ECLI:NL:GHSHE:2025:433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.348.292_01 en 200.348.295_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2023. De ouders, de moeder en de vader, zijn in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2024, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder en de vader zijn het niet eens met deze verlenging en hebben verzocht om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of te beperken. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2025 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij de moeder benadrukte dat er zo snel mogelijk toegewerkt moet worden naar een thuisplaatsing van de minderjarige, terwijl de vader aangaf dat de ouders de afgelopen maanden verbeteringen hebben laten zien in hun omgang met de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel niet terug kan naar huis, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de problematiek van de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de noodzaak voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is onderbouwd. Het hof heeft ook aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen over het opgroeiperspectief van de minderjarige, en dat de gecertificeerde instelling (GI) dit zorgvuldig moet onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 februari 2025
Zaaknummer : 200.348.292/01 en 200.348.295/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/334273 / JE RK 24-1462
in de zaak in hoger beroep van:
zaaknummer 200.348.292/01
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
zaaknummer 200.348.295/01
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
zaaknummers 200.348.292/01 en 200.348.295/01
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming Maastricht ,
plaats: [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbende aan in de zaak met zaaknummer 200.348.292/01 de vader en in de zaak met zaaknummer 200.348.295/01 de moeder.
Het hof merkt verder in beide zaken als belanghebbende aan:
[de pleegmoeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In het kort:
De vader en de moeder zijn het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ) geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2023.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

Zaaknummer 200.348.292/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2024, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het oorspronkelijke verzoek van de Gl af te wijzen of te beperken tot enkel de ondertoezichtstelling.
Zaaknummer 200.348.295/01
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende,
I. primair het inleidende verzoek van de Gl om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, af te wijzen;
II. subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van maximaal zes maanden, voor zover het inleidende verzoek van de Gl om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen wordt toegewezen,
dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten namens de ouders desgevraagd hun verzoek nader toegelicht en verklaard dat zij kunnen instemmen met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en dat het hoger beroep alleen gericht is tegen de uithuisplaatsing.
2.3.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.4.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wijnands;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bos;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • de pleegmoeder.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn gelijktijdig de zaken 200.348.289/01 en 200.348.293/01 over de contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] behandeld. Het hof zal vandaag separaat in die zaken uitspraak doen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
zaaknummer 200.348.292/01:
- V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2025 met als bijlage 4; de omgangsverslagen van [instantie 1] ;
zaaknummer 200.348.295/01:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 oktober 2024;
  • V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 27 januari 2025 met als bijlage productie 4 (omgangsverslagen [instantie 1] ).

3.De beoordeling in beide zaken

De feiten in beide zaken
3.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank Limburg van 27 juli 2023
voorlopigonder toezicht gesteld tot 27 oktober 2023.
Bij beschikking van 25 oktober 2023 van de rechtbank Limburg is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar aldus tot 27 oktober 2024.
3.3.
Bij beschikking van 27 juli 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 27 juli 2023 tot 10 augustus 2023, voor de duur van twee weken, onder aanhouding van de beslissing voor het overige in afwachting van het verhoor van de belanghebbenden. Vervolgens is aansluitend bij beschikking van 4 augustus 2023 van de rechtbank Limburg een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 27 oktober 2023.
Bij beschikking van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank Limburg een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 27 april 2024.
Bij beschikking van 24 april 2024 heeft de rechtbank Limburg de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 oktober 2024.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 24 oktober 2024 heeft de rechtbank Limburg de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 27 oktober 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 oktober 2025.
3.5.
[minderjarige] verblijft sinds januari 2024 in het huidige pleeggezin.
3.6.
De ouders hebben tweemaal vier uur per week begeleid contact met [minderjarige] .
3.7.
De moeder en de vader kunnen zich met de bestreden beslissing niet verenigen (althans voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing) en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft de machtiging uithuisplaatsing ten onrechte verlengd. Er moet zo effectief en snel mogelijk toegewerkt worden naar een thuisplaatsing om de ontwikkeling van [minderjarige] en de ouders niet verder te beschadigen. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] op latere leeftijd moeilijkheden zal ondervinden bij het verlaten van een pleeggezin en het wennen aan het wonen bij haar ouders. Naarmate [minderjarige] ouder wordt, zal zij dit veel bewuster mee gaan maken. Bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ligt de nadruk vaak te veel op het streven naar de ‘perfecte’ ouder, in plaats van op het verbeteren van de omstandigheden. De moeder vindt het belangrijker om aan te tonen dat zij haar best doet, te laten zien dat zij het echt wil en dat er verbetering plaatsvindt om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen, dan om te bewijzen dat ze de ‘perfecte’ ouder is. Dat de ouders het tempo van [minderjarige] niet kunnen volgen, komt vooral omdat er te weinig contact tussen de ouders en [minderjarige] is geweest. De ouders worden zo onvoldoende in staat gesteld aan te sluiten bij haar ontwikkeling. Er is in een veel te vroeg stadium een perspectiefbesluit genomen. De moeder wil een eerlijke kans om te laten zien dat ze een moeder voor [minderjarige] kan zijn.
3.9.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De kinderrechter heeft ten onrechte overwogen dat de ouders structureel aansturing en begeleiding nodig hebben tijdens de omgangsmomenten, onvoldoende kunnen voorzien in de (emotionele) basisveiligheid van [minderjarige] , haar ontwikkeling niet kunnen bijbenen en, gelet op de ingezette psycho-educatie, onvoldoende leerbaar zijn. Ondanks dat er nog ruimte voor verbetering is, hebben de ouders de afgelopen maanden een sterke verbetering laten zien. Uit de omgangsverslagen van [instantie 2] volgt dat de ouders de adviezen beter opvolgen, leerbaar zijn en beter bij [minderjarige] aansluiten. Tevens volgt uit de verslagen dat het geven van voeding goed gaat en [minderjarige] zich goed en comfortabel voelt in de nabijheid van de ouders. De ouders, met name de moeder, tonen meer initiatief en er is minder aansturing nodig. De omgangsverslagen van [instantie 1] , de instantie die sinds medio oktober 2024 de omgang begeleidt, zijn overwegend positief. Dit is wat de vader betreft een sterke indicatie dat de contactmomenten goed verlopen en dat de ouders goede stappen vooruit hebben gezet. Enerzijds wordt de ouders het verwijt gemaakt dat zij niet mee kunnen groeien in het tempo van [minderjarige] , maar anderzijds wordt het hen ook zo goed als onmogelijk gemaakt om mee te groeien, omdat [minderjarige] nauwelijks bij hen is. Informatie die de ene week nog relevant en actueel is, is een week later alweer gedateerd. Tevens kan er niet gesproken worden van een eerlijke kans en een gedegen onderzoek van de GI om te kijken of een (gedeeltelijke) thuisplaatsing mogelijk is. De GI heeft nooit serieus werk gemaakt van de thuisplaatsing van [minderjarige] en sinds de start van de ondertoezichtstelling is de GI van mening dat [minderjarige] niet naar huis kan. Een (gedeeltelijke) thuisplaatsing moet volgens de vader (op termijn) mogelijk zijn. Hij heeft er vertrouwen in dat, als [minderjarige] vaker bij hen is of bij hen woont, de ouders zich dan nog sterker verbeteren en sneller ontwikkelen. Om te kunnen onderzoeken of een (gedeeltelijke) thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk is, is het volgens de vader noodzakelijk dat het verzoek van de Gl over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen, althans dat dit slechts wordt toegewezen voor een beperkte duur, zodat er voortvarend aan de slag kan worden gegaan met de thuisplaatsing van [minderjarige] .
3.10.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – zakelijk weergegeven – het volgende aan. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de pleegmoeder en er zijn op dit moment geen grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is psycho-educatie aan de ouders gegeven maar de GI ziet dat zij nog steeds veel begeleiding, advies en aansturing nodig hebben. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is nog steeds nodig want zij kan niet thuis bij de ouders wonen. Bovendien zijn de ouders uit elkaar en wonen zij niet meer samen. Het is nog niet duidelijk wat dit voor consequenties heeft voor de contactmomenten met [minderjarige] .
Er is vorig jaar een perspectiefbesluit genomen en er volgt mogelijk een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank heeft op de juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd.
3.11.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] . Zij heeft logopedie en fysiotherapie gehad en een grote ontwikkeling doorgemaakt gedurende het jaar dat ze nu bij de pleegmoeder verblijft.
Verder heeft de pleegmoeder van de GI begrepen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. [minderjarige] kan en mag bij de pleegmoeder opgroeien als dat zo besloten zou worden.
3.12.
De raad heeft het hof geadviseerd de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. De machtiging tot uithuisplaatsing is nodig, omdat [minderjarige] niet terug naar huis kan. De GI heeft in mei 2024 een perspectiefbesluit genomen, maar er is nog geen onderzoek aangevraagd naar een gezagsbeëindigende maatregel. Na het nemen van een perspectiefbesluit zou er eigenlijk binnen een half jaar duidelijkheid moeten zijn over waar [minderjarige] gaat opgroeien. De GI moet hier echt mee aan de slag en om die reden zou de raad adviseren om de machtiging voor zes maanden te verlengen in plaats van voor een jaar.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.14.
In hoger beroep is alleen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan de orde.
Over de machtiging tot uithuisplaatsing
3.15.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek of op verzoek van de raad of het openbaar ministerie machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.16.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.17.
Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van een jaar moet worden verlengd omdat de noodzaak hiertoe ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig was en ook nu nog aanwezig is. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
3.18.
[minderjarige] is een kwetsbaar jong meisje. Zij is na 29 weken zwangerschap prematuur geboren en had als gevolg daarvan intensieve zorg nodig. Vrijwel direct na de geboorte is [minderjarige] uit huis geplaatst omdat onvoldoende duidelijk was of de vader en de moeder over voldoende inzicht en opvoedvaardigheden beschikken om de juiste verzorging aan [minderjarige] te bieden en passend toezicht op haar te houden. De vader en de moeder kampen allebei met persoonlijke problematiek. De moeder heeft als gevolg van niet aangeboren hersenletsel een verstandelijke en lichamelijke beperking en de vader heeft ook een beperking in zijn cognitieve vermogen.
Op dit moment is sprake van een begeleide contactregeling tussen [minderjarige] en de ouders van twee keer per week gedurende vier uur. De ouders hebben psycho-educatie gehad maar uit de rapportages van [instantie 2] volgt dat het de ouders niet lukt om voldoende mee te groeien met de ontwikkeling van [minderjarige] . Er zijn tijdens de contactmomenten periodes met veel aansturing en ondersteuning geweest, waarbij er ook zorgen zijn geweest over de veiligheid van [minderjarige] . Weliswaar volgt uit de rapportages van [instantie 1] dat de contactmomenten goed en steeds beter verlopen, maar hieruit volgt ook dat de begeleiding nog steeds nodig is en nodig blijft. Zo blijft vader weigeren zorgtaken (zoals het verschonen van de luiers) op zich te nemen, is hij met momenten onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] en laat hij voor [minderjarige] gevaarlijke situaties ontstaan. De moeder vraagt regelmatig tijdens de contactmomenten om opvoedadvies en laat haar insulinespullen binnen bereik van [minderjarige] staan ondanks advies om deze op te bergen vanwege de onveiligheid met [minderjarige] . Bovendien acht het hof van belang dat [minderjarige] gedurende haar hele leven bij pleegouders heeft gewoond, de omgang met de ouders nog altijd beperkt is en onder begeleiding plaatsvindt. Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat [minderjarige] op dit moment niet terug naar huis kan.
Over de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en het opgroeiperspectief
3.19.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking in het kader van de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing overwegingen gewijd aan het standpunt van de GI dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet langer bij (een van) de ouders ligt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders het hof duidelijk gemaakt dat zij het hier niet mee eens zijn. Zij willen graag zelf voor [minderjarige] zorgen en willen daarvoor alsnog een kans krijgen.
3.20.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) bepaald dat een perspectiefbesluit niet via de geschillenregeling van artikel 1:262b BW aan de rechter kan worden voorgelegd. In diezelfde uitspraak overweegt de Hoge Raad over het perspectiefbesluit, voor zover hier van belang, het volgende:
“Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige zal ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (art. 1:260 en 1:265c lid 2 BW). Het verlengen van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is immers in beginsel alleen toelaatbaar indien er zicht is op terugkeer naar de ouder(s). In dit kader zal de kinderrechter zich dus een oordeel moeten vormen over het opgroeiperspectief van de minderjarige.”
3.21.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet (in deeltijd) bij de ouders ligt. Het standpunt van de GI dat het opgroeiperspectief niet meer bij de ouders ligt is niet althans niet voldoende gemotiveerd onderbouwd. Het is van belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over het opgroeiperspectief van [minderjarige] . Hiertoe zal de GI aan de hand van zorgvuldig onderzoek moeten onderbouwen waar het opgroeiperspectief van [minderjarige] ligt en zich zo nodig tot de raad wenden die zich na een kritisch, neutraal en nauwkeurig onderzoek een eigen oordeel vormt. Nog daargelaten wat hiervoor is overwogen dat [minderjarige] nu niet terug naar huis kan, is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nodig om deze duidelijkheid te krijgen. Gelet op de tijd die gemoeid is met het door de GI (en eventueel door de raad) uit te voeren onderzoek en de al verstreken tijd sinds de bestreden beschikking is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar gerechtvaardigd.
De eindconclusie
3.22.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.348.292/01 én in de zaak met zaaknummer 200.348.295/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 20 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.