ECLI:NL:GHSHE:2025:556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.343.272_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was van mening dat het gezamenlijk gezag moest blijven bestaan, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, verzocht om het gezag aan haar alleen toe te kennen. De vader had in de afgelopen jaren geen actieve rol gespeeld in het leven van [minderjarige] en er was geen communicatie tussen de ouders. De rechtbank Limburg had eerder op 2 april 2024 de beschikking gegeven om het gezamenlijk gezag te beëindigen, wat de vader niet kon accepteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2025 werd duidelijk dat de vader geen pogingen had ondernomen om contact te herstellen en dat de moeder de enige was die beslissingen nam over de opvoeding van [minderjarige]. Het hof concludeerde dat het in het belang van [minderjarige] was dat de moeder het gezag alleen uitoefende, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 februari 2025
Zaaknummer : 200.343.272/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/327063 / FA RK 24-402
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.P.J. Oudenhoven,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. A.W.M. Mans.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 april 2024 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de moeder het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder toekomt.
2.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen zodat het gezamenlijk ouderlijk gezag herleeft, althans opnieuw rechtdoende te bepalen en vast te stellen dat sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 september 2024, heeft de moeder verzocht om voornoemde beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Oudenhoven;
-de moeder, bijgestaan door mr. Mans;
- de raad, vertegenwoordigd [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Aan [student-stagiaire] (student-stagiaire van mr. Oudenhoven) en [begeleidster] (begeleidster van de moeder vanuit [instantie] ) is bijzondere toegang verleend tot het bijwonen van de mondelinge behandeling in hoger beroep.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 4 februari 2025, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot juli 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De moeder oefende van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 september 2015 is aan de vader vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] verleend. De vader heeft [minderjarige] daaropvolgend erkend.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2018 is, voor zover thans van belang, bepaald dat aan de moeder en de vader voortaan gezamenlijk het gezag toekomt over [minderjarige] .

4.De beoordeling

4.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader heeft in december 2023 een dochter gekregen, reden waarom hij het verzoek van de moeder in eerste aanleg over het hoofd heeft gezien. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de vader niet (meer) betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en dat het de moeder niet lukt om met de vader in contact te komen. De verhouding tussen partijen is zeer moeilijk. Bij beschikking van 12 juni 2018 is een zorgregeling bepaald nadat de raad onderzoek had gedaan. Deze zorgregeling is lange tijd goed uitgevoerd. Sinds enige tijd wordt er geen uitvoering meer gegeven aan de zorgregeling. De corona-periode is hier debet aan geweest door gezondheidsproblemen van de vader. De vader heeft, in tegenstelling tot hetgeen de moeder aangeeft, vele pogingen ondernomen om in contact te blijven met [minderjarige] . De moeder geeft de vader geen kans tot contactherstel. Er is nooit sprake geweest van fysiek geweld door de vader. De moeder doet het voorkomen alsof ze alle beslissingen alleen moet nemen en het noodzakelijk is dat zij alleen met het gezag belast wordt. De moeder heeft echter vanaf de geboorte van [minderjarige] nooit met de vader overlegd en ook nadat de vader mede met het gezag belast is, is hier geen verandering in gekomen. De moeder betrekt de vader niet in de opvoeding van [minderjarige] . De vader is tot op heden nimmer benaderd voor enige kwestie waarvoor hij als gezaghebbende ouder iets moet doen. De vader mocht [minderjarige] niet bellen en hij mag geen cadeautjes afgeven. Beetje bij beetje is hij door de moeder weggeduwd. De moeder geeft geen enkel bewijs dat de vader ooit toestemming of medewerking heeft geweigerd. De vader zal altijd meewerken, hij wil zijn aandeel kunnen nemen maar er wordt hem niets gevraagd. Er is derhalve geen sprake van het klem of verloren raken van [minderjarige] of het door de moeder niet behoorlijk kunnen nemen van noodzakelijke beslissingen. De vader wil stap voor stap nader invulling kunnen geven aan zijn wens om feitelijk een plek in het leven van [minderjarige] te krijgen en wil alles op alles stellen om het contact tussen hem en [minderjarige] te herpakken. [minderjarige] heeft het recht om haar vader te leren kennen, maar de vader respecteert dat [minderjarige] in het gezin van de moeder en haar partner woont en dat wil hij niet verstoren. De werkelijke situatie ligt anders dan de moeder heeft geschetst. Aan de wettelijke vereisten van artikel 1:251a jo. 1:253n van het Burgerlijk Wetboek is niet voldaan. Het is niet noodzakelijk in het belang van [minderjarige] dat de moeder eenhoofdig het gezag uitvoert en aan het klemcriterium is niet voldaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader het gezag behoudt. Indien het hof op voorhand niet van oordeel is dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen, verzoekt de vader alvorens te beslissen de raad een onderzoek te laten verrichten.
4.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Er is in het geheel geen communicatie tussen de ouders en de vader doet geen pogingen om in contact te blijven met [minderjarige] . Het laatste contact tussen [minderjarige] en de vader was in februari 2021. Ook ten tijde van het uitvoeren van de zorgregeling liet de vader het afweten en hij heeft nadat hij mede is belast met het gezag in 2018, maar ook na de bestreden beschikking geen pogingen ondernomen om meer betrokken te zijn in het leven van [minderjarige] . In december 2023 heeft de vader uit het niets laten weten dat [minderjarige] een halfzusje had gekregen. De moeder stuurt de vader regelmatig foto’s van [minderjarige] om hem op de hoogte te houden van wat er in haar leven speelt. De vader reageert hier niet of nauwelijks op. De moeder kiest er niet voor om beslissingen alleen te nemen. In de praktijk is dat zo gegroeid omdat de vader over het algemeen geheel onbereikbaar is voor de moeder en betrokken hulpverlening. De moeder had een tijd geen contactgegevens van de vader en met grote regelmaat werkte zijn telefoonnummers niet meer. Zodra de moeder een telefoonnummer heeft, stuurt zij foto’s van [minderjarige] en houdt zij hem op de hoogte. De vader heeft in het verleden geweigerd om toestemming te geven voor een gezamenlijke behandeling van [minderjarige] en haar halfbroertje [halfbroertje van minderjarige] . Hierdoor werd het welzijn van de kinderen belemmerd en de toegang tot hulpverlening ernstig vertraagd. [zorgaanbieder] wilde op enig moment juridische stappen ondernemen omdat ook zij geen contact kregen met de vader. Ook is vader de afgelopen drie jaar niet bij RTO-gesprekken geweest of gesprekken op de school van [minderjarige] . De moeder kreeg ook geen reactie van de vader toen [minderjarige] moest wisselen van regulier naar speciaal basisonderwijs. Pas toen school het aan de vader verzocht, heeft hij toestemming gegeven. Inmiddels is er al drie jaar geen contact tussen de vader en [minderjarige] en de vader en de moeder. Het is onmogelijk om gezamenlijk het gezag uit te oefenen, waardoor [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Het is in haar belang dat de moeder eenhoofdig het gezag heeft. Het is al jaren de feitelijke situatie dat de moeder alleen gezagsbeslissingen neemt, waardoor het toekennen van eenhoofdig gezag de juridische situatie in overeenstemming zal brengen met de feitelijke situatie.
4.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Hoewel de procedure over gezag gaat, merkt de raad op dat de (ontbrekende) omgang tussen [minderjarige] en de vader een grote rol speelt. De wens van de vader ligt bij de omgang, en ook de weerstand van [minderjarige] ligt hier. De raad adviseert, net als in eerste aanleg, een raadsonderzoek in verband met zorgen die de raad heeft vanuit een ander dossier waarbij de vader betrokken is.
4.4.
Het hof overweegt het volgende.
Wettelijk kader
4.4.1.
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechter het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 251b, eerste lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over het kind toekomt.
Lid 2 verklaart artikel 1:251 eerste en derde lid BW van overeenkomstige toepassing, op grond waarvan de rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.2.
Artikel 1:253n BW is van overeenkomstige toepassing op gezamenlijk gezag bedoeld in artikel 1:253c BW (Hoge Raad 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1775).
Inhoudelijke beoordeling
4.4.3.
Het hof stelt vast dat de ouders ingevolge de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2018 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenden.
4.4.4.
Tussen partijen is niet in geschil, en voldoende is vast komen te staan, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een (her)beoordeling van het gezag over [minderjarige] aan de orde is.
4.4.5.
Het hof acht zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.
4.4.6.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Vast staat dat er sinds februari 2021 geen contact meer is geweest tussen de vader en [minderjarige] , anders dan een telefoongesprek in december 2023 waarbij de vader aangaf een dochter te hebben gekregen. Daarbij is duidelijk geworden dat de vader al een tijd geen enkele rol speelt in het leven van [minderjarige] . De vader heeft de afgelopen jaren geen pogingen ondernomen om dit te veranderen. Zo heeft hij niet zelf, dan wel via zijn advocaat, getracht om tot contactherstel te komen en is hij niet aanwezig geweest bij RTO-gesprekken vanuit [zorgaanbieder] of gesprekken op school, waarbij het hof geen reden heeft om er aan te twijfelen dat hij voor deze gesprekken was uitgenodigd. Ook heeft de vader niet getracht via de begeleidster van de moeder en [minderjarige] , die al sinds mei 2019 betrokken is bij het gezin en die bereikbaar is voor de vader, enige stappen te zetten om (opnieuw) betrokken te raken in het leven van [minderjarige] . Weliswaar stelt de vader regelmatig kaartjes te hebben gestuurd of cadeaus te hebben willen geven, hetgeen zou zijn geweigerd door de moeder, maar dit blijkt nergens uit.
Aangezien de vader op dit moment al lange tijd geen rol in het leven van [minderjarige] heeft, is hij niet op de hoogte van hetgeen speelt in het leven van [minderjarige] en is hij niet in staat om bij haar aan te sluiten om zijn rol als gezagsdragende ouder uit te voeren. De moeder heeft onbetwist aangevoerd dat zij in het verleden er tegen aan is gelopen geen contact te kunnen krijgen met de vader op momenten dat gezagsbeslissingen moesten worden genomen. Zo kon de moeder de vader niet bereiken op het moment dat [minderjarige] moest overstappen van regulier naar speciaal basisonderwijs en heeft de vader geweigerd toestemming te verlenen voor een hulpverleningstraject voor [minderjarige] en haar halfbroer. De vader heeft bevestigd dat de moeder de vader regelmatig via Whatsapp over [minderjarige] informeert en foto’s van haar stuurt, op de momenten dat de vader bereikbaar is voor de moeder. Om tot een behoorlijke uitoefening van gezamenlijk gezag te komen is echter nodig dat partijen samen kunnen overleggen over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en dat er snel beslissingen genomen kunnen worden in het belang van [minderjarige] . Het hof heeft er geen vertrouwen in dat de ouders hiertoe in staat zijn. Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat een wijziging van het gezamenlijk gezag naar het eenhoofdig gezag door de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De grieven van de vader falen.
4.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 april 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.