ECLI:NL:GHSHE:2025:423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.333.776_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kennis van erfgenaam en executeur in nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de erven van wijlen mevrouw [betrokkene] tegen de verweerster, mevrouw [verweerster]. De kern van het geschil betreft de vraag of de verweerster, als erfgenaam, vóór 2 juni 2022 op de hoogte was van de aanspraken van de schuldeisers op de nalatenschap. De erven stellen dat de executeur, [oud-executeur], hen niet correct heeft geïnformeerd over de nalatenschap en dat de verweerster daarom ook niet op de hoogte kon zijn van de aanspraken. Het hof heeft in een tussenbeschikking van 25 april 2024 de erven toegelaten om bewijs te leveren door middel van getuigenverhoren. Tijdens deze verhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de kandidaat-notaris en de voormalige executeur. De getuigenverklaringen gaven inzicht in de communicatie tussen de partijen en de kennis die zij hadden over de nalatenschap. Het hof oordeelt uiteindelijk dat de erven niet hebben bewezen dat de verweerster vóór de genoemde datum op de hoogte was van de aanspraken. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bekrachtigd, en de erven worden veroordeeld in de proceskosten van de verweerster. De kosten worden vastgesteld op € 3.556,00, te betalen binnen veertien dagen na de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 februari 2025
Zaaknummer : 200.333.776/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10082214 OV VERZ 22-5510
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] , Zwitserland,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellant 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[appellant 7],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [de erven] ,
gemachtigde: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] , Italië,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. R.A.J. van Zomer te Oosterhout.
belanghebbenden:
a.
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.G. Hees te ’s-Hertogenbosch,
b.
[executeur], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van wijlen mevrouw [betrokkene] en opvolger van [oud-executeur] ,
wonende te Oosterhout NB.

5.Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 25 april 2024 en de daarin opgenomen bewijsopdracht.
Naar aanleiding van deze beschikking hebben [de erven] op 26 september 2024 in enquête getuigen doen horen. [verweerster] heeft vervolgens afgezien van contra-enquête.
Daarna hebben [de erven] op 31 oktober 2024 een memorie na enquête met vier producties ingediend.
Op 15 november 2024 heeft [verweerster] een antwoordmemorie na enquête ingediend.
Vervolgens heeft het hof een datum bepaald voor uitspraak.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij tussenbeschikking van 25 april 2024 heeft het hof (overweging 3.5.6) [de erven] toegelaten om middels getuigenverhoren te bewijzen dat de executeur [oud-executeur] de correspondentie tussen hem en [appellant 1] vóór 2 juni 2022 heeft doorgestuurd naar [verweerster] dan wel dat de executeur [oud-executeur] of anderen [verweerster] over de inhoud ervan heeft/hebben geïnformeerd, in die zin (dictum) dat [verweerster] de aanspraken van [de erven] op de nalatenschap kende dan wel behoorde te kennen vóór 2 juni 2022.
6.2.
[de erven] hebben op 26 september 2024 drie van de vier opgeroepen en verschenen getuigen doen horen, te weten kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] , oud-executeur [oud-executeur] en erfgenaam [appellant 1] , die de beide eerdere verhoren niet heeft bijgewoond.
6.3.
Kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] , als notaris betrokken bij de akte van erfrecht (en zuivere aanvaarding) van 21 januari 2022, heeft als volgt verklaard:

Op vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Na het overlijden van mevrouw [betrokkene] hadden de erfgenamen een verklaring voor erfrecht nodig. Mevrouw [betrokkene] had enkele jaren eerder via mijn kantoor een testament opgesteld en de toen nog beoogd executeur wendde zich tot mij voor een verklaring voor erfrecht. Dat was op 3 januari 2022, ik heb dat nog even nagekeken in het dossier.
Er is bij dat eerste contact weinig besproken. Mevrouw [verweerster] was de enige dochter en erfgenam. Het testament bevatte alleen de gebruikelijke uitsluitingsclausule en benoeming van de executeur-testamentair.
Er is gekeken naar de nalatenschap. Er was sprake van een huis en bankrekeningen, en verder geen bijzonderheden. Schulden waren niet bekend. Dat was de informatie die ik van de heer [oud-executeur] kreeg.
Op 20 januari 2022 is de verklaring voor erfrecht besproken en de verklaring van zuivere aanvaarding. Mevrouw [verweerster] heeft toen getekend en vervolgens is op 21 januari 2022 de verklaring van erfrecht afgegeven waarin de zuivere aanvaarding staat vermeld.
Mijn opdracht was hiermee vervuld, tot meer was mij ook geen opdracht gegeven.
Ik heb later, in maart 2022, nog contact gehad met de heer [oud-executeur] en alleen met hem. Hij had contact met de heer [appellant 1] en deze stuurde hem documenten die de heer [oud-executeur] niet begreep. Hij stuurde deze naar mij met de vraag wat er nu stond. Ik kreeg deze stukken van hem en hij zei dat ze van [appellant 1] afkomstig waren. Dat kon ik ook zien aan de doorgestuurde e-mails, en wel vanwege de daarin vermelde afzender.
Ik heb toen de vragen van de heer [oud-executeur] beantwoord. Het document dat werd doorgestuurd was een partiële scheiding en deling, tussen [de erven] zelf. Mevrouw [betrokkene] was daarbij geen partij. Later bleek dat deze akte voortborduurde op een ander stuk, maar dat stuk zat er niet bij. Eind maart/begin april 2022 heb ik een akte vestiging vruchtgebruik onder ogen gekregen. Dat was het stuk waarop in de door mij genoemde akte werd voortgeborduurd. Die akte vestiging vruchtgebruik ontving ik ook via de heer [oud-executeur] . Ik heb in die periode geen contact gehad met mevrouw [verweerster] .
U houdt mij voor een e-mail van 30 maart 2022 waarin ik aan de heer [oud-executeur] vertel wat ik in de akte heb gelezen. Ik herken hem. Deze heb ik verstuurd. Mijn vragen aan de heer [oud-executeur] waren erop gericht te weten te komen wat er sinds 1983 gebeurd was met het vruchtgebruikvermogen.
De heer [appellant 1] heeft mij op enig moment aangeschreven over fouten die in het kadaster zouden staan ten aanzien van de panden die in vruchtgebruik waren geweest. Hij heeft mij daarover toen ook gebeld. De brief was naar aanleiding van het telefoongesprek. Het vruchtgebruik betrof panden aan de [adres] te [plaats] en ik had de verklaring voor erfrecht in het kadaster laten inschrijven. Ik herinner mij geen ander contact met de heer [appellant 1] .
U houdt mij voor een brief van 4 april 2022 als opgenomen in het dossier (onderdeel bijlage 3 verweerschrift eerste aanleg) en ik zie dat daar inderdaad wordt verwezen naar het telefoongesprek waar ik net over heb verklaard. Nu ik het stuk zie, zie ik ook dat er over het vruchtgebruik het nodige wordt opgemerkt. Ik heb die informatie voor kennisgeving aangenomen. Ik had immers geen opdracht en deze brief was ook naar de heer [oud-executeur] gegaan. Ik denk dat de heer [oud-executeur] mij daar nog vragen over heeft gesteld. Ik denk dat ik de heer [oud-executeur] heb aangegeven dat hij in de administratie moest zoeken om te achterhalen wat er precies na 1983 was gebeurd. Daar hield het voor mij op.
Op vragen van mr. De Bakker antwoord ik als volgt:
Op de vraag of ik nog weet wanneer ik de heer [oud-executeur] heb aangegeven dat hij in de administratie moest gaan zoeken, antwoord ik dat dat rond de tijd moet zijn geweest waar ik net over heb verklaard. Rond die tijd, april 2022, kwamen er stukken naar boven die tot mijn vragen leidden. Eerder had ik die info niet gezien. De vragen die ik stelde, waren de vragen die ook in de brief van de heer [appellant 1] van 4 april 2022 werden geformuleerd.
Ik heb inderdaad één keer contact gehad met mevrouw [verweerster] en dat was op 20 januari 2022. Daarvoor en daarna heb ik niet met haar gesproken.
Op de vraag wat het doel was van de bijeenkomst op 20 januari 2022 antwoord ik dat het ging om voorlichting: hoe werkt het erfrecht, hoe werkt een executeur en wat was het doel van de verklaring die ze zou tekenen. Ik herinner mij niet dat de heer [oud-executeur] bij die bijeenkomst ook aanwezig was, maar ik denk het wel. De heer [oud-executeur] was de steun en toeverlaat van mevrouw [verweerster] en ik verwacht dat hij haar gebracht had, en bij de bijeenkomst aanwezig was. Hij was immers beoogd executeur.
Op de vraag of ik mevrouw [verweerster] gewezen heb op de rechtsgevolgen van zuivere aanvaarding antwoord ik dat ik dat gedaan heb. Ik teken daarbij wel aan dat op dat moment het vermogen van erflaatster ruim positief was. Het vruchtgebruik op de panden was op zich bekend maar hield op bij overlijden van erflaatster. Dat laatste heb ik ook aan mevrouw [verweerster] uitgelegd.
Ik herinner mij niet dat toen gesproken is over een contact tussen mevrouw [verweerster] en de heer [appellant 1] in december 2021.
Ik weet niet of de heer [oud-executeur] de communicatie die ik met hem voerde besprak met mevrouw [verweerster] . Daar heb ik nooit iets over gehoord.
Ik heb voorafgaand aan dit getuigenverhoor geen contact gehad met partijen of een van de advocaten. De heer [oud-executeur] heeft mij gisteren gebeld met de vraag of hij met mij mee mocht rijden en dat mocht. We hebben onderweg niet over deze zaak gesproken.
Op vragen van mr. Zomer antwoord ik als volgt:
Tijdens de bespreking op 20 januari 2022 is nog op tafel gekomen dat erflaatster in een eerder gesprek met de heer [oud-executeur] en haar dochter had verklaard dat er met [de erven] niets meer af te rekenen viel, behalve de panden in de [adres] . Bij die eerdere bespreking ben ik niet bij geweest, het werd mij zo verteld. Ik meen mij te herinneren dat de mededeling door erflaatster op haar sterfbed werd gedaan, maar zeker weet ik dat niet.
6.4.
Voormalig executeur [oud-executeur] heeft als volgt verklaard:

Op vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Ik wist van tevoren dat in het testament van mevrouw [betrokkene] een benoeming tot executeur testamentair was opgenomen. Op enig moment had ik wat administratieve werkzaamheden voor haar verricht en wij hadden een prettige klik onderling. Toen vroeg ze mij of ik executeur testamentair wilde zijn en dat heb ik positief beantwoord. Ik had op zich geen ervaring als executeur testamentair.
Mevrouw [betrokkene] is overleden door euthanasie, nadat haar dochter een half jaar voor haar had gezorgd en daarvoor uit Italië was overgekomen. Het was toen coronaperiode dus de weinige contacten verliepen telefonisch. Er was ook weinig reden voor contact gezien de medische situatie van mevrouw [betrokkene] . Zij was ongeneeslijk ziek en ik deed wat administratief werk voor haar dat wel kon wachten. Ik ben nog een keer bij haar langs geweest toen ze beneden in haar huis lag. Ik heb toen nog gevraagd of er nog iets was wat ik als executeur moest weten. Zij zei nee. Vervolgens is begin januari 2023, in ieder geval begin van het jaar, contact gezocht met notaris [kandidaat-notaris] bij wie haar testament was verleden. Er moest een verklaring voor erfrecht komen en hij was de logische notaris daarvoor.
Ik weet niet of mevrouw [verweerster] en ik zelf samen bij de notaris zijn geweest. Ik denk dat ik zelf niet bij de notaris ben geweest en dat alles via de mail ging. De verklaring voor erfrecht is vervolgens afgegeven en er was toen geen taak meer voor de notaris.
Op uw vraag of ik daarna nog contact heb gehad met de notaris antwoord ik dat ik mij herinner dat ik in juli van datzelfde jaar een pakket van een deurwaarder overhandigd kreeg. Ik heb toen de notaris benaderd met de vraag ‘wat is dit allemaal?’ Ik heb geen logboek bijgehouden van alle telefoontjes met de notaris. Het is zo lang geleden en ik weet het niet meer.
Ik had in de periode tussen de verklaring voor erfrecht en de ontvangst van het pakket van de deurwaarder weinig contact met mevrouw [verweerster] . Zij verbleef ook regelmatig in Italië waar ze zelf woont en haar partner en dochter ook. De contacten verliepen voornamelijk telefonisch. Ik heb de brief aangaande de erfbelasting opgehaald bij mevrouw [verweerster] en ook wat administratie meegenomen. Het was nogal een boeltje. Ik had het in die tijd ook druk met ander werk en er was geen tijdsdruk op de afwikkeling van de nalatenschap.
Op uw vraag of ik mails heb ontvangen van de heer [appellant 1] of [de erven] antwoord ik dat ik mij herinner dat er een mail is binnengekomen over de afwikkeling van de huurpenningen betreffende de [adres] . Ik heb dat toen uitgezocht en afgewerkt. Dat kostte best nog wat moeite want de administratie was een bende. Ik herinner mij verder een mail met een lijst van kostbaarheden. Dat snapte ik niet en die lijst heb ik terzijde gelegd.
U houdt mij voor een mail van de heer [appellant 1] van 22 december 2021. Ik kan mij dit niet herinneren. Ik vind het zo moeilijk. Sinds het overlijden van mijn vrouw ligt er een deken van vermoeidheid over mijn hersens en staat de wereld stil. Ik kan dit niet aan. Ik kan me niets herinneren. Ik weet niet welke mails uit 2022 of 2023 ik nog in mijn mailbox heb. Ik gooi weg wat ik niet belangrijk vind. Datzelfde geldt voor door mij verstuurde mails.
Ik kan mij niet herinneren dat er door mij mails of brieven zijn ontvangen over het vruchtgebruik van andere goederen dan de panden in de [adres] .
Ik heb over de mail betreffende de huurpenningen gesproken met mevrouw [verweerster] , toen ik het huurdossier bij haar ging ophalen en later ook wat administratie. Ik heb de huurders ook aangeschreven dat de huur voortaan op een ander rekeningnummer moest worden betaald. “
6.5.
Appellant [appellant 1] heeft als volgt verklaard:

Op vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Ik heb rechtstreeks contact gehad met mevrouw [verweerster] voor en na het overlijden van haar moeder. Het betrof telefonisch contact en whatsapp contact. U houdt mij voor dat tijdens de mondelinge behandeling een uitdraai van een whatsapp bericht van 22 december 2021 is overgelegd. Dat is een van de whatsapp berichten die ik bedoel. Ik denk dat in totaal 20 whatsapp berichten in genoemde periode zijn gewisseld. Er is in die contacten uitvoerig gesproken over het vruchtgebruik, ook voor het overlijden van mevrouw [betrokkene] . Dat betrof het vruchtgebruik in brede zin.
Mevrouw [verweerster] wist in ieder geval al van de panden. Ze wist dat er een vruchtgebruik akte was, dat wist ze van haar moeder. Mevrouw [verweerster] heeft mij gevraagd contact op te nemen met de heer [oud-executeur] die al haar zaken zou gaan behandelen. De heer [oud-executeur] heeft dat bevestigd en verzocht om geen contact met mevrouw [verweerster] op te nemen over de nalatenschap. Dat verzoek is op 23 december 2021 schriftelijk gedaan, dan wel de eerste week van januari 2022. Over de precieze inhoud van de akte heb ik met haar niet gesproken, want ik werd verwezen naar de heer [oud-executeur] .
Ik heb de heer [oud-executeur] de akte van vruchtgebruik doen toekomen en 16 mails gestuurd over het vruchtgebruik in brede zin inclusief de hoogte van het totale vruchtgebruik, de huurpenningen en de overdracht van de panden. Vanaf eind januari 2022 is die correspondentie gevoerd waarin expliciet het totaalbedrag is genoemd.
De heer [oud-executeur] zou ernaar kijken en we zouden bericht krijgen. Hij schreef letterlijk in zijn e-mail dat hij het zou gaan oppakken. Mevrouw [verweerster] heeft in december 2021 geschreven dat zij zich vanaf januari 2022 erin zou gaan verdiepen.
Ik heb in de periode tussen december 2021 en eind juni 2022 niet meer rechtstreeks contact gezocht met mevrouw [verweerster] , omdat mij dat uitdrukkelijk was verzocht en ik me daaraan heb gehouden. De heer [oud-executeur] heeft mij schriftelijk laten weten dat hij het zou gaan bespreken met mevrouw [verweerster] . Ik weet niet of hij dat daadwerkelijk heeft gedaan. Ik heb niet gecontroleerd hoe hij zijn werk deed als executeur.
Ik heb ook rechtstreeks contact gehad met de notaris. Ik heb contact gezocht met de notaris eind maart 2022, omdat de notaris in het kadaster aanpassingen had aangebracht en toen bleek dat daar fouten in stonden. Dat moest worden gecorrigeerd. Ik heb hem ook gevraagd of hij in het bezit was van de akte van vruchtgebruik. Hij antwoordde ‘vanzelfsprekend heb ik die.’ Hij zei toen ook dat hij die akte had besproken tijdens de bijeenkomst voorafgaande aan de zuivere aanvaarding. Hij had die akte naar eigen zeggen ontvangen van mevrouw [betrokkene] . Ik heb vervolgens dat telefoongesprek bevestigd in een brief van 4 april 2022. Bij die brief heb ik gevoegd de memorie van successie aangaande de nalatenschap van mijn vader, want daar had de notaris om gevraagd. Deze brief en de stukken zijn ook in kopie aan de heer [oud-executeur] gestuurd.
Op vragen van mr. De Bakker antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor productie 8 bij beroepschrift, zijnde een brief van mij aan de heer [oud-executeur] van 20 maart 2022. Die brief heb ik geschreven. In de brief wordt inderdaad melding gemaakt van overleg met mevrouw [verweerster] over kostbaarheden. Dat betrof goederen uit ons ouderlijk huis die niet onder het vruchtgebruik vielen.
Er zijn toen geen afspraken gemaakt in dat overleg en de goederen zijn ook niet bij ons terechtgekomen. Mevrouw [verweerster] belde mij om te vragen of bepaalde stukken tot ons ouderlijk huis behoorden of niet. Zij wist dat zelf niet.
Er zijn telefonisch enkele gesprekken met haar gevoerd over de kostbaarheden en dat is ook gedeeld met de heer [oud-executeur] . Er hebben na juni 2022 ook nog telefoongesprekken met haar plaatsgevonden, alsook in december 2023 een uitgebreide whatsapp uitwisseling. Ik wil benadrukken dat niet alle telefoongesprekken gefixeerd waren op het vruchtgebruik, maar ik houd vast aan mijn eerdere verklaringen over die gesprekken.
6.6.
Na kort beraad hebben [de erven] er vanaf gezien op een nader te bepalen zittingsdag - dit vanwege de zittingsagenda van de rechter-commissaris - de vierde beoogde getuige, [verweerster] , als op 26 september 2024 wel verschenen, te doen horen.
6.7.
[verweerster] heeft vervolgens afgezien van contra-enquête.
6.8.
[de erven] hebben – kort weergegeven – betoogd dat het bewijs is geleverd, dat het hof moet meenemen dat [verweerster] zich niet als getuige heeft laten horen en er voorts op gewezen dat gezien de eerder ingenomen standpunten en gewisselde correspondentie [verweerster] vóór 2 juni 2022 behoorde te weten dat [de erven] de aanspraken hadden als aan de orde.
6.9.
[verweerster] heeft een en ander bestreden en gesteld dat het bewijs niet is geleverd.
6.10.
Het hof oordeelt als volgt.
6.11.
Voor zover [de erven] betogen dat in het licht van de door het hof in de tussenbeschikking vastgestelde feiten zonder meer al blijkt dat [verweerster] vóór 2 juni 2022 behoorde te weten dat de aanspraken van [de erven] ter zake het (beëindigde) vruchtgebruik van haar moeder meer omvatten dan teruggave van de beide appartementen, geldt het volgende.
6.12.
In onderdeel 3.5.5. van de tussenbeschikking heeft het hof ten aanzien van toerekening van kennis van de (toenmalige) executeur aan [verweerster] als volgt overwogen:

Het hof volgt [de erven] daarin niet. [verweerster] heeft [oud-executeur] als executeur gemachtigd op grond van artikel 4:145 BW, zoals in het verweerschrift in hoger beroep ook aangevoerd. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat [verweerster] de executeur [oud-executeur] heeft aangewezen/gemachtigd om bepaalde zaken te regelen rondom de nalatenschap van haar moeder. De machtiging is een standaardtekst en de inhoud van deze machtiging om als executeur op te treden leidt er niet toe dat de kennis van de executeur [oud-executeur] ook de kennis van [verweerster] is (zie ook de Parlementaire Geschiedenis behorend bij artikel 4:194a BW). Het hof rekent de kennis van [oud-executeur] als executeur niet toe aan [verweerster] . Het gaat om (het moment van) de kennis bij [verweerster] zelf als hieronder nader te duiden”.
6.13.
Voor zover [de erven] zich wederom beroepen op kennis bij genoemde executeur als zodanig heeft het hof daar derhalve al over beslist. Daarnaast geldt dat [verweerster] als dochter van erflaatster – ze was ten tijde van de verkrijging van het vruchtgebruik door haar moeder minderjarig – niet betrokken is geweest bij de vestiging van het vruchtgebruik in 1981, noch daarbij enige juridische positie betrokken heeft, althans is dat gesteld noch gebleken. In zoverre leidt de aard van de schuld er niet toe dat [verweerster] een en ander zonder meer behoorde te weten, dan wel meteen nader had dienen te onderzoeken.
6.14.
Uit de verklaringen van zowel [kandidaat-notaris] als [oud-executeur] leidt het hof af dat [verweerster] niet alleen onbekend was met de reikwijdte van het vruchtgebruik maar tevens dat zij op grond van mededelingen van haar moeder geen reden had te twijfelen aan de haar wel bekende omvang, namelijk vruchtgebruik van twee appartementen, zodat zij onderzoek moest gaan doen.
6.15.
Uit de verklaring van [appellant 1] leidt het hof af dat hij niet rechtstreeks met [verweerster] heeft gesproken of contact heeft gehad over het
totalevruchtgebruik in de periode tussen december 2021 en eind juni 2022. In onderdeel 3.3.1. van de tussenbeschikking wordt reeds melding gemaakt van het app-bericht van 22 december 2021 dat [appellant 1] aan [verweerster] heeft gericht, in welk bericht naar het oordeel van het hof ook geen informatie staat die [verweerster] had moeten alarmeren. Er wordt slechts in algemene zin gerept van ‘
informatie’ en ‘
goederen … uit het ouderlijk huis’die in bezit zouden zijn van erflaatster en die [verweerster] wellicht wilde teruggeven.
6.16.
De verklaring van partijgetuige [appellant 1] dat de notaris al ten tijde van de zuivere aanvaarding in januari 2022 zou hebben beschikt over de akte van vruchtgebruik wordt door de getuige [kandidaat-notaris] niet bevestigd. Deze rept immers van het eerst kennisnemen van de akte van vruchtgebruik op een veel later moment (maart/april 2022). Dat zowel de notaris (getuige [kandidaat-notaris] ) als de executeur (getuige [oud-executeur] ) kennis droeg vóór juni 2022 van de volledige inhoud van de akte van vruchtgebruik, en daarover onderling contact hebben gehad, is wel komen vast te staan, maar dit betekent niet dat deze kennis ook vóór juni 2022 voor [verweerster] gold. Noch getuige [kandidaat-notaris] noch getuige [oud-executeur] heeft immers die inhoud besproken met [verweerster] vóór juni 2022, aldus hun respectieve eigen verklaring. De gestelde maar niet gebleken kennis bij de notaris al in januari 2022 zou dit ook niet anders maken. Ook toen is met [verweerster] immers niet over de volle reikwijdte van het vruchtgebruik gesproken.
6.17.
Dat getuige [oud-executeur] de door hem ontvangen correspondentie van de zijde van [de erven] heeft doorgestuurd aan [verweerster] vóór juni 2022 is evenmin gebleken, zodat niet is komen vast te staan dat [verweerster] op die wijze kennis heeft genomen van alle (gestelde) aanspraken die hetzij rechtstreeks voortvloeiden uit de akte van vruchtgebruik dan wel indirect, namelijk uit het (gestelde onjuiste) beheer door erflaatster van de appartementen als zodanig.
Hierboven is reeds ten aanzien van het vruchtgebruik als zodanig geoordeeld dat [verweerster] ook niet behoorde te weten dat een (mogelijke) haar onbekende aanspraak bestond.
Voor het gestelde onjuist beheer geldt dit a fortiori: gesteld noch gebleken hoe [verweerster] dit eerder wist dan wel had behoren te weten.
Voor beide (categorieën) aanspraken geldt dat steeds sprake is van een onverwachte schuld voor [verweerster] , waar op zich één onverwachte schuld al voldoende is om een (tijdig gedaan) beroep op artikel 4:194a BW te rechtvaardigen.
6.18.
Het is op zich juist dat [verweerster] als getuige geen verklaring heeft afgelegd. Nu uiteindelijk [de erven] zelf ervan af hebben gezien [verweerster] te doen horen in enquête tijdens of na een tweede verhoordag en de bewijslast in deze bij [de erven] lag en ligt, wordt aan het niet horen van [verweerster] door het hof geen betekenis toegekend. In ieder geval draagt het in de gegeven omstandigheden er niet toe bij dat het bewijs van weten of behoren te weten door [verweerster] - als in de bewijsopdracht bedoeld - bij [verweerster] aan de orde is geweest. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2024 heeft [verweerster] overigens duidelijk aangegeven dat zij het niet wist en dat als zij het wist “
zou ik beneficiair aanvaard hebben”.
6.19.
De conclusie is dat het bewijs niet is geleverd. Het moet er voor worden gehouden dat [verweerster] vóór 2 juni 2022 geen kennis had dan wel behoorde te hebben van de uit het vruchtgebruik van erflaatster voortvloeiende (gestelde) nadere schulden tot afgifte van (substantiële) geldbedragen als in de tussenbeschikking en hiervoor gepasseerd. Dit geldt derhalve zowel voor de aanspraken rechtstreeks uit de akte (gelden/obligaties) als voor de later geformuleerde aanspraken
samenhangend met het vruchtgebruik(schadevergoeding uit onjuist beheer), terwijl onbekendheid met één categorie aanspraak al voldoende is om een beroep te kunnen doen op artikel 4:194a BW.
Het verzoek is aldus tijdig ingediend, alle aangevoerde grieven falen en de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
6.20.
[de erven] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] , en wel vermeerderd met nakosten en tevens uitvoerbaar bij voorraad zoals verzocht.
Deze kosten stelt het hof aan de zijde van [verweerster] tot op heden vast op:
- griffierecht
343,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punten × appeltarief II)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal:
3.556,00

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gewezen beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2023;
veroordeelt [de erven] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 3.556,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking en, als [de erven] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en de beschikking daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking ten aanzien van voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.