ECLI:NL:GHSHE:2025:610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
200.330.638_01 en 200.330.641_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter inzake zorg- en contactregeling en verdeling van huwelijksgemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de zorg- en contactregeling voor hun dochter, alsook de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om te beslissen over de zorgregeling, omdat de dochter sinds 2018 in China verblijft. De vrouw heeft in haar verweer gesteld dat de rechtbank terecht onbevoegd was. Het hof heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld en geconcludeerd dat deze onbevoegd is om te beslissen over de zorgregeling, aangezien de gewone verblijfplaats van de dochter in China ligt.

Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de verkoop van de voormalige echtelijke woning en de verdeling van bankrekeningen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw moet meewerken aan de verkoop van de woning en dat de man het saldo van bepaalde bankrekeningen zonder nadere verrekening aan de vrouw moet toedelen. De vrouw heeft betwist dat zij over bankrekeningen in China beschikt, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdeling van de huwelijksgemeenschap opnieuw vastgesteld, waarbij het hof de vrouw de gelegenheid heeft gegeven om de aan haar toebedeelde inboedel op te halen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.330.638/01 en 200.330.641/01
zaaknummer rechtbank : C/03/294701 / FA RK 21-2804
beschikking van de meervoudige kamer van 6 maart 2025
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.J.M.P. Hoppers te Horst,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] (China),
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. M.J. Germs te Nijmegen .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] :
hierna te noemen: de raad.
Vooraf
Deze zaak gaat over de bevoegdheid van de rechter ter zake van het geschil dat partijen hebben over de zorg- en contactregeling betreffende hun beider dochter, alsook over de (verdeling van de) banksaldi, de medewerking van de vrouw aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning en over de inboedel.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg (Roermond) van 9 september 2022, zoals hersteld bij beschikking van 4 januari 2023, en 8 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 7 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 8 mei 2023.
2.2.
De vrouw heeft op 29 september 2023 een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties, ingediend.
2.3.
De man heeft op 21 november 2024 een verweerschrift tegen het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties, ingediend.
2.4.
Het verzoek dat betrekking heeft op de zorgregeling, is ter griffie van het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.330.638/01. De overige verzoeken zijn ter griffie van het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.330.641/01. Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken met voornoemde zaaknummers, zijn deze gezamenlijk behandeld en wordt daarop gezamenlijk beslist.
2.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- drie brieven van de raad van 13 maart 2024, 22 juli 2024 en 24 oktober 2024, inhoudende dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- een V2-formulier van mr. M.J. Germs van 2 mei 2024, waarin hij zich onttrekt als advocaat van de vrouw;
- een brief van de zijde van de man van 2 september 2024 met producties 26 tot en met 30;
- een brief van de vrouw van 9 september 2024 met productie 1 tot en met 4;
- een brief van de zijde van de man van 2 december 2024 met producties 31 en 32;
- een brief van de vrouw van 2 december 2024 met producties 5 tot en met 9.
2.6.1.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 26 juni 2024. Omdat mr. M.J. Germs zich op 2 mei 2024 heeft onttrokken als advocaat van de vrouw, heeft het hof op verzoek van de vrouw de mondelinge behandeling aangehouden om haar in de gelegenheid te stellen een nieuwe advocaat te zoeken.
2.6.2.
De mondelinge behandeling is vervolgens gepland op 8 oktober 2024. Bij aanvang van de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 is gebleken dat de vrouw – die zich in China bevond en via een CMS-verbinding de mondelinge behandeling bijwoonde – nog geen advocaat had. Evenmin was er een tolk aanwezig. Het hof heeft daarop besloten dat de mondelinge behandeling geen doorgang zou vinden en is er (wederom) een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling gepland. Aan de vrouw is expliciet medegedeeld dat het in haar belang is dat zij zich juridisch laat bijstaan, alsook dat zij moet zorgdragen voor een tolk, bij gebreke waarvan de nieuw te plannen mondelinge behandeling gewoon doorgang zal vinden.
2.6.3.
De mondelinge behandeling is vervolgens gepland op 13 december 2024. De vrouw is er per e-mailbericht van 28 oktober 2024, derhalve ruimschoots vóór de mondelinge behandeling, nogmaals schriftelijk op gewezen dat het in haar belang is dat zij zich laat bijstaan door een advocaat, alsook dat zij zelf moet zorgdragen voor een tolk en dat bij afwezigheid van een advocaat en/of tolk de mondelinge behandeling gewoon doorgang zal vinden, nu het hof verdere vertraging in strijd met de goede procesorde acht.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2024. Bij die gelegenheid waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, via een CMS-verbinding.
De man en zijn advocaat zijn gehoord. Aangezien de vrouw, hoewel daar meermaals op gewezen, geen advocaat had en geen tolk had geregeld, verliep het horen van de vrouw – moeizaam – in (gebrekkig) Nederlands en gebrekkig Engels. De vrouw is er tijdens de mondelinge behandeling expliciet op gewezen dat het op haar weg had gelegen om te zorgen voor een tolk (en/of advocaat) en dat het ontbreken van een vertaling van het hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken voor haar rekening en risico komt, omdat haar meerdere malen de gelegenheid is geboden zich te laten bijstaan door een tolk.
De raad is, zoals hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft bericht (zie rov. 2.5), niet verschenen.
2.7.
Het hof heeft beslist en aan partijen tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat het hof acht zal slaan op de door de vrouw op 9 september 2024 en 2 december 2024 in het geding gebrachte producties, nu deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn. Op de door de vrouw in haar begeleidende brieven gegeven toelichting op die producties en de daarin gedane (nieuwe) verzoeken, wordt echter geen acht geslagen.
2.8.
Na de mondelinge behandeling is nog ingekomen een e-mailbericht van de vrouw van 16 december 2024. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 10 mei 2013 te [plaats] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
3.3.
Bij beschikking van 9 september 2022, zoals hersteld bij beschikking van 4 januari 2023, heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 17 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, iedere beslissing omtrent de zorgregeling en de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 8 mei 2023 heeft de
rechtbankhet volgende beslist:
“De rechtbank:
3.1.
verklaart zich niet bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man met
betrekking tot de zorgregeling;
3.2.
stelt de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande
huwelijksgemeenschap als volgt vast:
woning:
  • de woning met ondergrond staande en gelegen te [gemeente] aan [adres] , wordt verkocht aan een derde;
  • partijen zullen zich hiertoe binnen vier weken tot [makelaar] te [gemeente] wenden en opdracht geven tot het in de verkoop plaatsen van de woning tegen een door [makelaar] vast te stellen vraagprijs;
  • partijen dienen hun volledige medewerking te verlenen aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen, waarbij ieder van partijen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan de makelaar indien partijen niet binnen drie maanden na heden een opdracht tot verkoop hebben ondertekend;
  • uit de verkoopopbrengst wordt voldaan de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening bij [hypotheekverstrekker] met leningnummer [leningnummer] en de verkoopkosten;
  • uit het bedrag dat na voornoemde betalingen resteert, komt ieder van partijen de helft toe;
  • bij gelegenheid van de verkoop en levering van de woning wordt de spaarhypotheekverzekering bij [verzekeraar] met polisnummer [polisnummer] afgekocht;
partijen zijn vervolgens ieder, voor de helft gerechtigd tot de opbrengst hiervan;
  • veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen, uit hoofde van regres, de helft van de door de man vanaf 20 juli 2021 betaalde premies van de
  • spaarhypotheekverzekering tot aan de dag van feitelijke verdeling.
Banksaldi
  • deelt toe aan de man het saldo van € 5.265,21 op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 2.632,60 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
  • deelt toe aan de man het saldo van € 4,54 op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 2] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 2,27 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
  • deelt toe aan de man het saldo van € 1,54 op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 0,77 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
  • deelt toe aan de man het saldo van € 62.059,- op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 4] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 31.029,50 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
  • deelt toe aan de vrouw het saldo op 20 juli 2021 op de bank- en spaarrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 5] , onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te voldoen en veroordeelt de vrouw daartoe;
inboedel
- bepaalt dat de inboedel conform de aan deze beschikking gehechte inboedellijst
tussen partijen wordt verdeeld, waarbij geldt dat voor zover er nog andere
inboedelgoederen zijn die niet op deze inboedellijst zijn vermeld partijen in
onderling overleg tot verdeling zullen overgaan;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.”
4.2.
De
manheeft vier grieven opgeworpen tegen de beslissing van de rechtbank. Hij verzoekt om de beschikking waarvan beroep te vernietigen, voor zover daartegen grieven zijn gericht en te bepalen dat:
1. er een zorgregeling tussen de man en dochter [minderjarige] zal plaatsvinden, dit in goed onderling overleg nog nader vast te stellen tussen partijen;
2. voor wat betreft de woning van partijen aanvullend:
“de vrouw te veroordelen om mee te werken aan het notarieel transport en te bepalen dat, voor het geval de vrouw weigert haar medewerking aan de levering van de woning aan de koper te verlenen de te wijzen beschikking voor wat betreft de verklaring van de vrouw in de notariële transportakte in de plaats treedt;"
3. Voor wat betreft de verdeling van de banksaldi:
Primair: te bepalen dat er geen verdeling van de banksaldi zal plaatsvinden van de bankrekeningen die ieder op zijn/haar eigen naam heeft staan; kortom het saldo van de rekening van de man met nummer [rekeningnummer 4] (saldo € 62.002,59) zal niet in enige verdeling dienen te worden betrokken én komt volledig aan de man toe.
Subsidiair: de vrouw te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van de beschikking inzage te geven in haar Chinese bankrekening(en), dan wel een nadere onderbouwing van de wijze waarop de vrouw de laatste jaren in haar levensonderhoud heeft voorzien, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de vrouw weigert om hieraan haar medewerking te verlenen, alsook te bepalen dat de banksaldi van de vrouw (van haar Chinese bankrekening(en)) volledig aan de man zullen toekomen.
4. Voor het geval dat het primaire onder punt 3. wordt afgewezen, te bepalen dat de vrouw aan de man verschuldigd is een bedrag ter hoogte van tenminste € 14.747,50 (wegens toedeling van het banksaldo van haar [bank] bankrekening aan haar), welk bedrag verrekend mag worden met de aan de vrouw toekomende gelden (wegens verdeling van de banksaldi van de man).
Wanneer voorts alsnog mocht blijken dat het banksaldo van de vrouw op de peildatum meer dan € 29.495,- bedroeg, dan zal het meerdere alsnog bij helfte verdeeld dienen te worden.
5. Voor wat betreft de verdeling van de inboedel:
De lijst van de verdeling van de inboedel als volgt aangevuld dient te worden en waarna partijen alsdan over en weer ter zake van de inboedel niets meer van elkaar te vorderen hebben:
[de vrouw]
[de man]
own wedding ring and engagement ring
own wedding ring and necklaces and Jade dragon
Asian cooking system for soup
motorscooter Honda pcx 150
dumpling pan, ricecooker
motorbike Triumph Datona 1973 (father’s former bike)
handbags 2x Prada, 1x Louis Viton
antique clock from parents home
soya milk machine
tools & pressure washer
robot vacuum cleaner (China)
Holland America Line currosoria, paintings 3x and picture 1x
moisture machine/massage chair insert
I have a stamp collection too, from my grandfather. I don’t know about yours.
robot window cleaner (China)
Antique gun from father
bicycle (China)
Zwilling hack knife, Ikea knife set, Zwilling scissors
[minderjarige] ’s bed (China)
Brabantia garbage bin
dyson vacuum cleaner (China)
electric photoframe
Alsook te bepalen dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om uiterlijk één week voor de overdracht van de woning de aan haar toekomende inboedel te komen ophalen, bij gebreke waarvan de goederen zonder nadere verrekening alsnog aan de man zullen toekomen.
6. Kosten rechtens.
4.3.
De
vrouwvoert verweer en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal hoger beroep:
de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, voor zover door de man aan het oordeel van het hof onderworpen;
in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
voorwaardelijk – voor zover blijkt dat het saldo op de [bank] rekening door haar ouders is gevoed – de bestreden beschikking voor zover daarbij het saldo op 20 juli 2021 op de [bank] rekening aan de vrouw is toegedeeld onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te voldoen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
voor recht te verklaren dat haar ouders tot het saldo op de [bank] rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5] gerechtigd zijn en dat dit saldo op deze rekening niet voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt.
4.4.
De
manvoert verweer in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en verzoekt bij beschikking het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken. Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rov. 2.6.3. is weergegeven, zal het hof trachten om de standpunten van de vrouw zo goed als mogelijk weer te geven.
Zorg- en contactregeling
5.2.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het geschil omtrent de zorgregeling. In haar beschikking van 9 september 2022 heeft de rechtbank op dit punt het volgende overwogen:
“2.4.3. Nu de vrouw al sinds 2018 in China verblijft en [minderjarige] korte tijd daarna bij haar
moeder is gaan wonen, is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] niet meer in Nederland is. maar in China. De Nederlandse rechter is daarom niet langer
bevoegd om te beslissen over de hoofdverblijfplaats van en zorgregeling ten behoeve van
[minderjarige] . [minderjarige] verblijft inmiddels al geruime tijd in China waardoor de rechtbank niet kan
beoordelen welk hoofdverblijf of welke zorgregeling in haar belang wordt geacht.- De
rechtbank komt daarom niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze verzoeken.
2.4.4.
Ter zitting is gebleken dat partijen bereid zijn afspraken te maken over de
zorgregeling. Zij wensen een eventuele regeling aan de rechtbank voor te leggen. De
rechtbank zal daarom de definitieve beslissing op dit verzoek aanhouden voor drie maanden.”
In de beschikking van 8 mei 2023 heeft de rechtbank overwogen:
“2.5. De rechtbank heeft in de vorige beschikking al geoordeeld dat de Nederlandse
rechter niet bevoegd is om van het verzoek van de man over een zorgregeling kennis te nemen, omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] al sinds 2018 in China is. De rechtbank
heeft partijen alleen maar in de gelegenheid gesteld afspraken te maken over de zorgregeling,
omdat zij tijdens de zitting daartoe bereid waren. Aangezien de gewone verblijfplaats van
[minderjarige] zich nog steeds in China bevindt en omdat partijen geen overeenstemming hebben
bereikt over de zorgregeling, is de rechtbank (nog steeds) onbevoegd om van het verzoek van
de man over een zorgregeling kennis te nemen. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd
verklaren.”
5.3.
De
manheeft een grief gericht tegen dit oordeel, zoals neergelegd in de beschikking waarvan beroep. De man heeft in de toelichting op deze grief naar voren gebracht dat hij begrijpt dat de rechtbank, gelet op de onbevoegdheid daartoe, formeel geen beslissing heeft kunnen nemen op dit punt, maar dat hij het desondanks toch wenselijk acht om een grief te richten tegen de afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling. De man hoopt vurig dat er in hoger beroep afspraken gemaakt kunnen worden over het contact tussen hem en [minderjarige] en dat deze dan in de beschikking vastgelegd kunnen worden. Hij acht zich daartoe moreel verplicht jegens [minderjarige] en wil er alles aan gedaan hebben om te komen tot een normaal contact met zijn dochter.
5.4.
De
vrouwis van mening dat de rechtbank zich terecht en op juiste gronden onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de man met betrekking tot de zorgregeling. De grief van de man dient dan ook bij gebrek aan belang te worden verworpen.
Zij weerspreekt overigens dat zij niet bereid is om een zorgregeling met de man
overeen te komen en/of het contact tussen de man en [minderjarige] op enige wijze in de weg zou staan. Complicerende factor blijft evenwel dat de vrouw en [minderjarige] in China verblijven.
5.5.
Het
hofdient, ook al zijn partijen het erover eens dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het geschil omtrent de zorgregeling kennis te nemen, ambtshalve de bevoegdheid te beoordelen. Nu het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 20 juli 2021, dient de bevoegdheid vastgesteld te worden aan de hand van Verordening (EG) Nr 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (ook wel genoemd Brussel IIbis) van toepassing. Op grond van art. 3 lid 1 sub a Brussel IIbis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot de echtscheiding. Omdat [minderjarige] al sedert 2018 buiten Nederland verblijft, dient de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld te worden op grond van art. 12 lid 1 Brussel IIbis. Nu niet uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, de bevoegdheid van de Nederlandse rechter is aanvaard op het tijdstip van het verzoek, komt het hof na zelfstandige beoordeling tot de conclusie dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Dit brengt met zich dat (ook) het hof niets kan beslissen ter zake van de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] . Aldus dient de grief van de man te falen. Onverminderd het vorenstaande, merkt het hof op dat partijen ter zitting hebben afgesproken zich te zullen inspannen om op vrijdagavonden om 20.00 uur (Chinese tijd) telefonisch contact te laten plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] . De man hoopt verder dat hij in ieder geval eenmaal per jaar een vakantie met [minderjarige] kan doorbrengen en dat hij ook contact – zowel fysiek als telefonisch – met [minderjarige] kan hebben zonder dat de vrouw daarbij aanwezig is.
De verdeling
5.6.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen omtrent het verzoek tot echtscheiding (art. 3 lid 1 sub b Brussel II bis), is de Nederlandse rechter op grond van art. 5 lid 1 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwvermVo) bevoegd om kennis te nemen van dit geschil.
5.7.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
De woning
5.8.
De
manheeft in eerste aanleg ter zake van de woning onder meer verzocht om de vrouw te veroordelen mee te werken aan het notarieel transport en te bepalen dat, voor het geval de vrouw haar medewerking aan de levering van de woning aan de koper te verlenen, de te wijzen beschikking voor wat betreft de verklaring van de vrouw in de notariële transportakte in de plaats treedt. De rechtbank heeft dit verzoek niet toegewezen en daar kan de man zich niet mee verenigen. De makelaar wil/kan namelijk de verkoop van de woning niet ter hand nemen, nu de levering van de woning niet gegarandeerd kan worden. De man wijst op de door hem in het geding gebrachte stukken van de makelaar.
5.9.
De
vrouwweerspreekt dat zij niet zou (willen) meewerken aan de door de rechtbank
vastgestelde wijze van verdeling c.q. verkoop en levering van de voormalig echtelijke
woning. Dit blijkt ook nergens uit. Feit is evenwel dat de makelaar aan het te koop
zetten van de woning de voorwaarde heeft verbonden dat de vrouw een notariële volmacht heeft geregeld. De vrouw is echter niet in staat om vanuit China een dergelijke volmacht te regelen. Zij is bereid om daarvoor naar Nederland te komen, maar kan de reiskosten niet bekostigen omdat de man nog geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de rechtbank op grond waarvan de man ongeveer € 33.000,-- aan de vrouw moet voldoen. Het is dus uitsluitend aan de man te wijten dat de woning vooralsnog niet te koop staat, althans niet aan de vrouw.
5.10.
Het
hofstelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de woning verkocht dient te worden aan (een) derde(n). Tegen dat oordeel van de rechtbank zijn immers geen grieven gericht. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de grief van de man aldus moet worden begrepen dat de door hem verzochte veroordeling tot medewerking/het in de plaats treden van de beschikking voor de verklaring van de vrouw zich niet alleen uitstrekt tot de levering van de woning, maar tot iedere handeling in het verkoopproces waarvan toestemming van de vrouw nodig is, derhalve óók tot het tekenen van de koopovereenkomst. Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt dat de makelaar de verkoop niet zal opstarten, zolang er geen notariële volmacht van de vrouw beschikbaar is. Nu de vrouw zelf aanvoert dat zij niet in staat is om een dergelijke volmacht vanuit China te regelen, wordt verkoop van de woning ernstig bemoeilijkt, te meer nu de vrouw ook aangeeft dat zij financieel niet in staat is naar Nederland te komen. Het hof ziet daarin aanleiding het door de man verzochte toe te wijzen, zoals hierna nader bepaald. De grief van de man slaagt. Om te bewerkstelligen dat de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n) zo spoedig mogelijk gerealiseerd kan worden, ziet het hof aanleiding om hiervoor een gedetailleerd stappenplan op te stellen. Het hof zal daarom de beschikking waarvan beroep op dit punt in zijn geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
Banksaldi
5.11.
De
rechtbankheeft ter zake van de banksaldi onder meer het volgende overwogen:
“2.7.6. Op de peildatum behoorden tot de huwelijksgemeenschap een aantal
bankrekeningen. Partijen zijn het erover eens dat het in ieder geval de navolgende
bankrekeningen en de daarop aanwezige saldi betreft:
- gezamenlijke bankrekening bij [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 1]
, saldo € 5.265,21;
- gezamenlijke bankrekening bij [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 2]
, saldo € 4,54;
- gezamenlijke spaarrekening bij [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 3]
, saldo € 1,54;
spaarrekening bij de [bank] ten name van de man met rekeningnummer [rekeningnummer 4]
, saldo € 62.002,59.
2.7.7.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de voornoemde
bankrekeningen bij de [bank] , althans de daarop aanwezige saldi móeten worden
toegedeeld aan de man, onder de verplichting om de helft van die saldi aan de vrouw te
voldoen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming van partijen beslissen.
2.7.8.
Naast de hiervoor besproken bankrekeningen dient volgens de man ook een bank- en
spaarrekening (hierna te noemen bankrekening) op naam van de vrouw bij de [bank] met
rekeningnummer [rekeningnummer 5] in de verdeling te worden betrokken. Uit de
belastingaangifte over 2019 blijkt dat het saldo op deze bankrekening op 1 januari 2019
€ 29.495,- bedroeg. (…)
2.7.10.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat dé vrouw op de peildatum
een bankrekening bij de [bank] Bank op haar naam had staan. Hoewel de vrouw stelt dat deze
bankrekening aan haar ouders toebehoort en daarom niet in de verdeling dient te worden
betrokken, heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden genoemd waaruit de juistheid van haar stelling kan worden afgeleid. (…) De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de bankrekening en het daarop aanwezige saldo op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoorde. Het banksaldo moet daarom in de verdeling worden betrokken.
2.8.
Daarmee ziet de rechtbank zich nu voor de vraag geplaatst hoeveel het saldo op de
peildatum bedroeg. De vrouw verblijft sinds 2018 in China en niet duidelijk is of zij (of de
man) heeft kunnen beschikken over de bankrekening omdat partijen van mening verschillen
over de hieraan gekoppelde simkaart en over wie verantwoordelijk is voor het opvragen van
een nieuwe simkaart. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen of het saldo op deze
bankrekening, mede vanwege het grote tijdsverloop, op de peildatum hetzelfde bedraagt als
het saldo zoals in de belastingaangifte inkomstenbelasting van partijen over 2019 is
genoemd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het saldo op de peildatum, zonder
daaraan een bedrag te koppelen, aan de vrouw toe te delen onder de verplichting de helft
daarvan aan de man te voldoen.
(…)
2.8.3.
De rechtbank overweegt dat de man geen feiten of omstandigheden heeft
aangedragen of stukken in het geding heeft gebracht op basis waarvan de juistheid van zijn
stelling blijkt. Gelet op de betwisting daarvan door de vrouw, lag dit wel op zijn weg. Bij
deze stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat op de peildatum naast de hiervoor
besproken banksaldi ook nog een saldo op een bankrekening op naam van de vrouw bij een
Chinese bank aanwezig was en in de verdeling moet worden betrokken. Het door de man
hieromtrent verzochte zal de rechtbank daarom afwijzen.”
5.12.
De
manheeft een grief opgeworpen. In die grief wordt door hem in de eerste plaats weersproken dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de banksaldi. De man wijst in dit verband op rov. 2.8.1. van de bestreden beschikking, waarin zijn standpunt staat verwoord:
“2.8.1. Ten slotte heeft de man aangevoerd dat de vrouw vermoedelijk in China ook
bankrekeningen heeft omdat zij al jaren daar verblijft en vermoedelijk ook werkzaam is.
Omdat de vrouw geen inzicht in haar financiële situatie en haar bankrekeningen in China
verschaft, stelt de man zich primair op het standpunt dat de banksaldi die ieder op zijn of
haar naam heeft staan niet in de verdeling dient te worden betrokken. Subsidiair verzoekt de
man om de vrouw te veroordelen om inzicht te verschaffen in haar bankrekeningen in China.”
De man heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij primair van mening is dat de saldi van de bankrekeningen die op naam van de man én die op naam van de vrouw staan niet in enige verdeling dienen te worden betrokken, zulks op grond van de redelijkheid en billijkheid. De man kan immers onmogelijk op een juiste wijze de omvang van de totale gemeenschap vaststellen, nu door de vrouw geen eerlijke/volledige voorstelling van zaken gegeven wordt. De man heeft hieromtrent voldoende feiten of omstandigheden aangevoerd (dit in tegenstelling tot het door de rechtbank bepaalde onder 2.8.3 van de beschikking). De man wil in dat kader expliciet verwijzen naar de navolgende gegevens die reeds in het geding gebracht zijn, te weten productie 27 (behorende bij F9-formulier van de man d.d. 21 maart 2023), productie 25 (behorende bij verweerschrift tevens houdende gewijzigd verzoek tevens aanvullend verzoek van de man d.d. 10 maart 2023) en productie 8 (behorende bij verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens gewijzigd verzoek van de man d.d. 28 december 2021). Daaruit blijkt dat de vrouw wel inkomsten uit arbeid moet hebben, die op een Chinese bankrekening gestort moeten zijn. Daar komt bij dat de man aan de vrouw meermaals heeft verzocht om te laten zien waar zij (en [minderjarige] ) de afgelopen jaren van geleefd hebben. De vrouw stelt weliswaar dat haar vader alle lasten voldoet, maar daarvan legt zij geen enkel bewijs over. Ter zitting heeft de man zijn primaire standpunt verduidelijkt, aldus dat hij primair beoogt dat de bankrekening op zijn naam ( [rekeningnummer 4] ) aan hem wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw en dat de vrouw de bankrekening op haar naam ( [rekeningnummer 5] ), almede eventuele Chinese bankrekeningen, toegedeeld krijgt zonder nadere verrekening met de man.
Subsidiair handhaaft de man zijn eerder gedane verzoek, inhoudende dat de vrouw verplicht wordt om inzage te geven in haar Chinese bankrekeningen, zulks op straffe van een dwangsom. Mocht alsdan blijken dat er sprake is van enig saldo, dan is de vrouw op grond van artikel 3:194 BW verplicht om het gehele saldo aan de man te voldoen. De vrouw heeft dan immers bewust enig te verdelen goed verzwegen.
Mocht het hof onverhoopt toch de verdeling van de (reeds bekende) banksaldi in stand
houden, dan verzoekt de man te bepalen dat tenminste een banksaldo van € 29.495,--: 2 = € 14.747,50 aan hem zal toekomen, dit vanwege verdeling van het banksaldo van de bankrekening van de vrouw.
Ten aanzien van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep weerspreekt de man met klem dat de ouders van de vrouw rechthebbende zijn van het spaargeld van de [bank] -rekening van de vrouw. De vrouw onderbouwt dat standpunt immers op geen enkele wijze. Zo had zij afschriften van haar ouders in het geding kunnen brengen waaruit kon worden afgeleid dat deze gelden van hun afkomstig waren (quod non). Dit heeft de vrouw nagelaten.
5.13.
De
vrouwverweert zich tegen de grief van de man. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die een afwijking van art. 1:100 BW rechtvaardigen. De vrouw heeft géén bankrekeningen in China en is aldaar ook niet werkzaam. De vrouw beschikt alleen over de Nederlandse nationaliteit en een visum, dus ze is ook niet in staat om een bankrekening te openen in China of aldaar te werken. De vrouw wordt door haar vader onderhouden en maakt, voor zover nodig, gebruik van zijn bankrekening.
De vrouw heeft ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de bestreden
beschikking voor zover daarbij het saldo op 20 juli 2021 op de [bank] -rekening [rekeningnummer 5] aan de vrouw is toegedeeld onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te voldoen. Deze rekening is destijds geopend ten behoeve van haar ouders, zodat zij over een eigen bankrekening konden beschikken wanneer zij in Nederland verbleven. Voor zover de vrouw kan nagaan is deze rekening uitsluitend door haar ouders gebruikt en “gevoed”, zodat niet de vrouw, maar haar ouders, als rechthebbende ten aanzien van het saldo op deze rekening aangemerkt moeten worden. Dat de rekening door partijen is gevoed, ligt ook niet voor de hand, nu de vrouw tijdens het huwelijk geen eigen inkomsten had en de man zijn inkomen liet binnenkomen op zijn eigen [bankrekening] . De vrouw verzoekt het hof voorwaardelijk – voor zover blijkt dat het saldo op de [bank] -rekening door haar ouders is gevoed – de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor recht te verklaren dat haar ouders tot het saldo op deze rekening gerechtigd zijn en dat het saldo op deze rekening niet voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt.
5.14.1.
Het
hofstelt allereerst vast dat het geschil van partijen zich niet uitstrekt tot de (verdeling van de) saldi op gezamenlijke bankrekeningen van partijen (met nrs. [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ).
De geschillen omvatten dus, ruim omschreven, de volgende bankrekeningen:
  • [rekeningnummer 4] , ten name van de man;
  • [rekeningnummer 5] , ten name van de vrouw.
Verder speelt nog de vraag of de vrouw een of meerdere Chinese bankrekeningen heeft die tot de huwelijksgemeenschap behoren. En zo ja, op welke wijze deze bankrekeningen in de verdeling zullen worden betrokken.
5.14.2.
Het hof zal eerst het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de vrouw bespreken en derhalve beoordelen of het saldo per peildatum op bankrekening [rekeningnummer 5] ten name van de vrouw al dan niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. De vrouw is, om redenen zoals hierboven in rov. 5.13 uiteengezet, van mening dat dit niet het geval is. Het hof volgt de vrouw daarin niet. Het had op de weg van de vrouw gelegen om met stukken te laten zien, zoals bijvoorbeeld bankoverschrijvingen en/of verklaringen van haar vader dat de gelden op deze bankrekening, die op naam van de vrouw staat en die – zo blijkt uit productie 12 van de zijde van de man in eerste aanleg - ook in haar belastingaangifte 2019 was opgenomen, van haar ouders afkomstig zijn. De vrouw heeft dit nagelaten. Uit de door haar (en ook door de man) overgelegde bankafschriften van de rekening (productie 28 van de man in hoger beroep, productie 5 van de vrouw in hoger beroep) kan niet worden afgeleid dat op deze rekening gelden afkomstig van de ouders zijn gestort. Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat de rekening tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. Het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep treft geen doel.
5.14.3.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat de bankrekeningen [rekeningnummer 4] , ten name van de man en [rekeningnummer 5] , ten name van de vrouw tot de (inmiddels ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen behoren. Het hof is verder van oordeel dat de man voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen ter staving van zijn stelling dat tot de ontbonden huwelijksgemeenschap ook (een) Chinese bankrekening(en) behoort/behoren. In dit oordeel heeft het hof tevens betrokken dat uit de door de vrouw bij haar brief van 9 september 2024 overgelegde productie 4, alsook uit de door de man bij V6-formulier van 2 september 2024 overgelegde productie 28, blijkt dat er op 4 december 2019 alsook op 30 december 2019 geld is overgemaakt van de [bank] -bankrekening ten name van de vrouw ( [rekeningnummer 5] ) naar een onbekende Chinese bankrekening. De vrouw heeft daarvoor geen (plausibele) verklaring gegeven. Daarenboven heeft de vrouw, zo blijkt uit de door de man aangehaalde producties, in app-gesprekken met de man weergegeven dat zij werkt (“in the meeting”, “today i m in the office”, “I was late for work this morning” en “busy with work”) en heeft de man een foto overgelegd ten aanzien waarvan de vrouw bevestigt aan een bekende dat dit een foto van haar werk is. De vrouw stelt weliswaar dat zij helemaal niet werkt, maar die blote ontkenning acht het hof in het licht van het vorenstaande onvoldoende. In dit oordeel heeft het hof tevens betrokken dat de man informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat een langdurig verblijf in China, behoudens een werkvisum, niet mogelijk is. Het had op de weg van de vrouw gelegen aan de hand van verifieerbare stukken inzichtelijk te maken op welke grond zij dan wel in China verblijft. Gelet op al het voorgaande, heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw in China over een bankrekening beschikt die tot de huwelijksgemeenschap behoort en heeft de vrouw dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. De stelling van de vrouw dat zij en [minderjarige] volledig door haar vader worden onderhouden en zo nodig gebruik maken van zijn bankrekening, kan, in het licht van het voorgaande en bij gebrek aan onderbouwing, niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht van art. 21 Rv. Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van de man, aan de man toe te delen zonder nadere verrekening met de vrouw en het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 5] , alsmede het saldo op de Chinese bankrekening(en) aan de vrouw toe te delen, zonder nadere verrekening met de man. Daarmee slaagt de grief van de man.
Inboedel
5.15.
De rechtbank heeft ter zake van de inboedel in het dictum het volgende opgenomen:
“bepaalt dat de inboedel conform de aan deze beschikking gehechte inboedellijst
tussen partijen wordt verdeeld, waarbij geldt dat voor zover er nog andere
inboedelgoederen zijn die niet op deze inboedellijst zijn vermeld partijen in
onderling overleg tot verdeling zullen overgaan;”
5.16.
De
mankan daar in beginsel mee instemmen, maar volgens hem is de aangehechte lijst niet volledig. Nu de communicatie tussen partijen zeer moeizaam/beperkt verloopt, acht de man het wenselijk dat over alle inboedel nadere afspraken worden gemaakt, zodat er geen open eindjes meer zijn. De man kan er niet mee instemmen dat de overige inboedel in overleg nog verdeeld zal worden. Dit levert alsdan namelijk mogelijk nieuwe discussiepunten tussen partijen op, hetgeen de man niet wenselijk acht. Volgens de man ontbreken de navolgende goederen op de lijst van de vrouw, dan wel wenst de man dat de lijst van de verdeling van de inboedel wordt aangevuld op de wijze zoals hierboven in rov. 4.2 onder 5 is weergegeven. Alsook verzoekt de man te bepalen dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om uiterlijk één week voor de overdracht van de woning de aan haar toekomende inboedel te komen ophalen, bij gebreke waarvan de goederen zonder nadere verrekening alsnog aan de man zullen toekomen.
5.17.
De
vrouwbetwist dat de door de man in hoger beroep overgelegde lijst volledig is. Indien van die lijst wordt uitgegaan, wordt de man aanzienlijk overbedeeld zodat
de man in ieder geval gehouden is om de vrouw een redelijke vergoeding wegens zijn
overbedeling te voldoen.
5.18.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de inboedellijst zoals door de rechtbank aan de bestreden beschikking is gehecht, niet volledig is. De man heeft een aanvullende inboedellijst opgesteld, ter completering van de door de rechtbank aan de beschikking gehechte inboedellijst. De vrouw heeft weliswaar naar voren gebracht dat deze lijst niet compleet is, maar zij heeft niet aangegeven welke inboedelbestanddelen naar haar mening op die lijst ontbreken, bij gebreke waarvan het hof aanleiding ziet om uit te gaan van de door de man overgelegde aanvullende inboedellijst. De vrouw heeft nog gesteld dat als uitgegaan wordt van die lijst, de man aanzienlijk wordt overbedeeld en zij alsdan recht heeft op een redelijke vergoeding, maar deze stelling heeft de vrouw op geen enkele wijze onderbouwd, noch heeft zij aangegeven waar die overbedeling uit bestaat, zodat het hof dit niet kan vaststellen en hieraan voorbijgaat.
Het hof acht het de verantwoordelijkheid van de vrouw dat zij de aan haar toegedeelde inboedelgoederen ophaalt, daaronder begrepen de inboedelgoederen die door de rechtbank reeds aan haar zijn toegedeeld. Het hof ziet dan ook aanleiding om het verzoek van de man toe te wijzen, inhoudende dat de bestreden beschikking wordt aangevuld met de door de man in hoger beroep aangebrachte (aanvullende) inboedellijst en de vrouw tot uiterlijk één week voor de overdracht van de woning in de gelegenheid wordt gesteld om alle aan haar toekomende inboedelgoederen op te halen, bij gebreke waarvan die inboedelgoederen zonder nadere verrekening alsnog aan de man zullen toekomen. Gelet ook op hetgeen hierboven ter zake van de woning is overwogen – de woning staat nog niet in de verkoop – komt het hof die termijn niet onredelijk voor.

6.De slotsom

in het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen, aanvullen en bekrachtigen en beslissen als volgt. Het hof zal zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het verzoek van de man met betrekking tot de zorg- en contactregeling.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof:
In zaaknummer 200.330.638/01
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man met betrekking tot de zorg- en contactregeling;
In zaaknummer 200.330.641/01
vult aan de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 8 mei 2023, voor zover het betreft de
“inboedel”, aldus dat aan de man respectievelijk de vrouw worden toegedeeld:
[de vrouw] (vrouw)
[de man] (man)
own wedding ring and engagement ring
own wedding ring and necklaces and Jade dragon
Asian cooking system for soup
motorscooter Honda pcx 150
dumpling pan, ricecooker
motorbike Triumph Datona 1973 (father’s former bike)
handbags 2x Prada, 1x Louis Viton
antique clock from parents home
soya milk machine
tools & pressure washer
robot vacuum cleaner (China)
Holland America Line currosoria, paintings 3x and picture 1x
moisture machine/massage chair insert
I have a stamp collection too, from my grandfather. I don’t know about yours.
robot window cleaner (China)
Antique gun from father
bicycle (China)
Zwilling hack knife, Ikea knife set, Zwilling scissors
[minderjarige] ’s bed (China)
Brabantia garbage bin
dyson vacuum cleaner (China)
electric photoframe
bepaalt dat de vrouw tot uiterlijk één week voor de levering van de woning aan (een) derde(n) in de gelegenheid wordt gesteld om alle aan haar bij de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 8 mei 2023 toegedeelde inboedelgoederen, alsmede de hierboven weergegeven aan de vrouw toegedeelde inboedelgoederen, op te halen, bij gebreke waarvan die inboedelgoederen zonder nadere verrekening alsnog aan de man zullen toekomen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 8 mei 2023, voor zover het betreft hetgeen in het dictum onder
“woning”is opgenomen, alsook voor zover het betreft hetgeen in het dictum onder
“banksaldi”ter zake van (het saldo op) de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 4] en de bank- en spaarrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 5] is overwogen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
woning
de woning met ondergrond staande en gelegen te [gemeente] aan [adres]
, wordt verkocht aan (een) derde(n);
partijen zullen zich hiertoe binnen twee weken tot [makelaar] te [gemeente] wenden en opdracht geven tot het in de verkoop plaatsen van de woning tegen een door [makelaar] vast te stellen bindende vraagprijs;
partijen dienen hun volledige medewerking te verlenen aan alle handelingen die
noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen, waarbij ieder van partijen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan de makelaar;
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet binnen één week na het aanbod eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning voornoemd aan (een) derde(n);
bepaalt dat deze beschikking in de plaats treedt van respectievelijk de noodzakelijke instemming of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw onder de (voorlopige) koopovereenkomst en de akte van levering;
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij [hypotheekverstrekker] met leningnummer [leningnummer] bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning;
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
bepaalt dat uit het bedrag dat na voornoemde betalingen resteert, ieder van partijen de helft
toekomt, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
bij gelegenheid van de verkoop en levering van de woning wordt de
spaarhypotheekverzekering bij [verzekeraar] met polisnummer [polisnummer] afgekocht;
partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de opbrengst hiervan;
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen, uit hoofde van regres, de helft van
de door de man vanaf 20 juli 2021 betaalde premies van de spaarhypotheekverzekering tot aan de dag van feitelijke verdeling;
banksaldi
deelt toe aan de man het saldo van € 62.059,-- op de bankrekening bij de [bank]
met rekeningnummer [rekeningnummer 4] , zonder nadere verrekening met de vrouw;
deelt toe aan de vrouw het saldo op 20 juli 2021 op de bank- en spaarrekening bij de
[bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 5] , zonder nadere verrekening met de man;
deelt toe aan de vrouw het saldo op 20 juli 2021 op Chinese bankrekening(en), zonder nadere verrekening met de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover verder nog aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.M.J. Peters en G.M. Goes en is op 6 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.