ECLI:NL:GHSHE:2025:657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/1114
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 23/1114. Het hoger beroep is ingediend door een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2023. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep, waarbij het hof heeft vastgesteld dat er geen geldige schriftelijke machtiging is overgelegd binnen de door het hof gestelde termijn. De gemachtigde heeft een machtiging ingediend die niet voldoet aan de vereisten, omdat deze niet is voorzien van een naam en een handtekening die niet te herleiden is naar de belanghebbende. Het hof heeft de gemachtigde meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een geldige machtiging aan te leveren, maar deze is niet tijdig overgelegd. Het hof concludeert dat het ontbreken van een schriftelijke machtiging een verzuim is in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1114
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 juli 2023, nummer SHE 22/237, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel,
hierna: de heffingsambtenaar.

Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1. De zitting bij het hof heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar is via een digitale beeld- en geluidverbinding verschenen [naam] (hierna: [naam] ).
2. Het hof heeft partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijk geïnformeerd dat de behandeling van de zaak op deze zitting beperkt blijft tot de vraag of er (tijdig) een toereikende machtiging is overgelegd. De heffingsambtenaar is in de gelegenheid gesteld om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn, maar heeft niet aan het hof laten weten dat hij daarbij aanwezig wil zijn.
3. Het hoger beroep is namens [kantoornaam] . ingediend door [naam] . Het hof heeft [naam] met een brief van 19 september 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 17 oktober 2023 een recente schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof vermeld dat het hoger beroep anders nietontvankelijk kan worden verklaard. [naam] heeft met een brief van 6 oktober 2023, door het hof ontvangen op 6 oktober 2023, verzocht om de termijn voor het aanleveren van een schriftelijke machtiging te verlengen.
4. Het hof heeft [naam] met een brief van 19 december 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 2 januari 2024 een schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof nogmaals vermeld dat het hoger beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
5. [naam] heeft met een brief van 22 december 2023, door het hof ontvangen op 3 januari 2024, verzocht om een nadere termijn om desgevraagd alsnog stukken aan te leveren in het geval die zich niet meer in het dossier bevinden.
6. Het hof overweegt dat [naam] geen toereikende machtiging heeft overgelegd binnen de door het hof daarvoor gestelde termijn. Het dossier bevat slechts een schriftelijke machtiging die [naam] in bezwaar heeft overgelegd. Deze machtiging is gedateerd op ‘april 2021’, is niet voorzien van een naam en bevat een handtekening die niet is te herleiden naar een naam. Niets wijst er dan ook op dat het om een machtiging van belanghebbende gaat. Gelet daarop heeft het hof verzocht om een recente schriftelijke machtiging. De rechtbank heeft overigens ook reeds op grond van het ontbreken van een geldige machtiging het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof wijst verder op de omstandigheid dat deze machtiging door [naam] ook is overgelegd in twee andere zaken die op de zitting van 4 oktober 2024 zijn behandeld en waarin hij zich als gemachtigde heeft gesteld, te weten de procedures met zaaknummer 23/470 en 23/741, terwijl sprake is van verschillende belanghebbenden. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het geen schriftelijke machtiging van belanghebbende betreft.
7. Het hof is van oordeel dat de termijn voor het aanleveren van een schriftelijke machtiging niet nogmaals hoefde te worden verlengd nadat [naam] daartoe had verzocht. [naam] heeft in zijn brief van 22 december 2023 namelijk niet concreet gemaakt waarom het niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn een schriftelijke machtiging aan te leveren. Bovendien had het hof de termijn voor het aanleveren van een schriftelijke machtiging al een keer verlengd en is ook nadien geen recente schriftelijke machtiging overgelegd.
8. Aangezien het ontbreken van een schriftelijke machtiging als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt en [naam] dat verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn, zal het hof het hoger beroep nietontvankelijk verklaren. [1]
Conclusie
9. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Voor vergoeding van de proceskosten of vergoeding van het betaalde griffierrecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.3.1 tot en met 3.3.4.