ECLI:NL:GHSHE:2025:434

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.348.289_01 en 200.348.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contactregeling tussen ouders en uit huis geplaatst kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders, de moeder en de vader, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg waarin hun verzoek tot uitbreiding van de contactregeling met hun minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] 2023, werd afgewezen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun dochter, die sinds haar geboorte uit huis is geplaatst en momenteel bij een pleeggezin verblijft. De moeder en de vader hebben beiden afzonderlijk beroep aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank, waarin werd bepaald dat de contactmomenten met hun dochter beperkt blijven tot twee keer per week voor vier uur onder begeleiding. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2025 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij de moeder aanvoerde dat de huidige regeling te beperkt is en dat zij meer tijd nodig heeft om haar rol als moeder te vervullen. De vader steunde dit verzoek en voegde daaraan toe dat de huidige regeling niet in het belang van hun dochter is. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter aangegeven dat uitbreiding van de contactmomenten te belastend zou zijn voor de minderjarige, die na de contactmomenten last heeft van spanning en slecht slaapt. Het hof heeft de argumenten van de ouders gehoord, maar is tot de conclusie gekomen dat de huidige regeling het maximaal haalbare is voor de minderjarige en dat er geen ruimte is voor uitbreiding. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de ouders tot uitbreiding van de zorg- en contactregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 februari 2025
Zaaknummer: 200.348.289/01 en 200.348.293/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/331595 / JE RK 24-916 en C/03/333219 / JE RK 24-1254
in de zaak in hoger beroep van:
zaaknummer 200.348.289/01
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
zaaknummer 200.348.293/01
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
in beide zaken;
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbende aan in de zaak met zaaknummer 200.348.289/01 de vader en in de zaak met zaaknummer 200.348.293/01 de moeder.
Het hof merkt verder in beide zaken als belanghebbende aan:
[de pleegmoeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In het kort:
De vader en de moeder zijn het niet eens met het feit dat de contactregeling met hun minderjarige dochter:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2023 (hierna: [minderjarige] ) niet wordt uitgebreid.

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 augustus 2024 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

zaaknummer 200.348.289/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het oorspronkelijk verzoek van de moeder tot het uitbreiden van de contactmomenten alsnog toe te wijzen.
zaaknummer 200.348.293/01
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de zorg- en contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] , zoals deze blijkt uit de beschikking van de rechtbank Limburg van 5 maart 2024 te wijzigen en te bepalen dat de zorg- en contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] wordt uitgebreid naar tweemaal per week voor de duur van acht uur per keer onder begeleiding van [instantie 1] , dan wel een zodanige uitbreiding van de zorg- en contactregeling te bepalen die het hof juist acht.
2.3.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wijnands;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bos;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • de pleegmoeder.
2.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de zaken 200.348.292/01 en 200.348.295/01 betreffende de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] gelijktijdig behandeld. Het hof zal vandaag separaat in die zaken uitspraak doen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
Zaaknummer 200.348.289/01:
- V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2025 met als bijlage 4 de omgangsverslagen van [instantie 1] .
Zaaknummer 200.348.293/01:
- V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 27 januari 2025 met als bijlage productie 13 de omgangsverslagen [instantie 1] .

3.De beoordeling in beide zaken

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Limburg van 27 juli 2023 voorlopig onder toezicht gesteld tot 27 oktober 2023.
Bij beschikking van 25 oktober 2023 van de rechtbank Limburg is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar dus tot 27 oktober 2024.
3.3.
Bij beschikking van 27 juli 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 27 juli 2023 tot 10 augustus 2023, voor de duur van twee weken, onder aanhouding van de beslissing voor het overige in afwachting van het verhoor van de belanghebbenden. Vervolgens is bij beschikking van 4 augustus 2023 van de rechtbank Limburg aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 27 oktober 2023.
Bij beschikking van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank Limburg een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 27 april 2024.
Bij beschikking van 24 april 2024 van de rechtbank Limburg heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 oktober 2024.
3.4.
Bij beschikking van 24 oktober 2024 van de rechtbank Limburg heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 27 oktober 2025. Tevens heeft de kinderrechter bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 oktober 2025. De vader en de moeder zijn van deze beschikking in hoger beroep gekomen (zaaknummers 200.348.292/01 en 200.348.295/01).
3.5.
[minderjarige] verblijft bij een pleeggezin. [minderjarige] heeft
twee keer per week vier uur begeleide omgangmet de vader en de moeder. De kinderrechter in de rechtbank Limburg heeft deze contactregeling vastgelegd bij beschikking van 5 maart 2024.
3.6.
Zowel de vader als de moeder hebben verzocht om een uitbreiding van de contactregeling (twee keer per week acht uur onder begeleiding).
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg het verzoek van de ouders afgewezen.
3.8.
De vader en de moeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan ieder (met een afzonderlijk beroepschrift) in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De verslagen van [instantie 2] zijn niet naar waarheid tot stand gekomen. Er staan onjuiste en onvolledige gegevens in terwijl deze gegevens wel ten grondslag liggen aan het perspectiefbesluit. Dat perspectiefbesluit is veel te snel tot stand gekomen en er is onvoldoende onderzoek door de GI gedaan.
Het is voor de moeder onbegrijpelijk waarom de contactmomenten, die onder begeleiding plaatsvinden, niet uitgebreid kunnen worden. [minderjarige] is vrij snel na de geboorte uit huis geplaatst en de moeder heeft nooit de kans gekregen te laten zien dat zij voor [minderjarige] kan zorgen. De moeder is het er daarom niet mee eens dat de rechtbank heeft beslist dat er geen uitbreiding van de contactmomenten met [minderjarige] zal plaatsvinden. De contactmomenten die de moeder nu met [minderjarige] heeft, zijn te beperkt. Als de moeder niet de gelegenheid krijgt om op hetzelfde tempo als haar dochter te groeien in haar rol als moeder, zal zij deze achterstand in de toekomst mogelijk nooit kunnen inhalen. Dit zou zowel voor de moeder als voor [minderjarige] schadelijke gevolgen kunnen hebben. Als [minderjarige] niet prematuur geboren was, zou de moeder waarschijnlijk de mogelijkheid hebben gehad om haar zelfstandig op te voeden. Gezien de snelle ontwikkelingsfasen van jonge kinderen acht de moeder het onmogelijk om in de beperkte tijd van acht uren per week voldoende in te spelen op [minderjarige] ’s voortdurende veranderingen.
Volgens de meest recente omgangsverslagen van [instantie 1] is te zien dat de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder positief verlopen. Wanneer de contactmomenten uitgebreid worden, kan de moeder zich nog meer verbeteren en beter aansluiten bij de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.10.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat uitbreiding van de zorg- en contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] niet in haar belang zou is. Er is wel degelijk sprake van een positieve ontwikkeling in het contact tussen de ouders en [minderjarige] en dus een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een uitbreiding van de contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] rechtvaardigt. De vader verwijst hiervoor naar de recente omgangsverslagen van [instantie 1] . Er is nog voldoende ruimte voor verbetering door de ouders. De huidige contactregeling is te beperkt om grote stappen vooruit te zetten. De ouders zien [minderjarige] maar acht uur per week. De ouders krijgen veel informatie op zich af gevuurd maar er is nauwelijks tijd om deze informatie te verwerken en toe te passen in de praktijk. Om te kunnen onderzoeken of een (gedeeltelijke) thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk is, is het volgens de vader noodzakelijk dat de contacten tussen de ouders en [minderjarige] fors worden uitgebreid.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Momenteel vindt er twee keer per week begeleide omgang tussen de ouders en [minderjarige] plaats. Hoewel er veel liefde voor [minderjarige] wordt gezien, is er echt aansturing van de ouders nodig. Voor [minderjarige] is de huidige contactregeling behoorlijk belastend. Ze wordt twee keer per week uit haar (slaap)ritme gehaald en het is voor de ouders lastig om in te spelen op de veranderingen die [minderjarige] doormaakt in verband met haar ontwikkeling. Door de psycho-educatie is er bij de moeder een verbetering gezien in haar ouderschap waardoor het bij een contactmoment van maximaal 4 uur net veilig genoeg is. Het is niet in het belang van [minderjarige] om de contactmomenten uit te breiden. Daar komt nog bij dat de ouders onlangs uit elkaar zijn gegaan. Tot voor kort sloot de vader aan tijdens de contactmomenten die [minderjarige] met de moeder had maar dat is vanaf nu niet meer mogelijk. Het is voor [minderjarige] te belastend om met ieder van de ouders apart hetzelfde aantal uren omgang te hebben. Er zal bekeken moeten worden op welke manier voortaan uitvoering gegeven zal gaan worden aan de contactregeling.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Het is begrijpelijk dat de moeder wil laten zien wat ze kan. Uit de omgangsverslagen van [instantie 1] blijkt niet duidelijk wat deze ouders precies kunnen. Wel duidelijk is dat het deze ouders niet lukt om zelf acht uur lang voor [minderjarige] te zorgen. De vader en de moeder nemen de adviezen van de professionals niet altijd aan en het lukt ze niet om activiteiten met [minderjarige] te ondernemen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om het contactmoment uit te breiden van 4 naar 8 uur. Dat is veel te belastend voor haar. Áls er al uitgebreid zou worden dan zou dat eerst met een uurtje moeten gebeuren. Het is belangrijk dat er aan concrete doelen gewerkt wordt. Als dat goed gaat, dan zou er uitgebreid kunnen worden. Het is de raad onduidelijk waarom er een jaar geleden al een perspectiefbesluit is genomen maar ondertussen geen verzoek is gedaan naar een onderzoek voor een gezagsbeëindigende maatregel.
3.13.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het gaat op dit moment goed met [minderjarige] . Ze woont nu ruim een jaar bij de pleegmoeder en is goed gehecht. [minderjarige] heeft fysiotherapie en logopedie gehad en heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt. Na de contactmomenten met de ouders slaapt [minderjarige] wat minder goed en laat ze wat spanning zien. [minderjarige] is goed gewend aan de contactmomenten met de ouders. De pleegmoeder merkt verder op dat het contactmoment van 4 uur voor [minderjarige] niet per se te lang is maar dat het voor de ouders wel lastig is om de ontwikkeling van [minderjarige] te volgen. De ouders hebben zeker het recht om [minderjarige] te leren kennen en een band met haar op te bouwen, maar er zal goed gekeken moeten worden wat in het belang van [minderjarige] is en niet alleen naar de wens van de ouders.
De motivering van de beslissing
3.14.
Het hof overweegt op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling als volgt:
3.15.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de rechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsrechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de GI de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.16.
Er is sprake van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 5 maart 2024 waarin de contactregeling is vastgesteld. De GI heeft een perspectiefbesluit genomen. Daarnaast is de relatie tussen de vader en de moeder in november 2024 geëindigd en wonen de vader en de moeder niet meer bij elkaar.
3.17.
Hoewel de ouders dus ontvankelijk zijn in hun verzoek om de contactregeling te wijzigen, ziet het hof geen ruimte voor een ruimere contactregeling tussen de vader en de moeder en [minderjarige] .
3.18.
Het hof is met de GI en de raad van oordeel dat de door vader en moeder verzochte regeling te belastend is voor [minderjarige] . De ouders hebben op dit moment twee keer per week vier uur omgang met [minderjarige] en dat is het maximaal haalbare voor haar. [minderjarige] heeft na de contactmomenten last van spanning en ze slaapt slechter. Bovendien is nog steeds begeleiding noodzakelijk tijdens de contactmomenten en de begeleiding kan ook niet worden afgebouwd. Het is namelijk voor de vader en de moeder lastig om mee te gaan in de ontwikkeling van [minderjarige] . Een uitbreiding van de contactmomenten naar twee keer per week acht uur is daarom veel te belastend voor [minderjarige] . Alleen al hierom komt het hof tot het oordeel dat toewijzing van de verzoeken van de ouders niet in haar belang is. Daarbij komt dat de relatie tussen de ouders is geëindigd en de moeder op dit moment de vader de toegang tot haar woning weigert. De vader beschikt niet over een eigen woning maar woont in bij zijn vader. Het is momenteel onduidelijk wat de consequenties zijn van de breuk tussen de ouders voor de contactregeling, op welke manier voortaan verder invulling gegeven zal worden aan de contactregeling en of het contact met [minderjarige] en de ouders individueel of gezamenlijk zal plaatsvinden. Kortom, het hof zal geen verandering aanbrengen in de door de rechtbank vastgelegde contactregeling.
Afsluitende conclusie
3.19.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en de verzoeken van de vader en de moeder tot uitbreiding van de door de rechtbank vastgelegde zorg- en contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] , afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.348.289/01 én in de zaak met zaaknummer 200.348.293/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg van 23 augustus 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 20 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.