In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vermindering van een ontnemingsmaatregel. De verzoeker, die eerder was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.763.856 wegens wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft verzocht om dit bedrag kwijt te schelden of te verminderen op basis van nieuwe feiten. Het hof heeft in eerdere arresten vastgesteld dat de verzoeker voordeel heeft genoten door bedreigingen en intimidaties die hebben geleid tot de afdracht van appartementen. De verzoeker betwistte de afpersing en stelde dat de overdracht een normale handelstransactie was. Het hof heeft het verzoek in het openbaar behandeld en de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Tijdens de beoordeling heeft het hof vastgesteld dat de nieuwe verklaringen van de aannemer, die de waarde van de appartementen betwistte, nieuw bewijs opleverden dat de eerdere vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in twijfel trok. Het hof oordeelde dat als deze verklaringen eerder bekend waren geweest, dit mogelijk tot een andere beoordeling zou hebben geleid. Het hof heeft daarom besloten het wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen naar een bedrag van € 82.681,-. Daarnaast heeft het hof het verzoek van de benadeelde derde, die stelde dat hij geen nadeel had ondervonden van de transactie, gevolgd en de betalingsverplichting van de verzoeker op nihil gesteld. Het hof heeft het verzoek ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering voor het overige afgewezen.