ECLI:NL:GHSHE:2025:562

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.343.247_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van verzoek tot opheffing van bewind en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind en mentorschap voor een 94-jarige vrouw, hierna te noemen [verzoekster]. De kantonrechter had eerder, op 24 april 2024, het verzoek van [verzoekster] afgewezen, waarbij de noodzaak van de beschermingsmaatregelen werd onderstreept. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de geestelijke toestand van [verzoekster], die gediagnosticeerd is met dementie en verblijft in een zorginstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewind en mentorschap noodzakelijk zijn om de belangen van [verzoekster] te waarborgen, gezien haar kwetsbare situatie en de eerdere incidenten met haar zoon, [zoon 1]. Het hof heeft ook het subsidiaire verzoek van [verzoekster] om [zoon 1] als mentor te benoemen afgewezen, omdat er gegronde redenen zijn om de huidige mentor, [mentor], aan te houden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak van een onafhankelijke mentor die de belangen van [verzoekster] kan behartigen, gezien de eerdere problemen met [zoon 1]. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het verzoek van [verzoekster] tot opheffing van de maatregelen is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 februari 2025
Zaaknummer: 200.343.247/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10949655 BM VERZ 24-1496 en 10949689 MS VERZ 24-296
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster]
verblijvende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R. van Gils-Lessy,
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[zoon 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [zoon 1] ;
en
[zoon 2] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [zoon 2] ,
en
[mentor] , vennoot van [bedrijf] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 april 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2024, heeft [verzoekster] verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:1. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft het primaire verzoek van [verzoekster] tot het opheffen van de maatregelen van bewind en mentorschap.
Subsidiair:2. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft het subsidiaire verzoek van [verzoekster] ten aanzien van de (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek tot ontslag van [mentor] als mentor;
3. en opnieuw rechtdoende een mentorschap in te stellen ten behoeve van [verzoekster] en [zoon 1] tot mentor te benoemen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van Gils-Lessy;
  • [zoon 1] ;
  • [zoon 2]
  • de mentor.
2.2.1.
[verzoekster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Mr. Van Gils-Lessy heeft toegelicht dat [verzoekster] het emotioneel te zwaar vindt om te verschijnen en dat zij namens [verzoekster] het woord zal voeren.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de mentor, met bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2024;
  • het V8-formulier van 22 oktober 2024 van de zijde van [verzoekster] ;
  • het V6-formulier van 10 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van [verzoekster] .

3.De beoordeling

3.1.
De feiten
3.1.1.
[zoon 1] en [zoon 2] zijn de zonen van [verzoekster] .
3.1.2.
Bij beschikking van 5 januari 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in verband met haar geestelijke of lichamelijke toestand over de goederen die aan [verzoekster] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren met ingang van 16 januari 2023 een bewind ingesteld.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter voorts ten behoeve van [verzoekster] een mentorschap ingesteld. De kantonrechter heeft [bewindvoerder 1] benoemd tot bewindvoerder en mentor.
3.1.3.
Bij beschikking van 15 december 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, [bewindvoerder 1] met ingang van 1 januari 2024 ontslagen als bewindvoerder en mentor en met ingang van die datum [bewindvoerder 2] , vennoot van [bedrijf] benoemd tot bewindvoerder en [mentor] , vennoot van [bedrijf] benoemd tot mentor.
3.1.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover in het hoger beroep relevant - het primaire verzoek van [verzoekster] tot het opheffen van de maatregelen van bewind en mentorschap afgewezen. Het subsidiaire verzoek tot ontslag van [bewindvoerder 2] is deels toegewezen in zoverre dat [bewindvoerder 2] , vennoot van [bedrijf] met ingang van 1 mei 2024 is ontslagen en dat met ingang van die datum [zoon 1] tot bewindvoerder is benoemd. Het (resterende) subsidiaire verzoek – strekkende tot ontslag van [mentor] en benoeming van [zoon 1] als mentor – is afgewezen.
3.1.5.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.2.
De standpunten
3.2.1.
[verzoekster] voert – samengevat – het volgende aan. De maatregelen van bewind en mentorschap zijn niet noodzakelijk. Ondanks haar beginnende dementie is [verzoekster] in staat om haar belangen voldoende waar te nemen. Het is de wens van [verzoekster] om een levenstestament op te maken waarin zij [zoon 1] zal benoemen tot haar gevolmachtigde.
Ten aanzien van haar financiële belangen kan [verzoekster] hulp inschakelen van [zoon 1] en hem bijvoorbeeld machtigen om haar bankzaken te regelen. Ten aanzien van haar niet vermogensrechtelijke belangen kan met een lichtere maatregel worden volstaan nu [verzoekster] in een instelling woont waar er sprake is van verzorgend personeel. Daarnaast kan [zoon 1] fungeren als mantelzorger nu hij slechts op één kilometer afstand van de instelling woont.
De vrees dat [zoon 1] [verzoekster] zal onttrekken aan zorg is ongegrond. In het verleden heeft [zoon 1] conflicten gehad met de zorginstelling waar de moeder verblijft, maar nu de moeder aan [zoon 1] kenbaar heeft gemaakt dat zij in [zorginstelling] wil blijven is hier geen sprake meer van.
De maatregelen hebben voor [verzoekster] alleen maar negatieve gevolgen gehad, zowel psychisch als financieel.
Voor zover het hof desondanks van oordeel is dat bewind en mentorschap noodzakelijk zijn, dient [zoon 1] te worden benoemd tot mentor. Er zijn gewichtige redenen om [mentor] als mentor te ontslaan. Zo is de mentor drie weken op vakantie gegaan zonder een volwaardige vervanger te benoemen. Ook na die periode is er geen contact en pas nadat [zoon 1] de mentor informeert over het verzoek tot opheffing van de maatregelen komt de mentor in actie. De mentor komt daarnaast zijn afspraken niet na onder andere rondom de plaatsing van [verzoekster] in de instelling en het al dan weer thuis gaan wonen. Daarnaast is de mentor teruggekomen op de gemaakte afspraak dat [zoon 1] eerste contactpersoon zou worden, met alle nadelige gevolgen van dien.
De kantonrechter heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van de uitdrukkelijke voorkeur van [verzoekster] om [zoon 1] als mentor te benoemen. [zoon 1] is bereid om naast bewindvoerder ook als mentor op te treden en hij kan dit, in tegenstelling tot de huidige mentor, kosteloos doen. Daarnaast is het kantoor van de huidige mentor 100 kilometer van de instelling af waar [verzoekster] verblijft, hetgeen in de praktijk problemen oplevert waardoor [zoon 1] door de mentor wordt gevraagd taken op zich te nemen.
3.2.2.
De mentor voert - samengevat - het volgende aan. Het is noodzakelijk voor de veiligheid en het welzijn van [verzoekster] om het mentorschap te behouden. De bij [verzoekster] betrokken professionals geven aan dat eerdere ervaringen waarbij adviezen van het multi-disciplinaire team werden genegeerd en acties werden ondernomen door [zoon 1] die tegen de adviezen van onder meer het zorgteam indruisten, hebben geleid tot een situatie waarin er geen vertrouwen meer is dat [verzoekster] zonder professionele mentor verantwoorde beslissingen kan nemen. Het is cruciaal dat het mentorschap wordt gehandhaafd om te garanderen dat de belangen van [verzoekster] goed behartigd blijven. Het ontbreken van een wettelijk vertegenwoordiger vormt een onacceptabel risico voor het welzijn en de veiligheid van [verzoekster] en de zorgprofessionals.
3.2.3.
[zoon 1] voert – samengevat – het volgende aan. Op dit moment gaat het goed met [verzoekster] en is zij volledig wilsbekwaam, maar dat kan morgen anders zijn. Desondanks is er geen noodzaak voor de maatregelen van bewind en mentorschap. In heel veel gezinnen waarin er sprake is van een vergelijkbare situatie is er geen sprake van beschermingsmaatregelen. Wel is het zo dat als er een officieel mentorschap is, [zoon 1] sterker staat in het regelen van zaken voor de moeder. Het is tegen de wens van de moeder in, zij ziet het liefst opheffing van de maatregelen, maar het is misschien toch zinvol dat [zoon 1] als mentor wordt benoemd.
In het begin verliep de samenwerking tussen de zorginstelling waar [verzoekster] verblijft en [zoon 1] stroef. Dit kwam echter omdat [verzoekster] daar was gedumpt en de mentor onvoldoende heeft gedaan om [verzoekster] weer thuis te laten wonen. Nu is er inmiddels sprake van een situatie waarin [verzoekster] aan [zoon 1] kenbaar heeft gemaakt bij de zorginstelling te willen blijven. [zoon 1] gaat dan ook mee in deze wens van [verzoekster] . Op dit moment komt hij één of twee keer per week bij [verzoekster] in de zorginstelling. De beslissingen laat hij aan het zorgpersoneel over. Overigens wordt hij daar op dit moment ook buiten gehouden omdat er een mentor is.
3.2.4.
[zoon 2] voert – samengevat – het volgende aan. [verzoekster] heeft anderhalf jaar geleden de diagnose dementie gekregen. [zoon 2] heeft zelf al langdurig geen contact meer met [verzoekster] en dat wil hij ook zo houden. Daarnaast is hij onterfd dus hij heeft geen financieel belang om in deze procedure te verschijnen. Desondanks voelt [zoon 2] de behoefte om te verschijnen omdat het hem niet zint wat [zoon 1] doet. Het enige dat [zoon 2] constant heeft gezien is intimidatie van [zoon 1] naar [verzoekster] en er is sprake van legale diefstal nu [zoon 1] als bewindvoerder is benoemd. Het liefst heeft [zoon 1] dat er niemand over zijn schouder mee kan kijken zodat hij zijn gang kan gaan. [zoon 2] vreest dat [zoon 1] zal verdwijnen met het geld van [verzoekster] en dat de onbetaalde rekeningen dan uiteindelijk bij [zoon 2] zullen worden verhaald.
3.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het wettelijk kader
3.3.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 respectievelijk 1:462 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind en het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind en mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder respectievelijk mentor of degene die gerechtigd is het bewind en het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 respectievelijk 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
De overwegingen van het hof
3.3.2.
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat de maatregelen van bewind en mentorschap noodzakelijk zijn. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
3.3.3.
[verzoekster] is een 94-jarige vrouw die gediagnosticeerd is met dementie en inmiddels al geruime tijd verblijft op een gesloten afdeling van zorginstelling [zorginstelling] . Vanwege de diagnose van [verzoekster] is het niet te verwachten dat haar situatie zal verbeteren in die mate dat zij weer in staat zal zijn om haar (niet) vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen. Hoewel [zoon 1] naar voren heeft gebracht dat hij als het bewind en mentorschap worden opgeheven de zaken voor [verzoekster] wil regelen, zal dit zonder de beschermingsmaatregelen naar alle waarschijnlijkheid in de praktijk problemen opleveren bijvoorbeeld bij het regelen van de bankzaken van [verzoekster] . Ook is het opstellen van een levenstestament, hetgeen de wens van [verzoekster] zou zijn, vermoedelijk niet meer haalbaar zoals de notaris waarmee [zoon 1] contact heeft gehad al heeft bevestigd. Gegeven deze omstandigheden zijn de maatregelen van bewind en mentorschap noodzakelijk om zorg te dragen dat de (niet) vermogensrechtelijke belangen van [verzoekster] behoorlijk kunnen worden behartigd. Voorts is gesteld noch gebleken dat voortzetting van de maatregelen van bewind en mentorschap niet zinvol is. Gelet hierop komt het hof niet toe aan opheffing van de maatregelen van bewind en mentorschap. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover daarin het verzoek van [verzoekster] tot opheffing van de maatregelen van bewind en mentorschap is afgewezen.
3.3.4.
Nu het hof niet toekomt aan opheffing van de beschermingsmaatregelen, beoordeelt het hof het subsidiaire verzoek van [verzoekster] om [mentor] , vennoot van [bedrijf] te ontslaan als mentor en [zoon 1] als mentor te benoemen.
Het hof ziet geen gewichtige redenen aanwezig (1:461 BW) om de huidige mentor te ontslaan. Uit de overlegde verklaringen blijkt dat de medewerkers (behandelaren en zorg) van [zorginstelling] hebben laten weten dat zij de nadrukkelijke wens hebben dat de huidige mentor blijft. Niet gebleken is dat de reisafstand of de werkwijze van de huidige mentor een probleem vormt voor de behartiging van de belangen van [verzoekster] .
Bij instelling van een mentorschap geldt dat voor de persoon van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene wordt gevolgd, tenzij gegronde redenen zich tegen die benoeming verzetten (artikel 1:452 derde lid BW). Voor zover aangenomen kan worden dat [verzoekster] een uitdrukkelijke voorkeur heeft voor de benoeming van [zoon 1] tot mentor en dit een gewichtige reden kan zijn om [zoon 1] in plaats van de huidige mentor te benoemen, zijn er gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van [zoon 1] . In dat kader is relevant dat [zoon 1] heeft erkend dat voorheen de communicatie en samenwerking tussen hem en de (voormalige) zorginstelling waar [verzoekster] verblijft niet altijd goed is verlopen. Deze situatie is volgens [zoon 1] veranderd omdat hij inmiddels de wens van [verzoekster] respecteert om in [zorginstelling] te blijven wonen. Uit de stukken, zoals overgelegd door de mentor, van 13 augustus 2024 (rapportage) en 7 oktober 2024 (e-mailbericht) van onder andere een Specialist Ouderengeneeskunde en een Physician Assistant blijkt echter dat van de zijde van [zorginstelling] het behoud van het onafhankelijk mentorschap noodzakelijk wordt geacht voor de veiligheid en het welzijn van [verzoekster] . Eerdere incidenten en handelen in strijd met gemaakte afspraken door [zoon 1] hebben geleid tot de situatie dat er van de zijde van [zorginstelling] geen vertrouwen is in [zoon 1] als mentor. Nu [verzoekster] aldus op een gesloten afdeling van [zorginstelling] verblijft is er sprake van een nauwe samenwerking tussen het personeel van [zorginstelling] en de mentor als het gaat om het nemen van beslissingen over de niet vermogensrechtelijke belangen van [verzoekster] . Nu er vanuit [zorginstelling] geen vertrouwen is in [zoon 1] als mentor is dit een gegronde reden die zich verzet tegen de benoeming van [zoon 1] als mentor. Het is dan ook in het belang van [verzoekster] dat er een onafhankelijke mentor betrokken blijft die haar niet vermogensrechtelijke belangen behoorlijk kan behartigen. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van [verzoekster] om [zoon 1] als mentor te benoemen is afgewezen.
De slotsom
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, E.M.C. Dumoulin en G.M. Goes en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van de griffier.