ECLI:NL:GHSHE:2025:569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.348.040_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de omgangsregeling tussen hem en zijn minderjarige dochter is gewijzigd. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt de rechtbank om de eerdere beschikking te vernietigen en de omgangsregeling te herstellen. De rechtbank had bepaald dat er geen omgang meer zou zijn tussen de vader en de minderjarige, en dat de regie over de omgangsregeling bij de gecertificeerde instelling (GI) zou komen te liggen. De vader is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zijn dochter, die sinds 2009 geboren is, behoefte heeft aan contact met hem. Hij heeft in het verleden geprobeerd om de GI te overtuigen van zijn goede intenties, maar de GI en de betrokken hulpverleners zijn van mening dat contact met de vader op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. De minderjarige verblijft momenteel in een gesloten accommodatie en ondergaat traumabehandeling. Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI gehoord en komt tot de conclusie dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. De vader heeft in het verleden signalen van de minderjarige ontvangen die duiden op een ambivalente houding ten opzichte van contact met hem. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar behandelingen in rust en veiligheid kan doorlopen zonder contact met de vader, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 februari 2025
Zaaknummer : 200.348.040/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/423445 FA RK 24-2713
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 augustus 2024 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de beschikking van de rechtbank van 4 december 2020, zoals bekrachtigd bij de beschikking van dit hof van 10 maart 2022, gewijzigd voor wat betreft de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en bepaald dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de vader en [minderjarige] en dat de regie ten aanzien van de omgangsregeling bij de GI wordt belegd.
2.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 november 2024, heeft de vader verzocht het beroep gegrond te verklaren, voornoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidend verzoek van de GI alsnog wordt afgewezen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 januari 2025, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Leijser;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van 20 januari 2025 namens de vader;
  • de brief van de GI van 28 januari 2025, ingekomen op 30 januari 2025.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de vader en de moeder, [de moeder] , is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefende van rechtswege alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 december 2020 is het gezag van de moeder van [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd benoemd over [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 4 december 2020 heeft de rechtbank een eerdere omgangsbeschikking gewijzigd en bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar twee keer per jaar gedurende een half uur per keer. Deze beschikking heeft het hof bekrachtigd bij beschikking van 10 maart 2022 en heeft daarbij aanvullend vastgesteld, kort gezegd, dat de GI gehouden is de vader eens per kwartaal schriftelijk te informeren.

4.De beoordeling

4.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader heeft in 2022 aan de GI te kennen gegeven [minderjarige] niet te willen dwingen om contact met hem aan te gaan. De vader heeft destijds een stap naar achteren gezet en [minderjarige] ruimte gegeven met de hoop dat zij op den duur contact met hem zou opnemen. Vanaf april 2024 is dit gebeurd en heeft [minderjarige] veelvuldig contact opgenomen met de vader via TikTok. Aanvankelijk verliepen de contacten goed, totdat een jongen op de groep van [minderjarige] zich in de gesprekken mengde. Deze jongen bedreigde de vader meermaals met de dood en stelde een relatie te hebben met [minderjarige] . De vader heeft deze berichten via zijn advocaat aan de GI verstrekt omdat hij zich zorgen maakte over de veiligheid van [minderjarige] . De GI heeft de inhoud van de berichten besproken met een gedragswetenschapper en de GI heeft uiteindelijk een verzoek om een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie bij de rechtbank ingediend. Dit verzoek is toegewezen. [minderjarige] legt de schuld dat zij gesloten is geplaatst bij de vader. Zij vertoont ambivalent gedrag richting de vader. Al jaren is er sprake van een patroon waarin [minderjarige] enerzijds signalen geeft waaruit blijkt dat zij behoefte heeft aan contact met de vader, anderzijds stoot zij de vader af. In 2022 is door de gedragswetenschapper van het gezinshuis gerapporteerd dat het gedrag van [minderjarige] richting haar vader voortkomt uit de loyaliteit richting haar moeder. [minderjarige] heeft het aangaan van contact aangegrepen om de vader te betichten van seksueel misbruik. Mogelijk heeft de moeder [minderjarige] met dergelijke uitspraken belast door haar kennis te geven van de inhoud van oude raadsonderzoeken waarin de moeder allerlei suggestieve uitlatingen heeft gedaan over het handelen van de vader, zoals dat hij veel aandacht zou hebben gehad voor de schaamstreek van [minderjarige] toen zij een baby was. [minderjarige] worstelt hiermee en de GI komt op geen enkel wijze met een plan om haar daar in te begeleiden. De vader maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en heeft geen vertrouwen in de GI. De GI heeft niet kenbaar gemaakt dat er zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige] en de tegenstrijdige signalen naar de vader toe. De GI geeft te kennen dat zij de visie van [minderjarige] volgt en zolang [minderjarige] kenbaar maakt geen contact te willen met de vader, zulks ook niet geïndiceerd zal worden. De vader acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de regie volledig bij de GI komt te liggen. De vader acht het voor [minderjarige] van belang dat zij met de juiste volledige informatie een eigen beeld kan vormen over het verleden en de verhouding tussen haar ouders. Hiervoor zal er contact met de vader nodig zijn en de vader is bereid om zijn medewerking hier aan te verlenen.
4.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI acht de bestreden beschikking op juiste gronden gegeven. Er speelt op dit moment veel in het leven van [minderjarige] . Zij verblijft sinds 28 mei 2024 op een gesloten groep op een voor de vader geheime locatie vanwege veiligheidsrisico’s. De vader dreigt al jaren haar te ontvoeren, doet uitspraken dat hij bereid is om te sterven en dat hij zijn dochter dan meeneemt. Afgelopen jaar is bekend geworden dat hij actief op zoek is naar [minderjarige] en vrienden van haar benadert om informatie over haar verblijfplaats te krijgen. Een vastomlijnde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader is niet passend in de huidige situatie. De omgangsregeling zoals bepaald bij beschikking van 4 december 2020 wordt al vanaf oktober 2021 niet uitgevoerd. Vanaf dat moment is er geen fysieke omgang meer geweest. [minderjarige] is wisselend in haar wensen in dit verband, maar meestal heeft zij grote weerstand tegen het contact met de vader. Gezien wordt dat zij met name open staat voor contact met de vader op momenten dat zij ruzie heeft met haar moeder. De betrokken professionals (de persoonlijk hulpverlener van [minderjarige] en de gedragsdeskundige verbonden aan de groep waar zij verblijft) schatten in dat contact met de vader op dit moment niet helpend is voor haar. [minderjarige] kampt met forse eigen problematiek, krijgt traumabehandeling en heeft behoefte aan voorspelbaarheid, veiligheid en behandeling. [minderjarige] geeft op momenten aan de vader te willen zien, maar haar motivatie komt vanuit een verkeerde insteek. Vanwege haar problematiek is het de afgelopen maanden niet passend en haalbaar gebleken om en plan te maken gericht op het plannen van een omgangsmoment met de vader. Het is voor de betrokken professionals onduidelijk wanneer dit wel zou kunnen. Contact met de vader blijft echter onder de aandacht en onderwerp van gesprek voor de GI. Hier wordt in de behandelingen van [minderjarige] ook naar gekeken.
4.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Gelet op de weerstand van [minderjarige] en haar ambivalente houding richting vader adviseert de raad de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er werd al lange tijd geen uitvoering gegeven aan de beperkte omgangsregeling. De GI geeft aan dat er binnen de behandeling van [minderjarige] gekeken wordt naar welke ruimte er is voor haar om het contact met de vader aan te gaan en op te bouwen, maar dat zij hier regie in moet hebben. De raad vindt het belangrijk dat [minderjarige] ’s tempo wordt gevolgd.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Wettelijk kader
4.4.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.4.2.
De bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, komt ook aan een gecertificeerde instelling toe. Hierbij doet niet ter zake of de GI in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat (zie Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
Inhoudelijk beoordeling
4.4.3.
Dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 4 december 2020 tussen [minderjarige] en de vader op grond waarvan een (her)beoordeling van de omgangsregeling aan de orde is, is tussen partijen niet in geschil en is voldoende vast komen te staan.
4.4.4.
Het is in het belang van [minderjarige] is dat er op dit moment geen omgangsregeling geldt tussen haar en de vader. [minderjarige] verblijft met een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie op een groep waar zij onder andere traumabehandeling en therapie krijgt. De bij [minderjarige] betrokken hulpverleners achten het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] dat er een omgangsregeling geldt tussen haar en de vader. [minderjarige] heeft behoefte aan voorspelbaarheid, veiligheid en behandeling. Sinds oktober 2021 wordt er geen uitvoering meer gegeven aan de omgangsregeling uit de beschikking van 4 december 2020. Sindsdien zijn er enkele videobelmomenten geweest tussen [minderjarige] en de vader. Duidelijk is geworden dat er contact is tussen [minderjarige] en de vader op TikTok, waarbij het hof net als de raad opmerkt dat dit belastend is. De vader vraagt onder andere aan [minderjarige] waar zij verblijft, terwijl deze plaatsing welbewust geheim wordt gehouden voor de vader. Daarbij is voldoende naar voren gekomen dat [minderjarige] forse weerstand heeft voor het contact met de vader. Hoewel zij op momenten aangeeft behoefte te hebben aan dit contact, wordt door de jeugdbeschermer opgemerkt dat dit op momenten is dat het contact met de moeder niet goed verloopt maar zij wel behoefte heeft aan een fysiek en emotioneel beschikbare ouder. Hoewel het belangrijk is dat de GI zal blijven monitoren in hoeverre er bij [minderjarige] binnen haar behandelplan in toekomst ruimte is om het contact met de vader aan te gaan, acht het hof het gelet op het voorgaande op dit moment niet in haar belang om een vastomlijnde omgangsregeling te bepalen. Het is belangrijk dat [minderjarige] haar behandelingen in rust en veiligheid doorloopt en toekomt aan haar eigen ontwikkeling, hetgeen mogelijk verhinderd zal worden door contact met de vader. Dat acht het hof niet in haar belang.
4.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 augustus 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.