ECLI:NL:GHSHE:2025:655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/470
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens ontbreken van een toereikende machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een verzet dat is ingediend door de belanghebbende. Het hof heeft vastgesteld dat er geen geldige machtiging is overgelegd binnen de door het hof gestelde termijn. De gemachtigde heeft een machtiging ingediend die niet te herleiden is naar de belanghebbende en bovendien is deze machtiging ook in andere zaken gebruikt, wat de geldigheid ervan in twijfel trekt. Het hof heeft de belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een toereikende machtiging aan te leveren, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat het verzet niet-ontvankelijk is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/470
Uitspraak op het verzet van
[belanghebbende] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het hof als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht van 11 oktober 2023 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2023, nummer SHE 22/220, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo,
hierna: de heffingsambtenaar.

Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1. De zitting bij het hof heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar is via een digitale beeld- en geluidverbinding verschenen [naam] (hierna: [naam] ).
2. Het hof heeft partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijk geïnformeerd dat de behandeling van de zaak op deze zitting beperkt blijft tot de vraag of er (tijdig) een toereikende machtiging is overgelegd. De heffingsambtenaar is in de gelegenheid gesteld om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn, maar heeft niet aan het hof laten weten dat hij daarbij aanwezig wil zijn.
3. Het verzet is namens [kantoornaam] ingediend door [naam] . Het hof heeft [naam] met een brief van 1 december 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 29 december 2023 een recente schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof vermeld dat het verzet anders nietontvankelijk kan worden verklaard. [naam] heeft daarop geen schriftelijke machtiging aangeleverd.
4. Het hof heeft op 4 januari 2024 een herinnering gestuurd en [naam] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 11 januari 2024 een schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof nogmaals vermeld dat het verzet anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het hof heeft deze termijn met de brief van 9 januari 2024 verlengd tot 12 januari 2024. [naam] heeft binnen deze termijn geen schriftelijke machtiging overgelegd.
5. [naam] heeft met een brief van 2 oktober 2024, door het hof ontvangen op 4 oktober 2024, een machtiging en e-mailcorrespondentie overgelegd. Het gaat om een e-mail die op 2 mei 2022 verstuurd is vanaf het emailadres ‘ [e-mailadres] ’ met als onderwerp ‘Volmacht’. De inhoud van de e-mail luidt als volgt:
“Hoi [voornaam] ,
Bij deze de getekende volmacht.
Met vriendelijke groet | Mit freundlichen grüßen | Best regards,
[persoon 1]
(…)”
De daarbij overgelegde machtiging is, net zoals de e-mail, gedateerd op 2 mei 2022, en is ondertekend door [persoon 2] en [persoon 3] .
6. Het hof overweegt dat [naam] geen toereikende machtiging heeft overgelegd binnen de door het hof daarvoor gestelde termijn. [naam] heeft in het verzetschrift gesteld dat de door het hof verzochte stukken al deel uitmaken van het dossier, maar het dossier bevat slechts een schriftelijke machtiging die [naam] in beroep heeft overgelegd. Deze machtiging is gedateerd op ‘april 2021’, is niet voorzien van een naam en bevat een handtekening die niet is te herleiden naar een naam. Niets wijst er dan ook op dat het om een machtiging van belanghebbende gaat. Gelet daarop heeft het hof verzocht om een recente schriftelijke machtiging. De rechtbank heeft overigens ook reeds op grond van het ontbreken van een geldige machtiging het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof wijst verder op de omstandigheid dat deze machtiging door [naam] ook is overgelegd in twee andere zaken die op de zitting van 4 oktober 2024 zijn behandeld en waarin hij zich als gemachtigde heeft gesteld, te weten de procedures met zaaknummer 23/741 en 23/1114, terwijl sprake is van verschillende belanghebbenden. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het geen schriftelijke machtiging van belanghebbende betreft.
7. Ten aanzien van de schriftelijke machtiging die [naam] op 4 oktober 2024 heeft overgelegd, zie onder 5. hiervoor, overweegt het hof dat ook dit geen schriftelijke machtiging van belanghebbende is, maar van andere personen, waarvan niet gebleken is dat zij iets met deze procedure te maken hebben. Bovendien is deze machtiging niet binnen de door het hof daarvoor gestelde termijn aangeleverd.
8. Aangezien het ontbreken van een schriftelijke machtiging als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt en [naam] dat verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn, zal het hof het verzet nietontvankelijk verklaren. [1]
Conclusie
9. Het verzet is niet-ontvankelijk. Voor vergoeding van de proceskosten of vergoeding van het betaalde griffierrecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het hof verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.3.1 tot en met 3.3.4.