ECLI:NL:GHSHE:2025:551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
20-000650-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van vier jaren, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig achtte. De verdachte had op 6 september 2023 een tas met tien kilogram cocaïne in ontvangst genomen, zonder te weten dat het om drugs ging, aldus zijn verklaring. Het hof oordeelde echter dat de verdachte op basis van de omstandigheden en de bewijsmiddelen had moeten weten wat hij vervoerde. Het hof heeft de gevangenisstraf uiteindelijk vastgesteld op drie jaren, met aftrek van voorarrest, en het eerdere vonnis vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000650-24
Uitspraak : 26 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-226678-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans gedetineerd in P.I. Krimpen aan den IJssel, Gev. te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat - opnieuw rechtdoende - de verdachte voor het primair tenlastegelegde ‘het medeplegen van uitvoeren van tien kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne’ wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen:
Het hof ziet aanleiding tot verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen op navolgende wijze.
Bij het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2100-2023196986-3, zoals vermeld in de bewijsbijlage onder 2 op pagina 10 van het vonnis, wordt de vermelde paginanummering “115-116” in de kop van dit bewijsmiddel gewijzigd in “105-106”, onverkort van bron 1.
Voorts ziet het hof aanleiding het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel 6, zoals vermeld in de bewijsbijlage op pagina 13 van het vonnis te verbeteren door dit te vervangen door het navolgende bewijsmiddel.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2023 (bron 1, p. 42-47), voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte:
(pg. 44)
Ik kreeg een tas en was gevraagd om de tas mee te nemen en te brengen. Ik was die ochtend in Duitsland. Ik ging via Nederland naar België. Ik moest naar een industrieterrein aan de grens van België en Nederland. Het industrieterrein van Antwerpen. Ik ging daar slapen. Ik ben in Veghel gestopt voor pauze. Ik zou daarna verdergaan.
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in de bewijsbijlage op de pagina’s 9 tot en met 13 van het vonnis, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de volgende bewijsmiddelen.
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2023 (bron 1, p. 61), voor zover
inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Ik heb de blokken opnieuw verpakt in drie verschillende zakken. Ik heb gekozen om het te verdelen in vijf, vier en één blok.
De nieuwe zaknummers zijn:
  • 00123530 (vijf blokken);
  • 00123529 (vier blokken);
  • 00226862 (één blok).
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2023 (bron 1, p. 48-50), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
(pg. 48)
Door mij, verbalisant, werd een fysiek onderzoek ingesteld naar de Samsung telefoon met goednummer 2111673, welke op 6 september 2023 onder verdachte [verdachte] in beslag werd genomen. De afbeeldingen welke zich op dit toestel bevinden, betreffen een vrachtbrief en een brief waarin staat vermeld dat er op 7 september 2023 een vracht opgehaald moest worden in het Verenigd Koninkrijk. In de sms-berichten van het toestel zie ik een chatgesprek staan waarin het kenteken van de vrachtauto waarin verdachte [verdachte] (het hof: rijdt) genoemd wordt met daarbij de datum van 6 september 2023 en een aangemelde overtocht met P&O lines vanuit Calais naar Dover op 6 september 2023.
Verbetering van de bewijsoverweging
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof aanleiding om de bewijsoverweging van de rechtbank op onderdelen aan te passen of aan te vullen. Omwille van de leesbaarheid vervangt het hof evenwel de gehele bewijsoverweging zoals thans weergegeven onder “B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” op pagina 3 en 4 van het vonnis door onderstaande bewijsoverweging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde medeplegen van de uitvoer van tien kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne kan worden bewezen, onder meer omdat - kort gezegd - de verdachte de tas met daarin de cocaïne heeft aangenomen terwijl op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat zijn bestemming in het buitenland was.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet had op het uitvoeren van (het materiaal bevattende) cocaïne en/of de andere tenlastegelegde Opiumwethandelingen en dat evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet en hij dus integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, omdat in het dossier geen enkel bewijs aanwezig is dat de verdachte wist van de cocaïne in de shopper.
Het hof overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte internationaal vrachtwagenchauffeur uit Litouwen is en dat hij op 6 september 2023 een shopper (AH-tas) met tien blokken van een materiaal bevattende cocaïne in Veghel in ontvangst heeft genomen van medeverdachte [medeverdachte] . Ter discussie staat of de verdachte wist dat deze harddrugs in de shopper zaten en of het ook zijn opzet was om deze met bestemming buitenland in ontvangst te nemen.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Op 6 september 2023 is de verdachte met zijn Litouwse vrachtwagen vanuit Duitsland vertrokken en naar Veghel gereden, alwaar hij de shopper overgedragen heeft gekregen. De politie heeft de shopper vervolgens direct uit de cabine van de vrachtwagen, waarvan verdachte bestuurder was, onderschept. De politie zag daarbij dat de tas op de schoot van de verdachte stond. Nadat tegen de verdachte was geroepen “politie, laat je handen zien”, reikte de verdachte hem de shopper aan en zag de politie dat daarin bruin verpakte blokken zaten.
Tegenover de politie heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat hij via Nederland onderweg was naar België. De verdachte zou in België overnachten. Een kennis genaamd [betrokkene] vroeg hem telefonisch om hulp en of hij een tas kon meenemen totdat hij zou stoppen om te overnachten. De verdachte had geen idee dat het om drugs ging. Als hij daar was, zou hij weer contact hebben met degene voor wie hij de tas meenam.
Ervan uitgaande dat het hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht dat een persoon (volgens de verdachte een kennis/collega genaamd ‘ [betrokkene] ’) een dergelijke grote hoeveelheid cocaïne met een dito straatwaarde laat meenemen door iemand die niet van de hoed en de rand weet, gelet op de risico’s die daarmee gepaard gaan op verlies of diefstal van deze zeer waardevolle waar, is het niet aannemelijk dat de verdachte niet wist wat hij vervoerde.
De verdachte heeft in verschillende stadia van de strafprocedure verklaringen afgelegd, waarvan de rode draad is dat hij niet wist dat de inhoud van de tas cocaïne betrof, dat enkel tegen hem was gezegd dat er spullen in zaten, waaronder de verdachte heeft verstaan dat dit etenswaren, kleding en “dat soort zaken” waren. Hij was door een collega, genaamd [betrokkene] , gevraagd om de tas mee te nemen, omdat deze zelf niet op tijd zou zijn. Het was nooit de bedoeling geweest de tas te vervoeren. Hij zou de tas alleen ophalen. De verdachte zou
€ 50,00 krijgen voor het in ontvangst nemen van de tas. Er was niet gesproken over waar hij de tas mee naartoe zou nemen en of hij [betrokkene] in Veghel zou ontmoeten, wist hij ook niet. In Veghel kon nog van alles gebeuren.
Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat [betrokkene] in de buurt was en dat de verdachte in Veghel zou blijven slapen.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte op essentiële onderdelen wisselend heeft verklaard en op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij de tas voor een kennis genaamd [betrokkene] heeft meegenomen en daarbij evenmin gegevens heeft verstrekt met behulp waarvan het bestaan en de precieze identiteit van deze [betrokkene] zou kunnen worden geverifieerd. Immers, op die wijze had onderzoek naar deze [betrokkene] kunnen worden gedaan en het scenario van de verdachte daarmee mogelijk kunnen worden onderbouwd. Dat de verdachte in Veghel zou blijven slapen waagt het hof te betwijfelen, gelet op de verklaring die de verdachte daarover in eerste instantie tegenover de politie heeft afgelegd, inhoudende dat hij op het industrieterrein in Antwerpen zou slapen dan wel bij de grens met België en in Veghel gestopt was voor pauze en daarna verder zou gaan. Daarbij komt dat in de telefoon van de verdachte een foto van een vrachtbrief is aangetroffen waarin staat vermeld dat de volgende dag op 7 september 2023 een vracht opgehaald moest worden in het Verenigd Koninkrijk. In de sms-berichten die hierop zien wordt het kenteken van de vrachtauto waarin de verdachte rijdt genoemd met daarbij de datum van 6 september 2023 en P&O lines vanuit Calais. Gelet daarop is het aannemelijk dat de verdachte, zoals hij ook in eerste instantie tegenover de politie heeft verklaard, via Nederland onderweg was naar België om vervolgens zijn rit te vervolgen naar het Verenigd Koninkrijk. Nu aldus het door de verdachte geschetste scenario op geen enkele wijze kan worden geverifieerd en ook het dossier ter zake geen enkel aanknopingspunt bevat, schuift het hof de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden terzijde.
Gelet op al het voorgaande en vaststellende dat de blokken drugs in de shopper met weinig moeite door het weghalen van de bedekking (stoffen Action-tasje) zichtbaar waren, kan het niet anders dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de harddrugs in de tas. Het hof acht op grond van het vorenoverwogene overeenkomstig de bewezenverklaring in het vonnis wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde uitvoeren van cocaïne.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de straf te matigen in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verdachte een te hoge straf opgelegd heeft gekregen en verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden opgelegd. De raadsman heeft eveneens verzocht rekening te houden met de kleine rol van verdachte in het geheel en met het feit dat hij een first offender is.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitvoeren van ongeveer tien kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Deze hoeveelheid is van een dusdanige omvang, dat deze waar bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van degenen die het gebruiken terwijl, gelet op de verslavende werking van deze drugs, de consumptie daarvan ook sterk bezwarend is voor de samenleving. Immers gaat dit gepaard met vermogensdelicten die veel drugsverslaafden plegen ter financiering van hun behoefte aan dat middel. Daarnaast leidt de handel in drugs tot verregaande en regelmatig zeer gewelddadige criminaliteit, hetgeen een buitengewoon zorgelijke en corrumperende werking op de samenleving heeft. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte zich van die gevolgen van zijn handelen niets heeft aangetrokken, maar kennelijk alleen oog heeft gehad voor eigen gewin.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt bij het uitvoeren van een aangetroffen hoeveelheid drugs van 9.000 tot 10.000 gram een gevangenisstraf van 48 maanden als uitgangspunt genoemd. In hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht en rekening houdend met het zeer korte moment dat de verdachte de drugs onder zich heeft gehad indachtig het feit dat hij first offender is, ziet het hof aanleiding om van dit uitgangspunt in strafmatigende zin af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 26 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.