ECLI:NL:GHSHE:2025:554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.340.692_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en verzoek gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader en de moeder met betrekking tot de omgangsregeling en gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin zijn verzoek tot gezamenlijk gezag was afgewezen. De moeder heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de omgang tussen de vader en het kind te schorsen en de huidige omgangsregeling te handhaven zonder overnachtingen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken in het belang van hun kind. De vader heeft herhaaldelijk geprobeerd om de omgangsregeling te handhaven, maar de moeder heeft deze vaak niet nageleefd, wat leidt tot een onveilige situatie voor het kind. De rechtbank had eerder al een omgangsregeling vastgesteld, maar het hof oordeelt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen zonder dat het kind klem of verloren raakt tussen hen. Het hof heeft de verzoeken van de vader en de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ouders zijn aangespoord om de communicatie te verbeteren en de band met elkaar en hun kind te bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2025
Zaaknummer: 200.340.692/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/262357 FA RK 19-1166
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.B. van de Bunt,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C.L.J.A. Spiertz.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot gezamenlijk gezag en de zorgregeling betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 (hierna: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- alsnog het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] toe te wijzen, en
- toe te wijzen het verzoek van de vader tot vastlegging van een gelijkwaardige zorgregeling, te weten:
* een regeling waarbij [minderjarige] in de ene week van donderdag uit school tot donderdag naar school bij de man verblijft, en in de andere week bij de moeder;
* een vakantie- en feestdagenregeling:
- waarbij geldt dat [minderjarige] op de feestdagen in het even jaar bij vader is en de oneven jaren bij moeder, tenzij [minderjarige] in het even jaar al reeds bij moeder was dan is het andersom.
- feestdagen die 2 of meer dagen duren is het om en om, eerste dag bij vader tweede dag bij moeder. Onder feestdagen wordt in ieder geval verstaan: Drie koningen, Biddag, Carnaval, Aswoensdag, Palmzondag, Witte Donderdag, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren, Allerheiligen, Dankdag, Sint-Maarten, Kerst, Silvester, Nieuwjaar. Daarnaast zijn alle verjaardagen van de minderjarige kinderen van vader en moeder een dag waarop [minderjarige] aanwezig is bij de betreffende ouder.
  • vakantie in even jaren de eerste helft van de vakantie bij vader, de tweede helft bij moeder, en andersom;
  • waarbij wordt bepaald dat het ouders vrij staat om zonder toestemming naar België of Duitsland af te reizen, maar de andere ouder zover mogelijk wel vooraf dit dient te melden.
2.2.
Bij verweerschrift in principaal tevens incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2024, heeft de moeder verzocht het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen.
Tevens heeft de moeder in incidenteel hoger beroep verzocht de omgang tussen de vader en [minderjarige] te schorsen voor de duur van één jaar, althans totdat het hof na deskundigenonderzoek tot een gewogen oordeel kan komen, en de vordering tot gezamenlijk gezag af te wijzen nu [minderjarige] dreigt klem en verloren te raken.
2.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek in incidenteel hoger beroep gewijzigd en verzocht de huidige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te handhaven, doch zonder overnachting.
2.2.2.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2024, heeft de vader verzocht het incidenteel hoger beroep van de moeder
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Bunt;
-mr. Spiertz en mr. M. Jans namens de moeder (de moeder is pas tegen het einde van de mondelinge behandeling verschenen);
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 14 mei 2024 met als bijlage enkele ontbrekende producties;
- V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 11 januari 2025 met als bijlagen producties 44-48;
- e-mail van de advocaat van de moeder d.d. 17 januari 2025 met als bijlage diverse mail correspondentie en de op voorhand toegezonden pleitnota;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken, te weten: de pleitnota van de advocaat van de vader en de pleitnota van de advocaat van de moeder.
2.4.1.
De stukken van de advocaat van de moeder d.d. 17 januari 2025 zijn ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De advocaat van de vader heeft hiertegen om die reden uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken van recente datum zijn, grotendeels al bij partijen bekend zijn (het betreft mailverkeer tussen hen) en deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof het bezwaar van de vader ongegrond verklaard.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep:
De feiten
3.1.
Op [geboortedatum] 2019 is [minderjarige] geboren. De moeder was op dat moment gehuwd met [ex-partner van de moeder] . Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 2 november 2018 is tussen de moeder en [ex-partner van de moeder] de echtscheiding uitgesproken welke beschikking op 12 maart 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Bij beschikking van 3 april 2020 heeft de rechtbank de ontkenning van het vaderschap van [ex-partner van de moeder] over [minderjarige] gegrond verklaard.
3.2.
Blijkens een deskundigenrapportage van 6 september 2021 concludeert [instantie 1] dat het praktisch bewezen is dat (de vader) [de vader] de biologische vader is van [minderjarige] .
Bij beschikking van 7 januari 2022 heeft de rechtbank Limburg vervangende toestemming aan de vader verleend tot erkenning van [minderjarige] . Op 31 oktober 2022 heeft de vader [minderjarige] erkend. [minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.3.
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.4.
De vader, de moeder en [minderjarige] hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
3.5.
Bij beschikking van 7 januari 2022 heeft de rechtbank Limburg een voorlopige begeleide omgangsregeling (BOR-2) tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld en iedere verdere beslissing (onder meer ter zake het gezag) aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Limburg (voor zover in hoger beroep van belang) het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] afgewezen. Tevens heeft de rechtbank Limburg een opbouwende omgangsregeling vastgesteld, waarbij vanaf 30 mei 2024 geldt dat:
  • [minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur omgang met de vader heeft, waarbij de vader [minderjarige] uit school ophaalt en de moeder hem op zondag ophaalt bij de vader;
  • [minderjarige] één keer per veertien dagen van woensdag na school tot donderdag voor school omgang met de vader heeft, waarbij de vader [minderjarige] op woensdag uit school ophaalt en op donderdag naar school brengt;
  • [minderjarige] gedurende de vakanties en feestdagen als volgt bij de ouders verblijft:
- de schoolvakanties worden bij helfte in onderling overleg verdeeld, waarbij geldt dat [minderjarige] tijdens vakanties van twee weken afwisselend een week bij de ene ouder en dan een week bij de andere ouder verblijft en in de zomervakantie conform een 2-2-1-1 regeling bij de ouders verblijft;
- de feestdagen telkens jaarlijks (even / oneven jaren) wisselen ten aanzien van de 1ste en 2de feestdag, en [minderjarige] op zijn verjaardag het ene jaar bij de vader en het andere jaar bij de moeder verblijft;
- [minderjarige] op Vaderdag en de verjaardag van de vader bij de vader verblijft en op Moederdag en de verjaardag van de moeder bij de moeder verblijft.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft de zaak ten onrechte zonder mondelinge behandeling en op inmiddels gedateerde stukken (waaronder een raadsrapport) afgedaan. De rechtbank had de klachtprocedure die tegen de betreffende raadsmedewerker liep, moeten afwachten. De vader is het er niet mee eens dat zijn verzoek tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] is afgewezen. De rechtbank baseert haar overweging op stellingen van de raadsmedewerker en op het feit dat de vader de school heeft benaderd. De rechtbank heeft dit ten onrechte als grensoverschrijdend aangemerkt.
Er moet getoetst worden of er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Alleen communicatieproblemen zijn daartoe onvoldoende. De rechtbank zou juist rekening moeten houden met de moeite die de vader heeft moeten doen om de omgangsregeling met [minderjarige] op gang te krijgen en te houden. De vader heeft bij vrijwel iedere stap een dwangsom moeten inzetten en deze ook kunnen opeisen. De nieuwe omgangsregeling die door de rechtbank is vastgelegd wordt door de moeder niet consequent nageleefd. De vader vreest dat de moeder, als zij het eenhoofdig gezag houdt, er alles aan zal blijven doen om [minderjarige] van de vader te vervreemden. Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag krijgen en gezamenlijk beslissingen nemen over zijn toekomst.
Verder is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte een beperkte zorgregeling heeft vastgelegd. De rechtbank heeft miskend dat het voor een minderjarige van groot belang is om uitgebreid contact te hebben met beide ouders. Nu is er slechts een weekend-regeling vastgelegd, met een woensdagmiddag tot donderdagochtend in de andere week. De vader vindt deze regeling te beperkt en zou graag een week op-week-af-regeling willen. De vader is ook van mening dat er uitgebreid ruimte dient te zijn voor reizen naar het buitenland voor de beide ouders nu zij allebei in een grensstreek wonen.
Tot slot is er geen reden om een deskundige te benoemen. Er is geen enkel risico op fysieke of emotionele onveiligheid voor [minderjarige] . Hij heeft het naar de zin bij de vader.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De vader moet niet met het gezag belast worden. De vader en de moeder kunnen niet met elkaar communiceren. De moeder is bang voor de vader en de vader handelt niet in het belang van [minderjarige] . Zo plaatst de vader [minderjarige] in een vernederende situatie en gebruikt hij de omgangsregeling als machtsmiddel om de moeder onder druk te zetten. Er hebben escalaties plaatsgevonden waardoor [minderjarige] zich niet veilig voelt bij de vader. Toekenning van gezamenlijk gezag zou de vader nog meer mogelijkheden geven controle over de moeder uit te oefenen. De vader is niet in staat in het belang van [minderjarige] beslissingen te nemen. Hiermee dreigt [minderjarige] klem en verloren te raken tussen de beide ouders.
Verder is een uitbreiding van de omgang ook niet aan de orde. [minderjarige] floreert niet sinds de omgang is uitgebreid. Hij laat sindsdien een gedragsverandering zien. Hij heeft bij de juf, met wie hij een vertrouwensband heeft, aangegeven dat hij de contactmomenten met de vader niet fijn vindt. [minderjarige] is thuisgekomen met verhalen over grensoverschrijdend gedrag. [instantie 2] heeft het noodzakelijk geacht dat er meer zicht komt op de veiligheid en dat er een plan komt om de veiligheid van [minderjarige] te monitoren en waarborgen. Na multidisciplinair overleg is unaniem besloten de veiligheid van [minderjarige] vanwege de vele signalen prioriteit heeft. De moeder kon niet anders dan de omgang staken.
De omgang tussen de vader en [minderjarige] moet beperkt worden in die zin dat hij alleen contact met de vader heeft onder veilige en gecontroleerde omstandigheden, dus zonder overnachtingen. De moeder verzoekt een deskundigenonderzoek te gelasten en zij vraagt het hof om [minderjarige] de gelegenheid te geven met de rechter te praten.
3.9.
De raad adviseert het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen, zoals de raad eerder ook in het raadsrapport van 18 oktober 2023 adviseerde. De ouders zijn vooralsnog niet in staat om over fundamentele onderwerpen overeenstemming te bereiken en de raad acht de ouders niet in staat samen invulling te geven aan het ouderschap.
Ook wat betreft de omgangsregeling acht de raad nog steeds de door de raad geadviseerde en door de rechtbank vastgestelde regeling het meest in het belang van [minderjarige] . Omdat het vertrouwen tussen de ouders wankel is, verloopt de uitvoering van de omgang moeizaam. Dat baart de raad zorgen. Uitbreiding van de omgang naar een week-om-week-regeling, zoals de vader vraagt, is niet in het belang van [minderjarige] .
Het is niet duidelijk hoeveel last [minderjarige] momenteel heeft van de strijd tussen de ouders. Duidelijk is wel dat wanneer een kind zich bij de overdracht (op school) moet omkleden, dit een negatieve boodschap richting het kind is.
De raad acht een vermindering van de omgang evenmin in het belang van [minderjarige] . De zorgen die de moeder heeft geuit over de vader waren eerder geen reden voor een raadsonderzoek. Het hof zou eventueel een raadsonderzoek kunnen gelasten.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.
Het hof acht zich op grond van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek door de raad te gelasten, zoals door de moeder is verzocht.
Verzoek tot gezamenlijk gezag
3.12.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.14.
Het hof is van oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag van de ouders ontbreekt en dat de ouders niet in staat zijn om op een volwassen verantwoorde wijze te handelen in het belang van [minderjarige] . Het staat voldoende vast dat de vader en de moeder niet constructief en zonder conflicten met elkaar kunnen communiceren. Zij maken elkaar over en weer verwijten en iedere vertrouwensbasis ontbreekt. De door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling wordt niet consequent nagekomen. De vader is enkele keren genoodzaakt geweest in actie te komen omdat de moeder de omgang heeft gestaakt. Zo is de moeder bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 12 juli 2024 veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling, op verbeurte van een dwangsom. Vervolgens heeft de vader eind oktober 2024 wederom een kort geding aanhangig gemaakt, kort gezegd, om nakoming van de omgangsregeling te vorderen. Weliswaar is dit kort geding uiteindelijk door de vader ingetrokken maar het vorenstaande geeft aan dat de ouders niet in staat zijn de omgangsregeling zonder conflicten na te komen. Dit is voor [minderjarige] zeer belastend.
Hoewel het hof ziet dat de vader veel heeft moeten doen om zijn positie als vader van [minderjarige] te bewerkstelligen, ziet het hof ook dat de ouders samen op dit moment onvoldoende in staat zijn om aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven, die niet belastend voor [minderjarige] is. De discussies en daarmee de onrust is niet minder geworden. Integendeel. Zo zijn ouders bijvoorbeeld niet in staat gebleken om goede afspraken te maken over de kleding van [minderjarige] , waardoor [minderjarige] op school van kleding moet wisselen en school in de conflicten hierover wordt betrokken. Ouders zijn niet in staat in het belang van [minderjarige] een voor hem minder belastende oplossing te vinden. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders ingeval sprake is van gezamenlijk gezag. Nu op dit moment niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal optreden, wordt afwijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] geacht. Zoals ook de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, ontslaat dit de moeder niet van de op haar rustende verplichting de vader te informeren over belangrijke zaken die [minderjarige] aangaan. Bovendien zijn en blijven beide ouders verplicht om al het in redelijkheid mogelijke te doen om de band tussen [minderjarige] en de andere ouder te bevorderen.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Omgangsregeling
3.15.
Aangezien de vader niet met het gezag over [minderjarige] is belast, is artikel 1:377a BW van toepassing op het verzoek van de vader.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.16.
De omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is al jarenlang een punt van strijd tussen de ouders. De vader wenst een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken terwijl de moeder blijft aangeven zich zorgen te maken over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader en juist een beperktere omgangsregeling wil. Zij heeft haar aanvankelijke verzoek om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te schorsen ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en thans verzocht de huidige regeling te handhaven met uitzondering van de overnachtingen. Ze geeft aan dat [minderjarige] niet meer bij de vader wil slapen. Ze vertrouwt de vader niet en wijst erop dat ze in het verleden aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik. Ze gaat de politie vragen die zaak te heropenen
3.17.
Hoewel de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling niet consequent is nageleefd, lijkt het erop dat de regeling inmiddels in ieder geval in overwegende mate wordt nagekomen. De moeder houdt echter angst en laat weerstand zien tegen omgang tussen [minderjarige] en de vader. Dat heeft er in de afgelopen maanden ook meermaals toe geleid dat ze geen medewerking heeft verleend aan omgang tussen de vader en [minderjarige] . Ze maakt weliswaar veel verwijten aan het adres van de vader maar onderbouwt de zorgen niet, althans onvoldoende concreet. Uit het eindverslag van [instantie 2] van juni 2024 komt naar voren dat het omgangstraject zodanig positief is verlopen dat er van begeleide naar onbegeleide omgang is toegewerkt. Van contra-indicaties voor omgang tussen de vader en [minderjarige] is niet gebleken. Er is ook nu geen concrete aanleiding om aan te nemen dat de omgang bij de vader niet goed verloopt. De Raad heeft naar aanleiding van de door de moeder geuite bezwaren eerder geen aanleiding gezien voor het starten van een onderzoek, terwijl door het hof thans evenmin voldoende aanknopingspunten worden gezien om opnieuw een raadsonderzoek te gelasten. Het hof acht een beperking van de omgangsregeling zoals de moeder voorstaat op dit moment dan ook niet in het belang van [minderjarige] . Hoewel het hof begrijpt dat de vader meer omgang met [minderjarige] wil, is het hof met de rechtbank van oordeel dat er op dit moment, gelet op de moeizame dynamiek tussen de ouders, hun stroeve communicatie, verschil in visies en gebrek aan flexibiliteit, evenmin voldoende basis is voor een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof acht een uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment dus ook niet in het belang van [minderjarige] .
3.18.
Uit het voorgaande volgt dat het hof zowel het verzoek van de vader om een uitgebreidere omgangsregeling als het verzoek van de moeder om een beperktere omgangsregeling, zal afwijzen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking ook ten aanzien van de omgangsregeling zal worden bekrachtigd.
Kindgesprek met [minderjarige] (en halfzus [halfzus] )
3.19.
De moeder heeft het hof verzocht met [minderjarige] (en zijn halfzus [halfzus] ) te spreken. Volgens de moeder geeft [minderjarige] herhaaldelijk aan dat hij het niet fijn vindt bij de vader. Daarom is het belangrijk dat het hof met [minderjarige] spreekt. Ook zijn halfzusje kan volgens de moeder hierover vertellen. De vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt en betoogt dat [minderjarige] hierdoor in een loyaliteitsconflict wordt gebracht en het niet passend en mogelijk schadelijk voor [minderjarige] is om hem te horen.
3.20.
Het hof overweegt als volgt. In zaken betreffende minderjarigen, zoals deze zaak, kan de rechter op grond van artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt in de gelegenheid stellen zijn mening kenbaar te maken op een door de rechter te bepalen wijze. Gezien de tekst van de wet betreft dit geen verplichting, maar een bevoegdheid van de rechter. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. [minderjarige] is pas net 6 jaar geworden en er is al jarenlang sprake van een ernstige complexe strijd tussen de ouders. Het is niet in het belang van [minderjarige] om hem uit te nodigen voor een gesprek met de rechter met betrekking tot deze strijd. Onderhavige procedure heeft geen betrekking op [halfzus] zodat er geen reden is haar uit te nodigen voor een gesprek. Derhalve wordt aan deze verzoeken voorbij gegaan.
Conclusie
3.21.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de verzoeken van de vader in principaal hoger beroep en de verzoeken van de moeder in incidenteel hoger beroep afwijzen.
3.22.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in familiezaken worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 januari 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.L.F.J. Schyns en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.