Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
rechtbankhet volgende beslist:
- de woning met ondergrond staande en gelegen te [gemeente] aan [adres] , wordt verkocht aan een derde;
- partijen zullen zich hiertoe binnen vier weken tot [makelaar] te [gemeente] wenden en opdracht geven tot het in de verkoop plaatsen van de woning tegen een door [makelaar] vast te stellen vraagprijs;
- partijen dienen hun volledige medewerking te verlenen aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen, waarbij ieder van partijen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan de makelaar indien partijen niet binnen drie maanden na heden een opdracht tot verkoop hebben ondertekend;
- uit de verkoopopbrengst wordt voldaan de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening bij [hypotheekverstrekker] met leningnummer [leningnummer] en de verkoopkosten;
- uit het bedrag dat na voornoemde betalingen resteert, komt ieder van partijen de helft toe;
- bij gelegenheid van de verkoop en levering van de woning wordt de spaarhypotheekverzekering bij [verzekeraar] met polisnummer [polisnummer] afgekocht;
- veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen, uit hoofde van regres, de helft van de door de man vanaf 20 juli 2021 betaalde premies van de
- spaarhypotheekverzekering tot aan de dag van feitelijke verdeling.
- deelt toe aan de man het saldo van € 5.265,21 op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 2.632,60 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
- deelt toe aan de man het saldo van € 4,54 op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 2] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 2,27 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
- deelt toe aan de man het saldo van € 1,54 op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 0,77 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
- deelt toe aan de man het saldo van € 62.059,- op de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 4] , onder de verplichting om de helft daarvan dus in totaal € 31.029,50 aan de vrouw te voldoen en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
- deelt toe aan de vrouw het saldo op 20 juli 2021 op de bank- en spaarrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 5] , onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te voldoen en veroordeelt de vrouw daartoe;
manheeft vier grieven opgeworpen tegen de beslissing van de rechtbank. Hij verzoekt om de beschikking waarvan beroep te vernietigen, voor zover daartegen grieven zijn gericht en te bepalen dat:
vrouwvoert verweer en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
manvoert verweer in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en verzoekt bij beschikking het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
manheeft een grief gericht tegen dit oordeel, zoals neergelegd in de beschikking waarvan beroep. De man heeft in de toelichting op deze grief naar voren gebracht dat hij begrijpt dat de rechtbank, gelet op de onbevoegdheid daartoe, formeel geen beslissing heeft kunnen nemen op dit punt, maar dat hij het desondanks toch wenselijk acht om een grief te richten tegen de afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling. De man hoopt vurig dat er in hoger beroep afspraken gemaakt kunnen worden over het contact tussen hem en [minderjarige] en dat deze dan in de beschikking vastgelegd kunnen worden. Hij acht zich daartoe moreel verplicht jegens [minderjarige] en wil er alles aan gedaan hebben om te komen tot een normaal contact met zijn dochter.
vrouwis van mening dat de rechtbank zich terecht en op juiste gronden onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de man met betrekking tot de zorgregeling. De grief van de man dient dan ook bij gebrek aan belang te worden verworpen.
hofdient, ook al zijn partijen het erover eens dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het geschil omtrent de zorgregeling kennis te nemen, ambtshalve de bevoegdheid te beoordelen. Nu het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 20 juli 2021, dient de bevoegdheid vastgesteld te worden aan de hand van Verordening (EG) Nr 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (ook wel genoemd Brussel IIbis) van toepassing. Op grond van art. 3 lid 1 sub a Brussel IIbis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot de echtscheiding. Omdat [minderjarige] al sedert 2018 buiten Nederland verblijft, dient de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld te worden op grond van art. 12 lid 1 Brussel IIbis. Nu niet uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, de bevoegdheid van de Nederlandse rechter is aanvaard op het tijdstip van het verzoek, komt het hof na zelfstandige beoordeling tot de conclusie dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Dit brengt met zich dat (ook) het hof niets kan beslissen ter zake van de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] . Aldus dient de grief van de man te falen. Onverminderd het vorenstaande, merkt het hof op dat partijen ter zitting hebben afgesproken zich te zullen inspannen om op vrijdagavonden om 20.00 uur (Chinese tijd) telefonisch contact te laten plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] . De man hoopt verder dat hij in ieder geval eenmaal per jaar een vakantie met [minderjarige] kan doorbrengen en dat hij ook contact – zowel fysiek als telefonisch – met [minderjarige] kan hebben zonder dat de vrouw daarbij aanwezig is.
manheeft in eerste aanleg ter zake van de woning onder meer verzocht om de vrouw te veroordelen mee te werken aan het notarieel transport en te bepalen dat, voor het geval de vrouw haar medewerking aan de levering van de woning aan de koper te verlenen, de te wijzen beschikking voor wat betreft de verklaring van de vrouw in de notariële transportakte in de plaats treedt. De rechtbank heeft dit verzoek niet toegewezen en daar kan de man zich niet mee verenigen. De makelaar wil/kan namelijk de verkoop van de woning niet ter hand nemen, nu de levering van de woning niet gegarandeerd kan worden. De man wijst op de door hem in het geding gebrachte stukken van de makelaar.
vrouwweerspreekt dat zij niet zou (willen) meewerken aan de door de rechtbank
hofstelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de woning verkocht dient te worden aan (een) derde(n). Tegen dat oordeel van de rechtbank zijn immers geen grieven gericht. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de grief van de man aldus moet worden begrepen dat de door hem verzochte veroordeling tot medewerking/het in de plaats treden van de beschikking voor de verklaring van de vrouw zich niet alleen uitstrekt tot de levering van de woning, maar tot iedere handeling in het verkoopproces waarvan toestemming van de vrouw nodig is, derhalve óók tot het tekenen van de koopovereenkomst. Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt dat de makelaar de verkoop niet zal opstarten, zolang er geen notariële volmacht van de vrouw beschikbaar is. Nu de vrouw zelf aanvoert dat zij niet in staat is om een dergelijke volmacht vanuit China te regelen, wordt verkoop van de woning ernstig bemoeilijkt, te meer nu de vrouw ook aangeeft dat zij financieel niet in staat is naar Nederland te komen. Het hof ziet daarin aanleiding het door de man verzochte toe te wijzen, zoals hierna nader bepaald. De grief van de man slaagt. Om te bewerkstelligen dat de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n) zo spoedig mogelijk gerealiseerd kan worden, ziet het hof aanleiding om hiervoor een gedetailleerd stappenplan op te stellen. Het hof zal daarom de beschikking waarvan beroep op dit punt in zijn geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
rechtbankheeft ter zake van de banksaldi onder meer het volgende overwogen:
manheeft een grief opgeworpen. In die grief wordt door hem in de eerste plaats weersproken dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de banksaldi. De man wijst in dit verband op rov. 2.8.1. van de bestreden beschikking, waarin zijn standpunt staat verwoord:
vrouwverweert zich tegen de grief van de man. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die een afwijking van art. 1:100 BW rechtvaardigen. De vrouw heeft géén bankrekeningen in China en is aldaar ook niet werkzaam. De vrouw beschikt alleen over de Nederlandse nationaliteit en een visum, dus ze is ook niet in staat om een bankrekening te openen in China of aldaar te werken. De vrouw wordt door haar vader onderhouden en maakt, voor zover nodig, gebruik van zijn bankrekening.
hofstelt allereerst vast dat het geschil van partijen zich niet uitstrekt tot de (verdeling van de) saldi op gezamenlijke bankrekeningen van partijen (met nrs. [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ).
- [rekeningnummer 4] , ten name van de man;
- [rekeningnummer 5] , ten name van de vrouw.
mankan daar in beginsel mee instemmen, maar volgens hem is de aangehechte lijst niet volledig. Nu de communicatie tussen partijen zeer moeizaam/beperkt verloopt, acht de man het wenselijk dat over alle inboedel nadere afspraken worden gemaakt, zodat er geen open eindjes meer zijn. De man kan er niet mee instemmen dat de overige inboedel in overleg nog verdeeld zal worden. Dit levert alsdan namelijk mogelijk nieuwe discussiepunten tussen partijen op, hetgeen de man niet wenselijk acht. Volgens de man ontbreken de navolgende goederen op de lijst van de vrouw, dan wel wenst de man dat de lijst van de verdeling van de inboedel wordt aangevuld op de wijze zoals hierboven in rov. 4.2 onder 5 is weergegeven. Alsook verzoekt de man te bepalen dat de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld om uiterlijk één week voor de overdracht van de woning de aan haar toekomende inboedel te komen ophalen, bij gebreke waarvan de goederen zonder nadere verrekening alsnog aan de man zullen toekomen.
vrouwbetwist dat de door de man in hoger beroep overgelegde lijst volledig is. Indien van die lijst wordt uitgegaan, wordt de man aanzienlijk overbedeeld zodat
6.De slotsom
7.De beslissing
“inboedel”, aldus dat aan de man respectievelijk de vrouw worden toegedeeld:
“woning”is opgenomen, alsook voor zover het betreft hetgeen in het dictum onder
“banksaldi”ter zake van (het saldo op) de bankrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 4] en de bank- en spaarrekening bij de [bank] met rekeningnummer [rekeningnummer 5] is overwogen, en in zoverre opnieuw beschikkende: