ECLI:NL:GHSHE:2025:439

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.347.829_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellant] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank had eerder, op 29 oktober 2024, het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden en dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 12 februari 2025 gehouden, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.G. van Ek. De beschermingsbewindvoerder was niet ter zitting verschenen, ondanks dat zij correct was opgeroepen.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende transparant is geweest over zijn financiële situatie, met name met betrekking tot een bitcoinrekening die hij had geopend. Dit gebrek aan openheid, samen met de onduidelijkheid over hoe hij zijn schulden heeft afgelost, heeft het hof doen besluiten dat niet aannemelijk is dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Het hof heeft de eerdere afwijzing van de rechtbank bevestigd en het vonnis bekrachtigd, waarbij het belang van volledige openheid over financiën in het kader van de WSNP werd benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 februari 2025
Zaaknummer : 200.347.829/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/333852 / FT RK 24/388
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 oktober 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties 1 t/m 3 heeft [appellant] tijdig verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat hij alsnog zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2025. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Ek.
De beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 16 oktober 2024;
  • het V6-formulier van [appellant] met bijlagen;
  • het V6-formulier van [appellant] met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. De beschermingsbewindvoerder is in de gelegenheid gesteld om ter zitting in hoger beroep haar standpunt kenbaar te maken en van die mogelijkheid heeft ze geen gebruik gemaakt. Wel heeft zij aan de advocaat van [appellant] een mail gestuurd d.d. 31 oktober 2024 die is overgelegd.(vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de crediteurenlijst bij het verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 99.248,33. Daaronder bevinden zich drie preferente schulden aan de Belastingdienst, het UWV en [instantie] , gezamenlijk ter hoogte van € 25.553,40
.Uit de verklaring ex artikel 285 lid 1 Fw blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat vier crediteuren, te weten de ex-partner en de drie kinderen van [appellant] , niet hebben ingestemd met het daarin aangeboden percentage.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:

Al in het vonnis van 25 januari 2022 inzake een eerder schuldsaneringsverzoek van verzoeker heeft de rechtbank (onder r.o. 3.9 t/m 3.14) geconstateerd dat hij niet voldoende transparant is over zijn (financiële) handel en wandel. Dat is niet veranderd. Zo is pas zeer recent gebleken dat hij een bitcoinrekening heeft, waarvan, zo bleek ter zitting, zijn beschermingsbewindvoerder niets wist. Dit is verzoeker in het kader van een verzoek als het onderhavige zwaar aan te rekenen.
Daarnaast is in deze procedure niet voldoende duidelijk geworden hoe verzoeker in ruim 2½ jaar tijd het totaal van € 8.300,26 aan vorderingen van het CJIB heeft kunnen betalen (nog daargelaten dat een eventuele noodzaak om juist déze schuldeiser met voorrang ten aanzien van andere schuldeisers af te lossen, niet met verifieerbare stukken is onderbouwd). Diezelfde onduidelijkheid geldt voor de stortingen op de bitcoinrekening, zoals de overmakingen van € 100,00 en € 200,00 in mei 2024. Het was aan verzoeker om ook daarover duidelijker te zijn, mede in het licht van de verklaring van de beschermingsbewindvoerder in de eerdere procedure dat verzoeker met zijn leefgeld geen dure uitgaven kan doen.
2.3
Los daarvan geldt dat de rechtbank het op grond van het voorgaande (nog steeds) niet aannemelijk acht dat verzoeker jegens de WSNP-bewindvoerder aan de informatieverplichting zal gaan voldoen.
2.4
In genoemd vonnis van 25 januari 2022 heeft de rechtbank (onder 3.7 t/m 3.13) bovendien geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn verdiencapaciteit te benutten. Ook daarin is sindsdien geen wezenlijke verandering gekomen. Uit de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat verzoeker zich beperkt tot werken als rijinstructeur, werk dat hij op medische gronden niet fulltime kan doen. Dat hij in een passende andere functie niet méér uren dan zijn huidige 16 uur per week zou kunnen werken, is niet met verifieerbare (medische) stukken onderbouwd. Ter zitting heeft verzoeker er desgevraagd ook geenszins blijk van gegeven dat hij bereid is om naar een andere passende functie te zoeken waarin hij fulltime, althans veel meer dan 16 uur per week, zou kunnen werken.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – de volgende drie grieven aangevoerd:
1. De rechtbank is op grond van de verkregen inlichtingen ten onrechte tot het oordeel gekomen dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, niet te goeder trouw is geweest. [appellant] was in de – verkeerde – veronderstelling dat hij het bestaan van de bitcoinrekening niet hoefde te melden. [appellant] heeft desgevraagd meteen openheid van zaken gegeven over de rekening. Gezien het feit dat er sprake is van een rekening met een bescheiden saldo, opgebouwd vanuit het vrij te laten bedrag, kan dit op zichzelf, maar ook in samenhang met de andere omstandigheden van het geval, geen reden zijn om de goede trouw niet aanwezig te achten bij [appellant] , laat staan dat dit hem zwaar dient te worden aangerekend.
De bewindvoerder heeft de schuld bij het CJIB vanuit bestaande middelen afgelost om een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk te maken, waardoor evenmin sprake is van niet te goeder trouw zijn.
2. De rechtbank is op grond van de verkregen inlichtingen ten onrechte tot het oordeel gekomen dat zij het (nog steeds) niet aannemelijk acht dat [appellant] jegens de WSNP-bewindvoerder aan de informatieverplichting zal gaan voldoen. Het oordeel van de rechtbank is niet nader gemotiveerd. [appellant] heeft een aantal zware life-events achter de rug en wenst zicht te krijgen op een schuldenvrije toekomst. Hij werkt en is alleszins bereid om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling onverkort na te komen.
3. De rechtbank is op grond van de verkregen inlichtingen ten onrechte tot het oordeel gekomen dat [appellant] in 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn resterende verdiencapaciteit te benutten en dat daarin sindsdien geen wezenlijke verandering is gekomen. Uit informatie van het UWV over de beperkingen van [appellant] kan worden afgeleid dat [appellant] zijn maximale verdiencapaciteit benut. In 2008 werd [appellant] voor 80-100% arbeidsongeschikt beschouwd. [appellant] is desondanks gaan werken, wat een nieuwe afschatting door het UWV tot gevolg heeft gehad. In het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV in het kader van de herbeoordeling WIA van 27 juni 2024 (het hof begrijpt: 2014) is vervolgens geoordeeld dat [appellant] voor 74,30% arbeidsongeschikt is. De WIA-uitkering is blijven doorlopen lopen en de verdiensten uit werkzaamheden worden verrekend met de lopende uitkering. De arbeidsdeskundige heeft geen verdiencapaciteit in gangbare arbeid kunnen stellen, omdat “de fysieke beperkingen hiertoe te fors waren”. Er kan van uitgegaan worden dat [appellant] “aan zijn plafond” zit qua lichamelijke mogelijkheden. Desondanks zal [appellant] , indien hij wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, zich inspannen om zijn verdiensten te verhogen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd. De schuld aan het CJIB is afgelost omdat [appellant] als rijinstructeur regelmatig door de politie werd gestopt en hij dan weer op de openstaande schuld werd gewezen. Verder hoopt [appellant] op een schuldenvrije toekomst. Hij zou graag schoon schip willen maken.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
In het vonnis van de rechtbank wordt verwezen naar een eerder verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit eerdere verzoek is bij vonnis van 25 januari 2022 afgewezen omdat [appellant] niet voldoende transparant was over zijn (financiële) handel en wandel. [appellant] was met die beslissing dus gewezen op het grote belang dat het bieden van volledige openheid over zijn financiën speelt bij een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij het indienen van zijn huidige verzoek heeft [appellant] , ondanks die vingerwijzing van de rechtbank in 2022, toch weer geen volledige openheid gegeven over zijn financiën. Hij had namelijk eerder een bitcoinrekening geopend en daar twee bedragen op gestort vanuit zijn in het kader van het beschermingsbewind vrij te besteden vakantiegeld. Het bestaan van deze rekening heeft [appellant] niet uit zichzelf gemeld bij zijn beschermingsbewindvoerder of in de aanvraag voor de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank, terwijl het saldo op die rekening in beginsel ook tot zijn voor algehele uitwinning vatbare vermogen behoort. Het bestaan van deze rekening is pas aan het licht gekomen als gevolg van vragen naar aanleiding van de bankafschriften waarop de betalingen aan de bitcoinrekening te zien waren. [appellant] heeft aangegeven dat hij niet wist dat hij het bestaan van deze bitcoinrekening had moeten melden. Dit acht het hof niet aannemelijk. Het hof oordeelt dat van iemand die de tegenwoordigheid van geest heeft om een bitcoinrekening te openen teneinde daar winst mee te maken, en die daarnaast al eerder op de vingers is getikt omdat hij niet transparant was over zijn financiën, zeker ook de tegenwoordigheid van geest verwacht mag worden dat hij deze bitcoinrekening behoorde te melden. Het feit dat hij de bitcoinrekening inmiddels heeft opgeheven en het geld heeft teruggestort naar zijn leefgeldrekening maakt dit niet anders.
3.7.3.
Over het afbetalen van de schuld aan het CJIB heeft [appellant] ook geen volledige openheid van zaken gegeven. Nog daargelaten dat het hof de door [appellant] opgegeven reden om deze schuld boven de andere schulden te betalen weinig overtuigend oordeelt, ontbreekt het aan een duidelijke verklaring op welke wijze en van welke middelen deze schuld kan zijn afgelost. De enige verklaring die [appellant] heeft gegeven, te weten dat er een betalingsregeling is getroffen voor € 50,00 per maand voor de duur van zes maanden, is ontoereikend om het aflossen van de totale schuld ter hoogte van € 8.300,26 te kunnen verklaren. De vragen van het hof ter zitting over hoe het aflossen van deze schuld precies is gegaan, werden niet beantwoord. Ook over dit financiële punt heeft [appellant] geen duidelijkheid verschaft. Aangezien hij degene is die deze schuld heeft afgelost, mocht dit wel van hem worden verwacht. Temeer daar de rechtbank op hetzelfde punt ook al vragen had gesteld en de ontoereikendheid van de antwoorden mede aan haar afwijzing ten grondslag had gelegd. [appellant] was dus ook hier een gewaarschuwd man.
3.7.4.
Ook nadat [appellant] in het vonnis van de rechtbank van 25 januari 2022 is gewezen op het feit dat hij transparant moet zijn over zijn financiële situatie heeft hij nagelaten om alle relevante informatie over zijn financiën te geven. Zelfs als naar bepaalde financiële informatie wordt gevraagd, verschaft hij daar niet de gewenste duidelijkheid over. Op grond hiervan heeft het hof gerede twijfel of [appellant] de inlichtingenplicht uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na zal komen. De enkele stelling van [appellant] dat hij wel in staat is om tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling alle benodigde inlichtingen te verschaffen, is onvoldoende om deze twijfel weg te nemen.
3.7.5.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Het hof komt daarom niet meer toe aan de beoordeling of [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.B. Smits, R.R.M. de Moor en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.