ECLI:NL:GHSHE:2025:553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.308.553_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2018, en om een zorgregeling. De ouders hebben van 2014 tot begin 2018 een affectieve relatie gehad, waaruit de minderjarige is geboren. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over het kind. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 29 december 2021 aangevochten, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag en een zorgregeling werd afgewezen. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen een raadsonderzoek gelast en meerdere mondelinge behandelingen gehouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, omdat er zorgen zijn over de leerbaarheid van de man en de communicatie tussen de ouders. Tijdens de laatste mondelinge behandeling op 23 januari 2025 heeft het hof de standpunten van beide ouders gehoord. De man heeft zijn verzoek om gezamenlijk gezag herhaald en benadrukt dat beide ouders recht hebben op gezag. De vrouw heeft het standpunt van de raad gevolgd en gewezen op de zorgen over de communicatie. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is voor de minderjarige en heeft besloten om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Tevens is een zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige onbegeleide omgang hebben op zaterdag om de veertien dagen, zowel in de woonplaats van de vrouw als bij de man thuis. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is vastgesteld, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2025
Zaaknummer: 200.308.553/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/349182 / FA RK 18-4737
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. W.H.P. de Jongh, thans mr. D.C.M. Smeulders-Martens
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

13.De beschikking d.d. 25 april 2024

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- op welke manier dient er praktisch aan het contact tussen de man en [minderjarige] vorm gegeven te worden zodat er rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en de belemmeringen van zowel de ouders als [minderjarige] en welke hulpverlening acht de raad daarbij nodig?
- komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd maar die de raad wel van belang acht met betrekking tot de omgangsregeling, en zo ja, welke zijn dat?
Het hof heeft de raad verzocht tijdig voor de genoemde pro forma datum (31 oktober 2024) rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan partijen. Het hof heeft iedere verder beslissing pro forma aangehouden.

14. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

14.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de man, mr. Hoppers;
-de vrouw, bijgestaan door mr. Smeulders-Martens;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
14.2.
De man was, in verband met ziekte, niet in staat om op de mondelinge behandeling te verschijnen.
14.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- een e-mailbericht van 5 augustus 2024 van de raad;
- het rapport van de raad d.d. 20 augustus 2024;
- het V8-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 26 augustus 2024;
- het antwoord van de raad op de e-mail van de man inzake de conceptrapportage, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2024;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 6 januari 2025;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 13 januari 2025.
14.4.
Bij brief van 17 december 2024 heeft het hof mededeling gedaan aan partijen dat sprake is van een rechterswisseling in deze zaak. Aan partijen is voorts de gelegenheid geboden hun eerdere standpunten geheel opnieuw voor te dragen.

15.De verdere beoordeling

Feiten
15.1.
Partijen hebben van 2014 tot begin april 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben niet samengewoond. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De man heeft [minderjarige] erkend.
De vrouw oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de vrouw.
15.2.
Bij beschikking van 30 december 2020 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 december 2020 tot 30 december 2021. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 29 december 2021 verlengd tot 30 juni 2022 en is daarna geëindigd.
15.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 december 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten en het verzoek van de man tot het vaststellen van de door hem verzochte zorgregeling, afgewezen.
Omvang van het geschil
15.4.
De man kon zich met deze van beschikking van 29 december 2021 niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
15.5.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
15.6.1.
Het hof heeft in de onderhavige zaak vier keer een mondelinge behandeling gelast, te weten op 20 oktober 2022, 12 juni 2023, 19 maart 2024 en laatstelijk op 23 januari 2025. Verder heeft het hof meerdere tussenbeschikkingen gewezen: op 1 december 2022, 13 juli 2023 en 25 april 2024. Het hof heeft daarin onder meer een voorlopige (begeleide) omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld, een raadsonderzoek gelast ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken / omgangsregeling en bij de laatste tussenbeschikking nogmaals een raadsonderzoek verzocht ten aanzien van (kort gezegd) de mogelijkheden van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Het hof heeft telkens iedere verdere beslissing pro forma aangehouden.
15.6.2.
Op dit moment liggen in hoger beroep nog voor de verzoeken van de man wat betreft het gezag en de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] . Tijdens de laatste mondelinge behandeling van het hof hebben partijen het hof verzocht om een eindbeslissing te geven.
De raad heeft daarmee ingestemd.
15.6.3.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een eindbeslissing te nemen en beslist als volgt.
Gezag
15.7.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
15.8.
De raad heeft in het raadsrapport van 7 maart 2023 het hof geadviseerd om het verzoek van de man tot het wijzigen van het eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling van 23 januari 2025 heeft de raad dit advies gehandhaafd. De raad benoemt dat het een bepaalde mate van rust geeft wanneer de situatie wat betreft het gezag niet verandert. De raad maakt zich zorgen over de leerbaarheid van de man. De raad vraagt zich af of hij wel in staat is om gezagsbeslissingen te nemen en vermoedt dat de man met het gezag belast wil worden om zo meer omgang met [minderjarige] te krijgen. Er is nu sprake van een minimale communicatie over de omgangsregeling. Dat verloopt goed. De raad ziet echter niet dat de man zelf initiatief neemt. Het is de vrouw die de man in het leven van [minderjarige] betrekt. De zorg van de raad is dat er bij gezamenlijk gezag opnieuw discussies komen tussen de ouders.
15.9.
De man handhaaft het door hem aangevoerde standpunt in hoger beroep. Namens hem is daaraan tijdens de mondelinge behandeling van 23 januari 2025 het volgende toegevoegd. Beide ouders hebben recht op gezag. Niet duidelijk is waarom dat in dit geval niet zou kunnen. De ouders hebben een vorm van communicatie gevonden. De man vindt dat het juist in het belang van [minderjarige] is dat de ouders samen beslissingen nemen over zijn leven. Anders dan de raad benoemt heeft de man wel initiatief genomen wat betreft [minderjarige] , zo heeft hij bijvoorbeeld contact opgenomen met de school. De man verzoekt om zijn verzoek in hoger beroep alsnog toe te wijzen.
15.10.
De vrouw volgt het standpunt van de raad en benadrukt dat er door de raad is aangegeven dat zij het goed doet als moeder. De vrouw benoemt dat de communicatie tussen de ouders enkel over de omgang gaat. De man reageert niet op haar berichten over andere onderwerpen. De vrouw is bang dat zij op deze manier wordt gedwongen om toestemming te vragen van de man en dat [minderjarige] daardoor klem raakt. Als voorbeeld noemt de vrouw dat de man niet wil meewerken aan de door haar gewenste procedure om [minderjarige] haar achternaam te laten krijgen. De man wil volgens de vrouw alleen daaraan meewerken wanneer de omgang tussen hem en [minderjarige] door haar wordt uitgebreid.
15.11.
.Het hof overweegt het volgende.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat het gezag over een minderjarige bij beide ouders berust, tenzij er sprake is van een situatie waarbij de minderjarige klem of verloren zal raken of afwijzing anderszins noodzakelijk is. Het hof is van oordeel dat beide situaties in het geval van [minderjarige] niet aan de orde zijn.
Er is inmiddels al langere tijd omgang tussen [minderjarige] en de man. Daarbij is er ook een basale communicatie tussen de ouders over die omgang. Weliswaar is gebleken door de jaren heen dat deze communicatie niet altijd soepel is verlopen, duidelijk is ook dat deze situatie zich in de loop van de procedure verder heeft ontwikkeld en dus niet meer gelijk is aan de situatie waar de rechtbank in de bestreden beschikking van uit is gegaan. Het is het hof niet gebleken dat de man niet in staat is om een inhoudelijke beslissing te nemen over [minderjarige] ; het hof deelt op basis van de informatie in deze procedure die zorg van de raad niet. De vrouw stelt weliswaar dat zij vreest dat zij door de wijziging van het gezag wordt gedwongen om toestemming te vragen aan de man en dat [minderjarige] daardoor klem raakt, maar dit is door haar niet verder onderbouwd. Dat de man bezwaren uit tegen de wens van de vrouw om de achternaam van [minderjarige] te wijzigen, ziet het hof niet als een blijk van onvermogen van de ouders om samen gezagsbeslissingen te nemen. Uit de stukken, waaronder in het bijzonder het raadsrapport van 7 maart 2023 en het verhandelde tijdens de meerdere mondelinge behandelingen van het hof volgt bovendien dat de man voldoende vertrouwen heeft in de vrouw dat zij als hoofdopvoeder de juiste beslissingen neemt voor [minderjarige] . Het is verder in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat hij gaat ervaren dat de ouders sommige zaken samen over hem gaan beslissen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt.
Zorgregeling
15.12.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
15.13.
De contacten tussen de man en [minderjarige] zijn vanaf kort na de geboorte van [minderjarige] opgestart en deze verliepen door de jaren heen onder begeleiding van derden. Deze contacten bleven beperkt. Er is langdurig hulpverlening ingezet, mede gericht op de verbetering van de communicatie en het vertrouwen tussen partijen. Dit heeft echter niet geleid tot een structurele omgangsregeling. Nadat er door de raad in het kader van het hoger beroep een (eerste) onderzoek is gedaan, is er een voorlopige begeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald. Deze werd begeleid door [instantie] . Er was toen tweewekelijks contact (fysiek en een belcontact). Ook zou er één keer per maand in het weekend een begeleid contact zijn bij de man thuis. De begeleiding door [instantie] is gestopt. Sinds december 2023 is er om de week onbegeleide omgang voor vier uur op de zaterdag in [plaats] . De man komt hiervoor vanuit [plaats] naar [plaats] en bericht de vrouw vooraf welke activiteit hij en [minderjarige] zullen gaan doen. In de laatste tussenbeschikking van het hof is aan de raad (nogmaals) verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de omgang tussen de man en [minderjarige] .
15.14.
De raad adviseert het hof in het raadsrapport van 20 augustus 2024 om niet opnieuw een hulpverleningstraject aan te gaan, maar om een omgangsregeling vast te leggen tussen de man en [minderjarige] , inhoudende dat zij gerechtigd zijn tot onbegeleide omgang met elkaar tweewekelijks op zaterdag voor de duur van vier uur (zoals nu het geval is), en daaraan wordt toegevoegd dat één omgangsmoment in de drie maanden wordt vervangen door een onbegeleid omgangsmoment bij man thuis vanaf 10:00 uur tot 16:00 uur, waarbij de man [minderjarige] niet zelfstandig vervoert.
Met dat advies in het aanvullende rapport is de raad teruggekomen op het eerder tijdens de mondelinge behandeling van 12 juni 2023 gegeven advies dat er één keer per maand onbegeleide omgang zou moeten plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] bij de man thuis.
De raad adviseert positief over het door de vrouw in haar brief van 6 januari 2025 nader geconcretiseerde voorstel (zoals hierna is verwoord). De raad raadt aan om wanneer er kinderfeestjes zijn waar [minderjarige] voor wordt uitgenodigd op de zaterdag vallen waarin er omgang zou zijn, te kijken naar een alternatief. Dan zou de omgang bijvoorbeeld op de zondag kunnen plaatsvinden.
15.15.
De man is het niet eens met het advies van de raad. Het is voor hem onverklaarbaar waarom een regeling, waarbij [minderjarige] slechts eenmaal per kwartaal voor de duur van zes uur bij de man thuis komt, in zijn belang is. Temeer nu de raad tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2023 heeft geadviseerd het in het belang van [minderjarige] te vinden om één keer per maand bij de man thuis omgang te hebben.
Ook begrijpt de man niet waarom hij [minderjarige] niet alleen mag vervoeren. Hij heeft genoegzaam laten zien dat hij geen drugs gebruikt, rijdt al jaren schadevrij en is bezig met zijn opleiding voor rijinstructeur. Desondanks deed hij navraag in zijn netwerk en heeft hij zijn zus en een vriend bereid gevonden om te rijden.
De man handhaaft zijn oorspronkelijke verzoek, waarbij hij heeft verzocht om de bestreden beschikking van 29 maart 2022 te vernietigen en te bepalen dat er tussen hem en [minderjarige] uiteindelijk een zorg- en contactregeling is waarbij de man eens per veertien dagen contact heeft met [minderjarige] van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, alsook gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij [minderjarige] op Vaderdag altijd bij de man is en op Moederdag altijd bij de vrouw is en de man [minderjarige] telkens bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] telkens terughaalt (of andersom).
Hij verzoekt het hof dan ook om te bepalen dat er naar deze regeling wordt toegewerkt en daarbij rekening te houden met de volgende opbouw:
  • gedurende de eerste twee maanden om het weekend op een zaterdag van 10:00 tot 16:00 uur;
  • daarna gedurende een tweetal maanden om het weekend van zaterdag 10:00 tot zondag 18:00 uur;
  • daarna gedurende een tweetal maanden om het weekend van vrijdag 18:00 tot zondag 18:00 uur.
Daarnaast wil de man na die periode van zes maanden ook gedurende de vakanties en de feestdagen omgang met [minderjarige] . Voor 2025 betekent dit een week in de zomervakantie van [minderjarige] , de helft van de herfstvakantie en de helft van de kerstvakantie, waarbij [minderjarige] één kerstdag bij de man is. In 2026 wil de man gedurende de helft van de vakanties en feestdagen omgang met [minderjarige] . Op die manier kan de band tussen vader en zoon verder worden opgebouwd en versterkt, hetgeen in het belang van [minderjarige] is.
Tijdens de mondelinge behandeling van 23 januari 2025 is daaraan toegevoegd dat de contacten tussen de man en [minderjarige] goed verlopen maar om een nieuwe impuls vragen. De man begrijpt niet waarom er door de raad nog steeds vragen zijn over de veiligheid bij de man thuis maar er geen medewerker bij hem thuis langs is gekomen. De man benoemt verder dat er geen sprake is van contra-indicaties. [minderjarige] doet het goed op school en geeft duidelijk aan hoe hij de contacten met de man ervaart en dat hij hem vaker wil zien.
15.16.
De vrouw stemt in met het advies van de raad. Zij heeft, op verzoek van de raad, een voorstel gestuurd voor een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . De wens van de vrouw is dat de omgangsregeling zoals deze nu wordt nageleefd wordt vastgelegd en dat er omgang is tussen de man en [minderjarige] in de oneven weken op zaterdag voor de duur van vier uur (11:45 uur tot 15:45 uur) in [plaats] . De vrouw brengt en haalt [minderjarige] naar de vooraf overeengekomen locatie. De man geeft een dag van te voren aan wat de planning is.
De man informeert de vrouw gelijk bij calamiteiten.
Wanneer [minderjarige] ’s hobby’s veranderen kan de omgangstijd in overleg worden aangepast.
Elke laatste omgang van het kwartaal vindt plaats bij de man thuis van 10:00 uur tot 16:00 uur. De vrouw brengt [minderjarige] naar Heijen , aankomst 10:00 uur. De zus van de man brengt [minderjarige] terug. De man is hierbij aanwezig. Aankomst in [plaats] 17:45 uur.
Bij vertraging informeren de ouders elkaar. De man geeft een dag van te voren aan wat de planning is. De man informeert de vrouw bij calamiteiten. De vrouw wenst de omgangsmomenten bij de man thuis periodiek vast leggen: elke eerste of laatste omgang van het kwartaal. Zij doet ook concrete voorstellen voor data.
De vrouw wil niet dat de man [minderjarige] zelf vervoert. Ze is ermee akkoord dat de zus [minderjarige] terugbrengt en dat de man dan meerijdt. De vrouw wil niet dat de vriend van de man [minderjarige] vervoert, omdat zij zich zorgen maakt over het drugsgebruik in de vriendkring van de man.
15.17.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof betreurt het dat het - ondanks de jarenlange inzet van (gedwongen) hulpverlening en het feit dat er jarenlang een juridische procedure heeft gelopen tussen de ouders - de ouders niet is gelukt om samen in onderling overleg de omgang uit te breiden naar een regeling waar beide ouders mee kunnen instemmen. Desondanks zijn zij wel tot een onbegeleide omgangsregeling gekomen. Bovendien is er goed contact tussen [minderjarige] en de man en genieten zij er allebei van. Ook lukt het de ouders om onderling te communiceren en afspraken te maken over de omgang. De ouders zijn het er over eens zijn dat het in het belang van [minderjarige] is dat er contact is tussen hem en de man en dat de regeling, zoals deze tot nu toe is bepaald, goed verloopt.
De ouders blijven echter verschillend denken over de frequentie van de omgang van [minderjarige] bij de man thuis en op welke manier het vervoer tussen de woonplaatsen van de ouders moet worden geregeld.
[minderjarige] is inmiddels zes jaar. Hij ontwikkelt zich goed en er bestaan op dat gebied geen zorgen. Door de raad is geconstateerd dat [minderjarige] het goed heeft bij zijn moeder en een fijn en onbelast contact heeft met zijn vader. Met de raad is het hof van oordeel dat het van belang is dat de juridische strijd tussen de ouders stopt en dat er voor nu duidelijkheid komt voor [minderjarige] wat betreft de omgang met de man. Zoals hiervoor al opgenomen hebben ook partijen om een eindbeslissing gevraagd.
Het hof acht, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] in het belang van [minderjarige] :
De man en [minderjarige] zijn gerechtigd tot onbegeleide omgang met elkaar één keer in de veertien dagen: om en om is de omgang de ene keer (dus één keer per vier weken) een zaterdag voor de duur van vier uur (11:45 uur tot 15:45 uur) in [plaats] (zoals nu het geval is) en de andere keer (dus ook één keer per vier weken) een zaterdag in Heijen (althans bij man thuis) vanaf 10:00 uur tot 16:00 uur.
Ten aanzien van de zorgregeling in [plaats] bepaalt het hof dat deze verloopt zoals nu het geval is. De man komt naar [plaats] . De vrouw brengt [minderjarige] naar de vooraf door de man aangegeven locatie. De vrouw haalt [minderjarige] daar weer op.
Ten aanzien van de zorgregeling in [plaats] (althans bij de man thuis) bepaalt het hof dat de vrouw [minderjarige] op de betreffende zaterdag om 10:00 uur bij de man brengt en de man [minderjarige] om 16.00 naar de vrouw brengt, waar hij dan rond 17.45 zal zijn.
Het hof gaat daarbij voorbij aan de bezwaren aan de kant van de vrouw en het gegeven dat zij niet wil dat de man alleen met [minderjarige] in een auto rijdt. Anders dan de raad ziet hof geen reden om op dit punt tegemoet te komen aan de door de vrouw geuite zorgen. Het hof houdt hierbij rekening met het feit dat bij de urinetesten nooit van cannabisgebruik is gebleken, de man een eigen auto heeft voor zijn klusbedrijf en al jaren (schadevrij) op en neer rijdt voor het contactmoment met [minderjarige] in [plaats] . Niet gebleken is dat de man niet in staat is om [minderjarige] veilig te vervoeren. Het staat de vrouw vrij om, als zij hierover zorgen blijft houden, zelf vervoer te regelen voor de terugrit van Heijen naar [plaats] .
De vrouw wil dat de man aan haar van tevoren aangeeft wat de planning is gedurende het omgangsmoment. Het hof ziet hiertoe geen aanleiding. Het is aan de man om het omgangsmoment in te vullen en niet is gebleken dat de man dit niet op een verantwoorde wijze doet.
Het hof sluit met bovenstaande regeling aan bij de eerder door de raad geadviseerde frequentie voor omgang bij de man thuis. Uit het meest recente raadsrapport blijkt dat de raad van mening is dat omgang in de omgeving van de man ten goede komt aan de ontwikkeling van [minderjarige] . Om een goede band/contact met de man te kunnen blijven behouden, en deze relatie verder uit te bouwen, is het voor [minderjarige] ook belangrijk om kennis te kunnen maken met wie zijn vader is, waar zijn vader woont en hoe zijn vader leeft. De leefomgeving van de man is een andere omgeving, meer ‘normale’ omgeving dan een neutrale locatie zoals een zwembad, speelparadijs of trampoline land.
Het hof onderschrijft de mening van de raad dat een bezoek bij de man thuis van meerwaarde is voor [minderjarige] . De reden dat de raad een bezoek thuis zou willen beperken tot één keer per kwartaal, lijkt met name te liggen in de belasting voor de vrouw: in het advies van de raad zou de vrouw moeten halen en brengen en de middag in de omgeving van de woonplaats van de man moeten doorbrengen. Omdat het hof geen aanleiding ziet om te bepalen dat de man niet met [minderjarige] mag rijden, valt die belasting weg.
15.18.
Net zoals de raad benoemt in het raadsrapport van 20 augustus 2024 benadrukt het hof dat de behoeften/wensen van [minderjarige] in de komende (ontwikkelings)jaren verder zullen gaan veranderen. Er zal steeds opnieuw bekeken moeten worden of de huidige regeling passend is voor [minderjarige] . Het is het aan ouders om hier onderling afstemming in te vinden en de omgangsregeling af te blijven stemmen op de wensen en behoeften van [minderjarige] . Het hof kan begrijpen dat het naar verloop van tijd logisch is dat er ook over de feestdagen en vakanties afspraken worden gemaakt. Het is nu nog te vroeg om daarover een regeling vast te leggen.
De slotsom
15.19.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen zoals hierna onder 16 vermeld.

16.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 december 2021;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast de vrouw en de man gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats]
;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] de volgende regeling vast:
  • de man en [minderjarige] zijn gerechtigd tot onbegeleide omgang met elkaar één keer per vier weken op de zaterdag voor de duur van vier uur (11:45 uur tot 15:45 uur) in [plaats] ;
  • en één keer per vier weken een onbegeleid omgangsmoment op de zaterdag bij man thuis vanaf 10:00 uur tot 16:00 uur,
waarbij inzake de zorgregeling in [plaats] de man naar [plaats] komt, de vrouw [minderjarige] (naar de vooraf door de man aangegeven locatie) brengt en hem daar ook weer ophaalt en inzake de zorgregeling in Heijen (althans bij de man thuis) de vrouw [minderjarige] op de betreffende zaterdag om 10:00 uur bij de man brengt en de man [minderjarige] om 17:45 uur naar de vrouw terugbrengt, tenzij de vrouw laat weten dat [minderjarige] door haar wordt opgehaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, G.M. Goes en M.J.C. van Leeuwen, en is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.