met de raad, van oordeel is dat, eenhoofdig gezag van de moeder anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
7.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 8 vermeld.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 november 2022, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , zal toekomen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
bepaalt dat de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar in het kader van een BOR II-traject bij [stichting] , waarbij de invulling van het BOR II-traject wordt overgelaten aan [stichting] ;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de omgang van de vader met [minderjarige] aan
tot 18 december 2025 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van het BOR II-traject;
verzoekt de advocaat van de vader het hof tijdig vóór bovenstaande pro forma datum het eindrapport van het BOR II-traject in het geding te brengen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en aan de raad;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en G.M. Goes en is op 20 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.