ECLI:NL:GHSHE:2025:432

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.347.057_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht in een civiele zaak over gebreken aan een schoolgebouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [appellante] om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. [appellante] had eerder bij de rechtbank Limburg een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [appellante] hoogstwaarschijnlijk verjaard was, omdat zij eerder had geklaagd over gebreken in het schoolgebouw, maar geen actie had ondernomen binnen de daarvoor geldende termijnen. In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven aangevoerd, waarbij zij stelde dat er recent ontdekte constructieve gebreken zijn waarvoor nog een garantietermijn loopt. Het hof heeft de argumenten van [appellante] overwogen en geconcludeerd dat er voldoende aanleiding is voor een deskundigenonderzoek. Het hof heeft bepaald dat een onafhankelijke deskundige zal worden benoemd om de gebreken in het schoolgebouw te onderzoeken en om te bepalen of er sprake is van een niet behoorlijk functioneren van de pui en andere gebreken. Tevens heeft het hof [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De kosten van het deskundigenonderzoek zullen door [appellante] worden voorgeschoten, en het hof heeft de deskundige benoemd en de vragen geformuleerd die deze moet beantwoorden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 februari 2025
Zaaknummer : 200.347.057/01
Zaaknummer EA : C/03/330923 / HA RK 24-100
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. V.P.M. Brouns te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. P.C. van Nielen te Helmond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van 12 juli 2024 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarbij de rechtbank het verzoek van [appellante] om een voorlopig deskundigenbericht heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (het procesdossier uit eerste aanleg), ingekomen ter griffie van dit hof op 10 oktober 2024, heeft [appellante] het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Limburg van 12 juli 2024 te vernietigen en het verzoek van [appellante] alsnog toe te wijzen door benoeming van een onafhankelijk deskundige die een advies zal uitbrengen over de nadere in het verzoekschrift en het beroepschrift genoemde (constructieve) gebreken en [verweerster] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, in de kosten van beide instanties en in de nakosten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 9 december 2024, heeft [verweerster] het hof verzocht om [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren, althans om
het beroep van [appellante] af te wijzen als ongegrond en de beschikking van de rechtbank Limburg van 12 juli 2024 te bekrachtigen en/of te bepalen dat dit verzoek in strijd is met de eisen van een goede procesorde, dan wel dat van de bevoegdheid dit verzoek te doen misbruik wordt gemaakt, dan wel dat het beroep afstuit op een ander door uw hof zwaarwichtig geoordeeld bezwaar en daarbij Mosa – zoveel mogelijk uitvoer bij voorraad – te veroordelen in de proceskosten en nakosten van dit geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [senior adviseur huisvesting en vastgoedontwikkeling] (senior adviseur huisvesting en vastgoedontwikkeling) namens [appellante] , bijgestaan door mr. Brouns en
  • [directie-assistente] (directie-assistente) namens [verweerster] , bijgestaan door mr. Van Nielen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg gehouden op 2 juli 2024;
  • productie 2 ingediend namens [appellante] , ingekomen ter griffie op 3 januari 2025 en
  • de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door respectievelijk mr. Brouns en mr. Van Nielen overgelegde voorgelezen spreeknotities – de onderdelen 16, 17, 20 t/m 24 van de spreeknotitie van mr. Brouns zijn niet uitgesproken – en pleitnota.
Het hof heeft geen kennis genomen van de akte inbreng producties zijdens [appellante] van 1 juli 2024 (met producties 11 tot en met 13). [appellante] had deze akte als onderdeel van het procesdossier van de procedure in eerste aanleg aan het hof toegestuurd. De bewuste akte met producties is echter door de rechtbank niet toegelaten, omdat die te laat was ingediend. De rechtbank heeft besloten dat de akte geen deel uitmaakte van de processtukken. [verweerster] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het hof bezwaar gemaakt dat [appellante] deze geweigerde akte nu alsnog als onderdeel van het procesdossier eerste aanleg in het geding heeft gebracht. Het hof heeft dit bezwaar gehonoreerd. [appellante] heeft de bewuste akte daarna niet alsnog, afzonderlijk, in het geding gebracht in de onderhavige procedure.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat – kort weergegeven – om het volgende.
a. [appellante] is eigenaar van het schoolgebouw aan de [adres] te [plaats] (hierna: het schoolgebouw) waarin onder meer een kindcentrum ( [kindcentrum] ) gevestigd is.
[verweerster] is een bouwbedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling en realisatie van grootschalige woningbouw- en utiliteitsprojecten.
Tussen partijen is op 29 juli 2015 een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen, waarbij [verweerster] zich heeft verbonden tegen betaling van een aanneemsom de uitvoeringswerkzaamheden voor de bouw van het schoolgebouw exclusief gymzaal uit te voeren. In de aanneemovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“4. De bepalingen van de UAV gelden voor zover daarvan in overige opdrachtdocumenten (zie artikel 3.1 van deze overeenkomst) niet uitdrukkelijk is afgeweken.”
Op 16 december 2016 is het werk opgeleverd.
Na de oplevering heeft [appellante] scheurvorming in vloeren en wanden van het schoolgebouw geconstateerd en begonnen de puien te ontzetten.
Bij e-mail van 13 september 2018 heeft [appellante] geklaagd bij [verweerster] :
“Wederom kom ik weer bij [verweerster] terug omdat de entreedeuren tot het gebouw niet goed sluiten, “vervormen” door weersomstandigheden. Al meerdere keren zijn er monteurs langs geweest voor reparatie. Helaas niet met het gewenste effect.
Blijkt dus nog binnen de garantie te vallen. Wil jij hiervoor zorg dragen en opdracht geven aan desbetreffende bedrijf? (…)”
Op 9 mei 2019 heeft [appellante] geklaagd over de scheurtjes in de wanden en de vloeren en over enkele buitendeuren.
[appellante] heeft in 2021 mondeling melding gemaakt van de gebreken bij de heer [architect] (de architect) en de heer [vertegenwoordiger van verweerster 1] , zijnde de vertegenwoordiger van [verweerster] .
i. [appellante] heeft [verweerster] bij brief van 24 november 2022 in gebreke gesteld en verzocht om tot herstel over te gaan. De brief luidt onder andere als volgt:
“De volgende klachten hebben zich in 2020 geopenbaard en zijn ook bij u bekend: Scheurvorming in vloeren en wanden en het ontzetten van puien. Eerder vroegen wij u om de klachten te inventariseren en de gebreken en te herstellen. In 2021 heb ik contact gezocht met de Architect dhr. [architect] en deze klachten met hem persoonlijk besproken. Helaas mochten wij daarna geen reactie meer van [verweerster] en of de Architect ontvangen over deze problematiek. Het laatste contact dateert van 29.09.2021 met de heren [vertegenwoordiger van verweerster 2] en [vertegenwoordiger van verweerster 1] . Hieruit maak ik op dat u niet wil meewerken om te komen tot een oplossing voor deze gebreken. Via deze brief geven wij u nogmaals de mogelijkheid om op deze brief te reageren en uw verantwoordlijkheden te nemen.
Als u het niet mee eens bent met deze ingebrekestelling, horen wij dat graag schriftelijk binnen 14 dagen. Wij zullen ons daarna beraden.”
Eerste aanleg
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. [appellante] wenst dat een deskundige met bouwkundige en constructieve kennis onderzoek doet naar de door haar geconstateerde gebreken in het schoolgebouw.
3.2.1.
[verweerster] heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek, omdat de vorderingen van [appellante] in een bodemprocedure zullen afstuiten op schending van de klacht-, verval-, verjarings- en garantietermijnen.
3.2.2.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de rechter in een bodemprocedure
hoogstwaarschijnlijk zal oordelen dat de vordering op grond van artikel 7:761 BW is verjaard nu [appellante] op 13 september 2018 heeft geklaagd over de ontzetting van de deuren en/of puien en op 9 mei 2019 over de scheuren in de wanden en de vloeren en de ingebrekestelling van [appellante] van 24 november 2022 dateert. Het beroep door [appellante] op de garantiebepaling kan haar volgens de rechtbank niet baten, omdat een dergelijke garantiebepaling, voor zover de gebreken daar al onder zouden vallen, niet van invloed is op de verjaringstermijn van een rechtsvordering tot nakoming van de (onderliggende) overeenkomst. Volgens de rechtbank heeft [appellante] daarom onvoldoende processueel belang bij toewijzing van haar verzoek.
Hoger beroep
3.3.
[appellante] heeft in haar beroepschrift – kort weergegeven – vier grieven aangevoerd waarmee zij betoogt dat er sprake is van recent ontdekte constructieve gebreken waarvoor nog altijd een garantietermijn loopt en dat de vorderingen van [appellante] nog niet zijn vervallen of verjaard op grond van artikel 7:761 BW. De scheuren verschillen namelijk ten opzichte van scheuren die [appellante] in het verleden in 2018 en 2019 heeft gezien. Een van de onderzoeksvragen voor de onafhankelijk deskundige kan zijn wanneer de scheurvorming en andere gebreken volgens de deskundige zijn ontstaan, mocht dat bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of vorderingen tot herstel van [appellante] al dan niet zijn verjaard of vervallen. De beoordeling of al dan niet sprake is van verjaring is volgens [appellante] een discussie die in een bodemprocedure kan en moet worden beslecht aan de hand van de bevindingen van een onafhankelijk deskundige. [appellante] verwijst hierbij ook naar het door als productie 2 in beroep in het geding gebrachte rapport van de [betrokkene] van de firma [firma] (hierna: het [firma] -rapport) van 19 december 2024. [appellante] verzoekt gelet op het voorgaande te bepalen dat een voorlopig deskundigenonderzoek zal plaatsvinden.
3.3.1.
Ter zitting heeft [appellante] hieraan toegevoegd dat haar grieven zich niet beperken tot de scheurtjes die in de voorbije weken/maanden zouden zijn ontstaan, maar dat de scheuren en ontzette puien die in eerste aanleg centraal stonden, nu ook centraal staan. Deze verzoekschriftprocedure richt zich niet op de na oplevering van het schoolgebouw in 2016 ontdekte haarscheurtjes/zetscheurtjes en ondeugdelijke paumelles/scharnieren (“esthetische gebreken”). [appellante] heeft een verzoekschriftprocedure aanhangig gemaakt vanwege de later in tijd – en dus nieuwe(re) – opgetreden vermoedens van vele ernstigere constructieve gebreken in het schoolgebouw. Welke constructieve gebreken er spelen, kan [appellante] niet aangeven. Dit is namelijk juist de reden waarom zij een deskundige wenst te laten benoemen. Volgens [appellante] is het namelijk algemeen bekend dat gebreken aan de constructie en/of het fundament van een gebouw dikwijls pas na enige tijd zichtbaar worden. Het is een glijdende schaal. Volgens [appellante] begint het veelal met een kleine eigenaardigheid. In veel gevallen blijft het daarbij en is het te voorbarig, onrealistisch en niet proportioneel om onmiddellijk aan te nemen dat achter een scheurtje of stroeve deur een enorm gebrek van constructieve aard verscholen zit. Pas wanneer de scheurtjes groter en omvangrijker worden en er zich meerdere (terugkerende) problemen manifesteren krijgt een bouwkundige leek, zoals [appellante] , logischerwijs meer en meer de indruk dat de ontzette deuren, gesprongen ramen en gescheurde gevels niet als op zichzelf staande gebreken dienen te worden gezien, maar een samenhangend geheel van symptomen vormen dat herleidbaar is naar een (of meerdere) veel groter(e) verborgen gebrek(en) in/aan het fundament/de constructie van het gebouw, aldus [appellante] . En juist dát wenst [appellante] dus met het verzochte deskundigenonderzoek te laten vaststellen. [appellante] wijst hierbij op een aantal conclusies in het [firma] -rapport over een mogelijke constructieve fout in de buitengevels waarin de pui zich bevindt, het nu (zonder nader onderzoek) nog niet kunnen vaststellen van het exacte gebrek in de draagconstructieve elementen van het gebouw dat heeft geleid tot de verzakking van de latei en het zonder nader onderzoek nog niet kunnen inschatten van de kosten van het herstel. De scheuren in het metselwerk en de vloer zijn volgens het [firma] -rapport vermoedelijk het gevolg van een constructieve fout en niet valt uit te sluiten dat het gebrek de stabiliteit van de entree van het gebouw beïnvloedt. Nader destructief technisch onderzoek is nodig, aldus het [firma] -rapport.
3.4.
[verweerster] heeft zowel bij verweerschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 15 januari 2025 verweer gevoerd. [verweerster] stelt – kort weergegeven – dat elk gepretendeerd (processueel en inhoudelijk) vorderingsrecht van [appellante] op [verweerster] door schending en/of verloop van klacht- (artikel 6:89 BW), verval- (paragraaf 12 UAV 2012), verjarings- (artikel 7:761 BW) en garantietermijnen (uit het bestek) onherroepelijk verloren is gegaan. Volgens [verweerster] gaat het namelijk niet om nieuwe, maar steeds om dezelfde scheurtjes die [appellante] begin 2017 al heeft ontdekt en waarover zij op 9 mei 2019 voor het eerst geklaagd heeft. Bovendien zou het bestaan van recente scheuren volgens [verweerster] niet in hoger beroep voor het eerst aangevoerd mogen worden nu zij hierdoor een instantie verliest en dit in strijd is met de wet en de goede procesorde. Volgens [verweerster] is het verzoek van [appellante] dan ook in strijd met de eisen van een goede procesorde en heeft [appellante] geen belang bij haar verzoek. Voor zover nodig zal het hof bij de beoordeling daarop ingaan.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft (artikel 3:303 BW), dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vergelijk HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105, r.o. 3.2 en HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112, r.o. 3.2.2-3.2.4).
3.5.2.
Met inachtneming van voornoemde maatstaf is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellante] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen. Voordat het hof dit toelicht, eerst nog het volgende.
Het oude recht is van toepassing
3.5.3.
Op 1 januari 2025 is de Wet van 6 maart 2024 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht) in werking getreden. De nieuwe regels gelden alleen voor gerechtelijke procedures die na 1 januari 2025 worden gestart.
Als een procedure vóór 1 januari 2025 wordt aangespannen, blijft het oude (bewijs)recht gelden totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Dat volgt uit artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht dat het overgangsrecht regelt:
“Ten aanzien van de verdere behandeling door een rechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet met een dagvaarding aanhangig zijn dan wel met een verzoekschrift zijn ingediend, blijft het recht zoals dat gold vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.”
Het voorgaande leidt ertoe dat het oude (bewijs)recht van toepassing is op deze zaak, omdat het verzoekschrift in eerste aanleg in 2024 is ingediend en ook het hoger beroep is ingesteld vóór 1 januari 2025.
[appellante] is ontvankelijk
3.5.4.
Volgens [verweerster] doet [appellante] met dit hoger beroep een geheel nieuw verzoek, omdat het volgens [appellante] zou gaan om nieuwe gebreken met nieuwe en andere oorzaken. [verweerster]
stelt dat deze wijze van procederen in strijd is met de wet en met de eisen van de goede procesorde en dat [appellante] dus niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De wet stelt immers in artikel 202 Rv dat een verzoek voorlopig deskundigenbericht moet worden ingediend bij de rechtbank en niet in een hoger beroep bij het hof. Bovendien ontneemt [appellante] volgens [verweerster] haar door deze wijze van procederen feitelijk gezien een instantie.
3.5.5.
Anders dan [verweerster] betoogt, is het hof van oordeel dat deze wijze van procederen niet in strijd is met de wet en/of de goede procesorde gezien de herstel- en herkansingsfunctie van het hoger beroep. [appellante] heeft in hoger beroep namelijk de mogelijkheid om eventuele eigen fouten – voor zover daar al sprake van is nu de gestelde gebreken naar het oordeel van het hof met elkaar lijken samen te hangen – te herstellen. Bovendien is sprake van een asymmetrisch appelverbod. Op grond van artikel 204 lid 2 Rv is namelijk geen hogere voorziening toegelaten voor zover het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht wordt toegewezen. De stelling dat [verweerster] een instantie wordt ontnomen, is dus niet juist. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] ontvankelijk is in haar verzoek.
[appellante] heeft belang bij haar verzoek
3.5.6.
[appellante] heeft betwist dat de rechter in een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk zal oordelen dat de vordering is verjaard en dat [appellante] daarom onvoldoende processueel belang heeft bij toewijzing van haar verzoek (grief 4). Volgens [appellante] is er sprake van recent ontdekte constructieve gebreken waarvoor nog altijd een garantietermijn loopt en is de beoordeling of al dan niet sprake is van verjaring een discussie die in een bodemprocedure kan en moet worden beslecht aan de hand van de bevindingen van een onafhankelijk deskundige. [appellante] stelt dat het juist niet waarschijnlijk is dat een rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de vorderingen van [appellante] zijn verjaard op grond van artikel 7:761 BW.
3.5.7.
Het hof is van oordeel dat [appellante] , anders dan in eerste aanleg is geoordeeld, een processueel belang heeft bij haar verzoek. Het vraagstuk over de verjaring en de mogelijkheid voor [verweerster] om zich daarop te beroepen kan namelijk juist afhankelijk zijn van de uitkomsten van het voorlopig deskundigenonderzoek en de aard van het al dan niet vastgestelde door de deskundige. Het hof is van oordeel dat, gezien de feitenconstellatie, niet op voorhand gezegd kan worden dat de eventuele vordering van [appellante] vanwege verjaring geen enkele kans van slagen heeft in een bodemprocedure. Zo kan een beroep op de verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn in het licht van bijvoorbeeld de ernst en het mogelijk gevaarzettende karakter van de eventueel door de deskundige te constateren gebreken (in het gebouw is een basisschool gevestigd). Het oordeel over de verjaring is uiteindelijk aan de rechter die zich daar in een mogelijke bodemprocedure over zal gaan buigen. Anders dan [verweerster] heeft betoogd is het hof van oordeel dat er ook geen sprake is van een “fishing expedition” van [appellante] . Er worden in het [firma] -rapport voldoende concrete omstandigheden gemeld die maken dat nader (voorlopig deskundigen)onderzoek van belang is. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van de [verweerster] dat [appellante] geen belang heeft bij het verzochte deskundigenbericht. Gezien het voorgaande kan de bespreking van de grieven 1 tot en met 3 over de verjaring en de garantiebepaling achterwege worden gelaten.
Het verzoek wordt toegewezen
3.5.8.
Omdat het verzoek van [appellante] ook aan alle formele vereisten voor een verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek voldoet in de zin van artikel 203 lid 2 Rv, en afwijzingsgronden niet zijn gebleken, zal het hof het verzoek toewijzen zoals nader in het dictum omschreven. De kosten van het onderzoek zullen – zoals in overeenstemming is met de hoofdregel van artikel 205 lid 1 Rv jo artikel 195 Rv en conform het eigen voorstel van [appellante] – worden voorgeschoten door [appellante] en door [appellante] ter griffie te deponeren.
3.5.9.
Het hof zal overgaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het hof zal de volgende deskundige benoemen:
[bedrijf]
De heer [deskundige]
[adres]
[plaats]
telefoon: [telefoonnummer]
email: [e-mailadres]
Bij e-mail van 5 februari 2025 heeft de heer [deskundige] het hof bericht dat hij dit onderzoek pas kan uitvoeren in de tweede helft van maart 2025. Daarnaast heeft hij laten weten dat hij verstand heeft van constructies, maar dat hij zelf geen constructieve berekeningen kan maken. In zulke gevallen werkt hij altijd samen met Constructiebureau [constructiebureau] B.V. in [plaats] .
3.5.10.
[appellante] heeft onder punt 31 van haar verzoekschrift in eerste aanleg een achttal vragen geformuleerd welke zij ter beantwoording aan de deskundige wenst voor te leggen. [verweerster] heeft in haar verweerschrift daartegen verweer gevoerd. Op basis van de inhoud en strekking van de door [appellante] geformuleerde onderzoeksvragen en rekening houdend met hetgeen partijen over en weer ten aanzien van de vragen reeds hebben opgemerkt in de processtukken en hetgeen het hof overigens opportuun acht, zal het hof de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
Is er naar uw deskundig oordeel sprake van een niet behoorlijk functioneren van de pui? Zo ja, wat is daar de oorzaak van? Daarbij moet u rekening houden met alle aanwezige bescheiden die uit het dossier naar voren komen (bijvoorbeeld tekeningen) en die betrekking hebben op het gebouw van het pand, zo nodig aanvullend aan te leveren door beide partijen. Wilt u daarbij ook aandacht besteden aan de stalen latei boven de pui?
Constateert u gebreken in het metselwerk en het entreeportaal en de aldaar aanwezige vloer. Zo ja, wat is daar de oorzaak van? Wilt u zich ook uitlaten over de stelling van [appellante] dat er een niet-dragende wand dragend is gemaakt?
Constateert u gebreken aan de PVC vloer nabij de keuken vanaf de onder vraag 2 bedoelde wand in de richting van/in de gang?
Wilt u per de door u mogelijk vastgestelde gebreken aangeven op welke wijze dat gebrek hersteld zou kunnen/moeten worden? En wat is de schatting van de kosten per geconstateerd gebrek van het herstel en van de herstelkosten in totaal?
Zijn er nog overige opmerkingen/conclusies over de bouwkundige staat en/of de constructie van het gebouw?
Proceskosten
3.6.
Het hof zal [verweerster] alvast als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het proces in eerste aanleg en van de proceskosten in dit hoger beroep conform het gebruikelijk gehanteerde liquidatietarief (tarief II). Het hof zal, zoals verzocht, de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren en vermeerderen met wettelijke rente vanaf de door het hof bepaalde moment.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
  • Griffierecht € 688,00
  • Salaris advocaat/gemachtigde € 1228,00 (2 punt(en) x tarief II, rechtbank)
Totaal € 1.916,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
  • Griffierechten € 798,00
  • Salaris advocaat € 2.428,00 (2 punt(en) x tarief II, hof)
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.404,00

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
benoemt tot deskundige:
[bedrijf]
De heer [deskundige]
[adres]
[plaats]
telefoon: [telefoonnummer]
email: [e-mailadres]
4.2.
bepaalt dat de deskundige onderzoek verricht naar de volgende vragen:
Is er naar uw deskundig oordeel sprake van een niet behoorlijk functioneren van de pui? Zo ja, wat is daar de oorzaak van? Daarbij moet u rekening houden met alle aanwezige bescheiden die uit het dossier naar voren komen (bijvoorbeeld tekeningen) en die betrekking hebben op het gebouw van het pand, zo nodig aanvullend aan te leveren door beide partijen. Wilt u daarbij ook aandacht besteden aan de stalen latei boven de pui?
Constateert u gebreken in het metselwerk en het entreeportaal en de aldaar aanwezige vloer. Zo ja, wat is daar de oorzaak van? Wilt u zich ook uitlaten over de stelling van [appellante] dat er een niet-dragende wand dragend is gemaakt?
Constateert u gebreken aan de PVC vloer nabij de keuken vanaf de onder vraag 2 bedoelde wand in de richting van/in de gang?
Wilt u per de door u mogelijk vastgestelde gebreken aangeven op welke wijze dat gebrek hersteld zou kunnen/moeten worden? En wat is de schatting van de kosten per geconstateerd gebrek van het herstel en van de herstelkosten in totaal?
Zijn er nog overige opmerkingen/conclusies over de bouwkundige staat en/of de constructie van het gebouw?
4.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
4.4.
bepaalt dat [appellante] binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen en dat partijen alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken, waarbij gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij;
4.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
4.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
4.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
4.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
4.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op
€ 10.236,00 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
4.10.
bepaalt dat [appellante] laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
4.11.
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
4.12.
benoemt mr. J.I.M.W. Bartelds tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
4.13.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van de eerste aanleg, te weten € 688,00 aan griffierecht en € 1.228,00 aan salaris advocaat;
4.14.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van dit hoger beroep, en begroot die kosten overeenkomstig het liquidatietarief tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 798,00 voor griffierecht en € 2.606,00 voor salaris advocaat.
Als [verweerster] niet binnen veertien dagen na heden aan de proceskosten veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
4.15.
veroordeelt [verweerster] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan;
4.16.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; en
4.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.I.M.W. Bartelds, R.R.M. de Moor en J. van Kesteren en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.