ECLI:NL:GHSHE:2025:570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.348.057_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige met positieve ontwikkelingen in de zorgsituatie van de moeder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 augustus 2024 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind werd verlengd. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij positieve stappen heeft gezet in haar leven, waaronder het verkrijgen van eigen woonruimte en het volgen van hulpverlening. Ze verzocht om de terugplaatsing van haar kind of, subsidiair, een verkorting van de uithuisplaatsing.

De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, als verweerster in deze zaak, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat, hoewel de moeder vooruitgang boekt, de doelen die zij moet bereiken nog niet volledig zijn gerealiseerd. De GI heeft benadrukt dat het belangrijk is om de situatie van de minderjarige goed te monitoren en dat een volledige terugkeer naar de moeder op dit moment niet in het belang van het kind is.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat, ondanks de positieve ontwikkelingen van de moeder, de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige moet worden verlengd tot 23 augustus 2025. Het hof heeft daarbij aangegeven dat de groei van de moeder nog pril is en dat verdere observatie en hulp noodzakelijk zijn om de situatie van de minderjarige te waarborgen. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 februari 2025
Zaaknummer : 200.348.057/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/332530/ JE RK 24-1103
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Betreffende: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 13 november 2024, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige] weer terug thuis wordt geplaatst bij de moeder en subsidiair de termijn van de uithuisplaatsing te verkorten althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlagen van 3 januari 2025, ingekomen bij het hof op 6 januari 2025, heeft de GI verzocht, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 11 december 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.3.
Uit de stukken is gebleken dat de destijds nog ongeboren [minderjarige] met ingang van 23 augustus 2022 onder toezicht van de GI staat. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.4.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] met ingang van 21 februari 2023 uit huis is geplaatst, waarna zij op verschillende plekken heeft verbleven, waaronder op de [instantie 1] (samen met de moeder).
[minderjarige] verblijft op grond van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van juli 2023 in een gezinshuis.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 23 augustus 2025. De rechtbank heeft voorts de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 23 augustus 2025.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De moeder heeft de afgelopen periode veel stappen in de goede richting gezet en is volwassener geworden. De moeder heeft inmiddels eigen woonruimte, een inkomen vanuit de Participatiewet en zij heeft geen schulden meer. Ook krijgt de moeder hulpverlening vanuit stichting [stichting] , de praktijkondersteuner van de huisarts en staat zij op de wachtlijst voor hulp vanuit de GGZ voor haar emotieregulatie. De contactmomenten met [minderjarige] verlopen goed en de regeling is recent uitgebreid. Deze positieve ontwikkelingen, samen met de lopende ondertoezichtstelling, maken dat een uithuisplaatsing niet langer nodig is, dan wel in duur moet worden bekort.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. De GI ziet dat de moeder hard haar best doet en dat de moeder laat zien dat zij haar oude patronen wil doorbreken. De moeder heeft de afgelopen periode hulp aanvaard, maar nog niet alle doelen zijn bereikt. Ook wil de GI monitoren of de moeder en [minderjarige] niet overvraagd worden. De contactmomenten zijn namelijk recent uitgebreid met een overnachting en op korte termijn zal bekeken worden of een verdere uitbreiding mogelijk is. Waarschijnlijk volgt een gezinsopname van de moeder en [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Naar het oordeel van het hof dient de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd te worden tot 23 augustus 2025. Dit is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk, omdat [minderjarige] nog niet (volledig) terug kan keren naar de moeder.
[minderjarige] is op dit moment twee jaar oud en heeft in haar jonge leven al meerdere wisselingen van verblijfplaats meegemaakt, waarna zij in juli 2023 in het gezinshuis is gaan wonen. In de periode daarna is door de GI gezien dat de moeder hard aan zichzelf heeft gewerkt. De moeder heeft inmiddels eigen woonruimte en zij krijgt wekelijks gedurende twee uur hulp in de thuissituatie vanuit stichting [stichting] . Daarnaast krijgt de moeder ondersteuning vanuit de praktijkondersteuner van de huisarts. De contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] worden aangekondigd en onaangekondigd (aldus gedeeltelijk) begeleid door [instantie 2] . De moeder heeft aangegeven hier veel aan te hebben. Daarnaast zijn de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] recent uitgebreid met een overnachting. Hierdoor verblijft [minderjarige] iedere week op donderdag van 10.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de moeder. De GI heeft aangegeven op korte termijn met de moeder een mogelijk volgende uitbreiding van het contact te willen bespreken, maar dat ook rekening gehouden moet worden met de gedragsverandering die [minderjarige] laat zien sinds de contactmomenten met de moeder zijn uitgebreid. Tegelijkertijd heeft de moeder verklaard dat de moeder ook bij haar thuis een verandering in het gedrag van [minderjarige] ziet. Er zal dus goed moeten worden bekeken waar deze gedragsveranderingen vandaan komen. De moeder en [minderjarige] krijgen volgens de GI juist geen eerlijke kans als [minderjarige] nu volledig terug zou keren naar de moeder.
Het hof concludeert dat hoewel positieve stappen van de moeder zichtbaar zijn, is de groei die zij doormaakt op dit moment nog pril. De doelen waar aan gewerkt moet worden zijn nog niet allemaal behaald. De moeder staat immers nog op de wachtlijst voor GGZ-hulp bij haar emotieregulatie. De GI heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat er waarschijnlijk in mei 2025 plek vrij komt voor de moeder en [minderjarige] bij [instantie 3] voor een gezinsopname. Observatie tijdens een gezinsopname is noodzakelijk, aldus de GI. Tot slot is ter mondelinge behandeling besproken dat de moeder sinds kort weer aan het daten is en er moet worden bekeken wat dit voor effect in de toekomst heeft op de situatie tussen de moeder en [minderjarige] .
Gelet op alle voornoemde omstandigheden dient de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd te worden tot 23 augustus 2025. Een verkorting van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals door de moeder verzocht, is niet in het belang van [minderjarige] . De komende periode zullen de (mogelijke) uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , de resultaten van de gezinsopname en de psychologische hulp voor de moeder meer duidelijkheid bieden op de vraag of [minderjarige] terug kan keren naar de moeder.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verzoeken van de moeder in hoger beroep dienen te worden afgewezen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
19 augustus 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en E.M.D.M. van der Linden en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.