ECLI:NL:GHSHE:2025:678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.341.372_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake curatele, bewind en mentorschap van verzoekster met Franse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de curatele, bewind en mentorschap van verzoekster, die de Franse nationaliteit bezit. In eerste aanleg was de rechtbank Oost-Brabant op 12 april 2024 tot de beslissing gekomen om bewind en mentorschap om te zetten in curatele. Verzoekster was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de curatele opgeheven. Het hof heeft ambtshalve opnieuw bewind en mentorschap ingesteld, waarbij de moeder van verzoekster als mentor is benoemd en een nieuwe bewindvoerder is aangesteld. Het hof oordeelde dat de zorgen die aanleiding gaven voor de ondercuratelestelling niet meer actueel zijn, en dat de belangen van verzoekster voldoende kunnen worden behartigd met minder verstrekkende maatregelen zoals bewind en mentorschap. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 29 oktober 2024, waarbij verschillende betrokkenen zijn gehoord, waaronder de moeder en de vriend van verzoekster. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster, ondanks haar kwetsbaarheid, nu in een veilige omgeving verblijft en dat er geen actuele zorgen zijn over haar welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 maart 2025
Zaaknummer: 200.341.372/01
Zaaknummers eerste aanleg: 11026030 TD VERZ 24-633,
11042220 TD VERZ 24-688 en
11026072 TD VERZ 24-634
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. F.C. Frederiks,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
-
[voormalige bewindvoerder] h.o.d.n. [naam], de voormalige bewindvoerder, gevestigd te [vestigingsplaats] , (hierna te noemen: de voormalige bewindvoerder);
-
[curator] B.V.de curator (en voormalige mentor), gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de curator), bijgestaan door advocaat mr. C.A. Offermans;
-
[de moeder], de moeder van [verzoekster] , wonende te [woonplaats] ,
(hierna te noemen: de moeder);
-
[de vader], de vader van [verzoekster] , wonende te [woonplaats]
(hierna te noemen: de vader).
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
-
[de vriend], de vriend van [verzoekster] , wonende te [woonplaats] , België.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 april 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2024, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen met – voor zover nodig – herstel van het bewind en mentorschap en benoeming van een nieuwe professionele bewindvoerder en mentor, subsidiair voor zover de beschikking tot ondercuratelestelling niet wordt vernietigd, een andere instantie dan [curator] B.V. tot curator te benoemen.
2.2.
De curator heeft geen verweer gevoerd en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 11 april 2024, ingekomen op 26 juni 2024;
  • de brief van de advocaat van de curator d.d. 6 augustus 2024;
  • het V8-formulier van de zijde van [verzoekster] d.d. 13 augustus 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. Frederiks;
  • de curator, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] en bijgestaan door mr. Offermans;
  • de moeder.
De vriend van [verzoekster] heeft de mondelinge behandeling als informant bijgewoond.
2.4.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen. De voormalige bewindvoerder is, met bericht van afmelding, eveneens niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof kennisgenomen van:
- het e-mailbericht van 27 januari 2025 van de zijde van [verzoekster] ;
- het e-mailbericht van 10 februari 2025 van de zijde van [verzoekster] met als bijlagen: de bereidverklaring van de beoogd mentor, de bereidverklaring van de beoogd bewindvoerder en een akkoordverklaring van [verzoekster] ;
- het V8-formulier van 5 maart 2025 van de zijde van de curator.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] en beide ouders hebben de Franse nationaliteit.
3.2.
Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Oost-Brabant over de goederen die [verzoekster] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld met benoeming van [voormalige bewindvoerder] h.o.d.n. [naam] tot bewindvoerder.
3.3.
Bij (afzonderlijke) beschikking van 15 februari 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant ten behoeve van [verzoekster] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [curator] B.V. tot mentor.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, [verzoekster] onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van [curator] B.V. tot curator.
3.5.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1.
Gelet op het feit dat [verzoekster] de Franse nationaliteit bezit, heeft deze zaak een internationaal karakter en dient het hof ambtshalve de rechtsmacht te onderzoeken.
4.1.2.
Bij gebrek aan een voor Nederland geldende internationale regeling, wordt de meerderjarigenbescherming beheerst door het commune internationaal privaatrecht. Het commune bevoegdheidsrecht bevat geen specifieke regeling voor kwesties betreffende meerderjarigenbescherming (waaronder mentorschap). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in een zaak waarin het gaat om meerderjarigenbescherming in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000, ook wel genoemd het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (hierna: HVV 2000). [1] Nederland heeft dit verdrag weliswaar op 13 januari 2000 ondertekend, maar tot op heden niet geratificeerd.
4.1.3.
De bevoegdheidsregels uit het HVV 2000 zijn, bij wijze van uitgangspunt, formeel van toepassing als de volwassene, ongeacht zijn nationaliteit, zijn gewone verblijfplaats in een verdragsstaat heeft. Hoewel Nederland geen verdragsstaat is, en het HVV 2000 dus formeel niet van toepassing is indien de volwassene zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, lenen de bevoegdheidsregels uit het HVV 2000 zich ervoor om in die situatie anticiperend door de Nederlandse rechter te worden toegepast.
4.1.4.
Het hof moet hierom allereerst nagaan waar betrokkene op 26 maart 2024, de datum van het inleidend verzoekschrift, haar gewone verblijfplaats had. [verzoekster] is geboren in Nederland en heeft altijd in Nederland gewoond. Daarmee staat vast dat [verzoekster] op 26 maart 2024 haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof ziet daarom aanleiding het HVV 2000 anticiperend toe te passen.
4.1.5.
Op grond van artikel 5 lid 1 HVV 2000 komt rechtsmacht toe aan de gerechten van de staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft. Omdat de gewone verblijfplaats van [verzoekster] in Nederland is gelegen, acht het hof zich bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
4.1.6.
Nu is vastgesteld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van het verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen, rijst de vraag naar het op de beoordeling van dat verzoek toepasselijke recht. Het hof stelt vast dat de rechtbank hierop niet is ingegaan en ziet daarom aanleiding ook dit aspect zelfstandig te beoordelen. Op grond van artikel 13 lid 1 HVV 2000 past de bevoegde rechter bij de uitoefening van die bevoegdheid zijn eigen recht toe. Het hof zal bij de beoordeling van het verzoek dan ook Nederlands recht toepassen, zoals ook de rechtbank klaarblijkelijk heeft gedaan.
4.2.
De standpunten
4.2.1.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] is het niet eens met de ondercuratelestelling, omdat dit middel te diep ingrijpt in haar persoonlijke leven. Zij is van mening dat kan worden volstaan met voortzetting van het bewind al dan niet in combinatie met voortzetting van het mentorschap voor de duur van ten hoogste een half jaar.
[verzoekster] heeft ruim drie jaar verbleven op de woongroep in [instantie 1] . In deze periode is er niets van de grond gekomen wat betreft haar persoonlijke ontwikkeling, zoals onderwijs, beroepsopleiding en dagbehandeling. Omdat [verzoekster] hierover ontevreden is en omdat zij meer controle wilde krijgen over haar leven is [verzoekster] op 24 maart 2024 vertrokken uit de woongroep. Aanvankelijk heeft [verzoekster] tijdelijk bij familie van haar vriend in [plaats] verbleven. Sinds 1 juni 2024 verblijft zij bij [instantie 2] in [plaats] . [verzoekster] is het nog steeds eens met het ingestelde bewind en zij heeft geen bezwaar tegen het mentorschap, mits er invulling wordt gegeven aan het mentorschap en zij aan haar persoonlijke ontwikkeling kan werken. Omdat dit de afgelopen drie jaar te weinig is gebeurd zou [verzoekster] graag een andere mentor toegewezen willen krijgen.
4.2.2.
De curator voert – samengevat - het volgende aan.
De aanleiding voor de curatele was dat [verzoekster] was vertrokken naar familie van haar vriend, die zij op dat moment pas enkele weken kende en zich daarmee had onttrokken aan het zicht van de woonlocatie in [instantie 1] . Omdat het onduidelijk was op welke plek zij verbleef en het ook onduidelijk was wat de bedoelingen waren van de vriend van [verzoekster] , waren er zorgen over de veiligheid van [verzoekster] . De curator is inmiddels op de hoogte van de plek waar [verzoekster] verblijft, dus deze zorg is er niet meer. [verzoekster] staat sinds 1 juni 2024 ingeschreven op de [adres] in [plaats] waar zij aanvankelijk verbleef bij [instantie 2] en nu verblijft bij [instantie 3] . Hoewel er op dit moment geen zorgen zijn over haar woonplek, zijn de zorgen over haar kwetsbaarheid nog altijd onverminderd aanwezig en is er mede door de afstand weinig zicht op haar.
In reactie op de stelling van [verzoekster] dat de curator eerder in de rol van mentor onvoldoende invulling heeft gegeven aan het werken aan de persoonlijke ontwikkeling van [verzoekster] , merkt de curator op dat er wel het nodige is geprobeerd. Tweemaandelijks zijn bezoeken afgelegd aan [verzoekster] , waarbij de gesprekken voornamelijk gingen over dagbesteding, medicatie afbouw, woonplek en hoe het met haar ging. Daarnaast is regelmatig contact geweest met de begeleiding. Verschillende therapieën zijn ingezet, waaronder PMT. [verzoekster] heeft dit zelf afgezegd en ook de dagbesteding is niet van de grond gekomen.
De curator refereert zich aan het oordeel van het hof.
4.2.3.
De moeder van [verzoekster] voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij zich geen zorgen maakt over [verzoekster] . [verzoekster] is weliswaar kwetsbaar, maar dat hoort bij haar persoonlijkheid. Ook heeft de moeder geen zorgen over de vriend van [verzoekster] . Hij is volgens haar een goede jongen met goede bedoelingen. Het is niet vreemd dat [verzoekster] droomt over trouwen en kinderen krijgen, mede gelet op haar leeftijd. De maatregel van ondercuratelestelling is te zwaar, aldus de moeder.
4.2.4.
De vriend van [verzoekster] voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het verhaal dat [verzoekster] hem heeft verteld anders is dan het beeld dat geschetst wordt. [verzoekster] heeft hem verteld dat zij zich niet fijn voelde op de plek waar zij eerst woonde. De vriend van [verzoekster] laat weten dat hij orthopedagogiek studeert en vlakbij [plaats] woont. Hij focust zich vooral op zijn studie en heeft ook een stabiele baan. Op de momenten dat hij vrij is, spreekt hij met [verzoekster] af. Hij ziet haar wekelijks.
4.3.
Wettelijk kader
4.3.1.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
4.3.2.
De rechter voor wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan ambtshalve overgaan tot instelling van het bewind (artikel 1:432 lid 3 BW) en het mentorschap (artikel 1:451 lid 3 BW).
4.4.
Motivering van de beslissing
4.4.1.
De voormalige bewindvoerder heeft in eerste aanleg verzocht om het bewind en mentorschap om te zetten in curatele omdat er zorgen waren over [verzoekster] en de kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen. [verzoekster] is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen en stelt zich op het standpunt dat kan worden volstaan met bewind, al dan niet in combinatie met mentorschap.
4.4.1.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is haar belangen behoorlijk waar te nemen.
Vanwege haar licht verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek is [verzoekster] erg kwetsbaar en kan zij de gevolgen van haar handelen niet altijd overzien. Als gevolg hiervan is [verzoekster] in het verleden regelmatig in contact gekomen met jongemannen die misbruik van haar maakten. [verzoekster] woonde vanaf haar achttiende op een 24-uurs beschermde woonlocatie in [instantie 1] en zij staat sinds 1 juni 2024 ingeschreven op de [adres] in [plaats] , waar zij op dit moment verblijft bij [instantie 3] .
4.4.2.
Uit het verzoekschrift in eerste aanleg blijkt dat er op dat moment grote zorgen waren om [verzoekster] . Nadat zij online een jongen had leren kennen, is zij binnen enkele weken vertrokken naar zijn familie in [plaats] . Het was onduidelijk op welke plek zij verbleef en het was ook onduidelijk wat de bedoelingen waren van deze jongen. Omdat hij binnen enkele weken informatie opvroeg over onder andere de DigiD van [verzoekster] en ook al meteen werd gesproken over een huwelijk werd gevreesd dat sprake was van loverboypraktijken. Dit paste ook in het patroon waarin [verzoekster] heeft laten zien dat zij niet weerbaar is in het contact met jongemannen. Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er ten tijde van de bestreden beschikking dermate grote zorgen waren over [verzoekster] dat werd voldaan aan de gronden om [verzoekster] onder curatele te stellen en dat de kantonrechter onder de genoemde omstandigheden terecht tot het oordeel is gekomen dat een voldoende behartiging van de belangen van [verzoekster] niet met bewind en mentorschap kon worden bewerkstelligd.
4.4.3.
Het hof stelt vast dat de zorgen die aanleiding waren voor de ondercuratelestelling, te weten de onduidelijkheid over haar woonplek en de zorgen over de bedoelingen van haar vriend, niet meer actueel zijn. Het is inmiddels duidelijk dat [verzoekster] per 1 juni 2024 staat ingeschreven op een woonlocatie in [plaats] en dat zij het op deze plek naar haar zin heeft. Het hof gaat ervan uit dat [verzoekster] binnen deze woongroep de nodige zorg en begeleiding wordt geboden. [verzoekster] heeft nog steeds een relatie met haar vriend. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen zorgen meer zijn over de bedoelingen van haar vriend en dat geen sprake is van loverboyproblematiek. Vanwege de problematiek van [verzoekster] is zij kwetsbaar en heeft zij begeleiding en zorg nodig, om te voorkomen dat misbruik van haar gemaakt wordt. Deze zorgen kunnen naar het oordeel van het hof voldoende worden ondervangen door het verblijf bij [instantie 3] en de beschermingsmaatregelen van bewind en mentorschap. Het hof is van oordeel dat de curatele daarom niet langer noodzakelijk is en dat de belangen van [verzoekster] met minder verstrekkende maatregelen zoals het bewind en mentorschap kunnen worden behartigd. Het hof zal daarom de curatele met ingang van de datum van deze beschikking opheffen en ambtshalve overgaan tot het (opnieuw) instellen van een bewind en mentorschap.
4.4.4.
Voor wat betreft de benoeming van een bewindvoerder en mentor zal het hof aansluiten bij de voorkeur van [verzoekster] , die zij op verzoek van het hof via haar advocaat na de mondelinge behandeling bij voornoemd e-mailbericht van 10 februari 2025 kenbaar heeft gemaakt. Het hof zal de moeder benoemen tot mentor en de heer [bewindvoerder] handelende onder de naam [naam] als bewindvoerder. De moeder en de heer [bewindvoerder] hebben zich hiertoe bereid verklaard en het hof is niet gebleken van bezwaren tegen benoeming van de moeder als mentor en de heer [bewindvoerder] als bewindvoerder. De curator heeft bij voornoemd bericht van 5 maart 2025 expliciet ingestemd met benoeming van de moeder tot mentor en de heer [bewindvoerder] van [naam] als bewindvoerder.
4.4.5.
Op grond van artikel 1:390 BW worden alle uitspraken waarbij een curatele wordt verleend of opgeheven of waarbij een uitspraak tot (opheffing van) ondercuratelestelling wordt vernietigd, alsmede beschikkingen als in artikel 1:380 BW bedoeld, binnen tien dagen nadat zij kunnen worden ten uitvoer gelegd, vanwege de griffier in de Staatscourant bekendgemaakt.
4.4.6.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2024;
en opnieuw rechtdoende:
heft, de ondercuratelestelling van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , op met ingang van de datum van onderhavige beschikking;
stelt, met ingang van de datum van onderhavige beschikking, een bewind in over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
benoemt tot bewindvoerder:
[bewindvoerder] h.o.d.n. [naam] , gevestigd te [vestigingsplaats] ;
stelt, met ingang van de datum van onderhavige beschikking, een mentorschap in ten behoeve van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
benoemt tot mentor:
[de moeder] , wonende te [woonplaats] aan de [adres] ;
stelt de jaarlijkse beloning van de bewindvoerder en mentor vast overeenkomstig artikel 5 jo artikel 2 lid 2 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
bepaalt dat deze uitspraak, tot opheffing van de ondercuratelestelling, binnen tien dagen nadat deze ten uitvoer kan worden gelegd, op de voet van artikel 1:390 BW vanwege de griffier in de Staatscourant bekend wordt gemaakt in de Staatscourant;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, G.M. Goes en M.E.M. Beijersbergen en is op 13 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door
mr. C.M.J. Peters in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie HR 2 februari 2018,